ECLI:NL:GHAMS:2024:1640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
23-003289-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak voor mishandeling; bewezenverklaring voor openbaarmaking van een foto van seksuele aard zonder toestemming

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en het openbaar maken van een compromitterende foto van een persoon zonder diens toestemming. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de mishandeling, maar heeft de openbaarmaking van de foto wel bewezen verklaard. De feiten vonden plaats op 23 mei 2021, toen de verdachte een foto van seksuele aard naar vier personen heeft gestuurd via WhatsApp, zonder medeweten of toestemming van de afgebeelde persoon. Het hof oordeelde dat deze handeling schadelijk was voor de aangeefster en dat de verdachte zich bewust was van de mogelijke nadelige gevolgen van zijn actie. De verdachte kreeg een taakstraf van 20 uren opgelegd en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €500,00 moest betalen voor immateriële schade. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact op de privacy van de aangeefster, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke taakstraf passend was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003289-22
datum uitspraak: 4 juni 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-210796-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Amsterdam, van een persoon, [benadeelde] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop te zien is dat zij een persoon pijpt, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
2.
hij op of omstreeks 2 mei 2021 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde persoon
-bij de keel en/of hals te pakken,
-en/of met zijn armen stevig om het (boven)lichaam te drukken,
-en/of te duwen,
-en/of (vervolgens) bij de voeten te pakken en (hardhandig) door de woning te sleuren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring voor feit 1.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken omdat niet is voldaan aan het vereiste oogmerk. De verdachte had niet de bedoeling om de aangeefster kwaad te doen, anders zou hij bijvoorbeeld de foto wel op sociale media hebben geplaatst. Hij heeft de foto enkel naar mannen verstuurd waarmee de aangeefster destijds seksuele contacten onderhield en die de foto al kenden om zo kenbaar te maken dat zij overspel pleegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte op 23 mei 2021 de telefoon van de aangeefster in zijn bezit had en via haar WhatsApp-account een foto van seksuele aard, namelijk een foto waarop te zien is dat de aangeefster een persoon pijpt, naar vier contacten van de aangeefster heeft gestuurd.
Het hof stelt voorop dat het delen van een foto van seksuele aard zoals in casu aan de orde, waarbij bewust zonder medeweten en zonder de toestemming van de afgebeelde persoon wordt gehandeld, schadelijk voor die persoon kan zijn, vooral wanneer de betreffende foto digitaal wordt verspreid. Digitale verspreiding maakt het namelijk moeilijk om eenmaal verspreid materiaal volledig te verwijderen of te vernietigen, en tegelijkertijd makkelijk om dat materiaal door te sturen.
Het hof constateert dat de onderhavige foto, waarop de aangeefster duidelijk herkenbaar in beeld is terwijl zij een handeling met een zeer intiem seksueel karakter verricht, compromitterend is voor de aangeefster en dat de verdachte deze foto naar aanleiding van een kort daarvoor geëscaleerde ruzie met de aangeefster – zonder haar medeweten en zonder haar toestemming – via haar WhatsApp-account aan vier verschillende personen heeft toegestuurd, waaronder haar ex (en tevens de vader van haar kinderen). Het hof leidt uit de context en de handelingen van de verdachte af dat de verdachte de foto openbaar heeft gemaakt en wist dat deze openbaarmaking nadelig voor de aangeefster kon zijn. Dat de verdachte de foto niet nog verder heeft verspreid door deze op sociale media te plaatsen doet daaraan niet af. De stelling van de verdachte dat de aangeefster de foto al eerder zelf naar deze personen zou hebben gestuurd en zij de foto dus al kenden, acht het hof niet aannemelijk geworden, aangezien de verdachte deze stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd en het gestelde ook niet blijkt uit de stukken. Integendeel: één van de personen die de foto heeft ontvangen spreekt de aangeefster daarop aan met de woorden
‘Weet niet met wat voor rare snuiters en kids jij omgaat maar dit is echt zielig’(dossier, p. 98). Het hof leidt daaruit af dat deze persoon de foto voordien niet kende en overigens ook niet gediend was van het feit dat deze foto aan hem/haar werd toegestuurd.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om tot een vrijspraak van feit 2 te komen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 mei 2021 te Amsterdam, van een persoon, [benadeelde] , een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop te zien is dat zij een persoon pijpt, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van een persoon, terwijl hij weet dat die openbaarmaking nadelig voor die persoon kan zijn

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor feit 1 zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht bij een veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en te volstaan met een geldboete, dan wel een voorwaardelijke taakstraf. De verdachte is een
first offenderen heeft zijn leven op de rit. Hij wenst al enige tijd van baan te veranderen en een veroordeling zou bepaalde banen uitsluiten. Er is bovendien geen recidivegevaar en de verdachte heeft al sinds langere tijd geen contact meer met de aangeefster. Tot slot heeft de raadsvrouw het hof verzocht rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het delen van een foto van seksuele aard waarop de aangeefster duidelijk te zien is. Hij heeft deze foto naar vier personen gestuurd, waaronder een vriend van aangeefster en haar ex partner (en tevens de vader van haar kinderen). Dit feit is ernstig en maakt een diepe inbreuk op de (seksuele) privacy van de aangeefster. De psychische gevolgen voor slachtoffers van misbruik van seksueel beeldmateriaal kunnen ernstig en langdurig zijn. Vaak overheersen bij hen gevoelens van schaamte, onmacht en onveiligheid. Hierbij speelt een rol dat eenmaal verspreid materiaal vaak niet (volledig) verwijderd en vernietigd kan worden, zodat slachtoffers ook na de publicatie hiermee nog gedurende lange tijd en via verschillende kanalen geconfronteerd kunnen worden. Dit doet afbreuk aan de (online) veiligheid van slachtoffers.
Het hof is van oordeel dat voor een feit als het onderhavige, gelet op de hiervoor omschreven ernst daarvan, een onvoorwaardelijke taakstraf passend en geboden is. Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat een geldboete of een voorwaardelijke taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen taakstraf in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en hiervoor zijn weergegeven. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Voorts heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles overziend acht het hof een taakstraf van 20 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is door de politierechter toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering gelet op de verzoeken tot vrijspraak, en subsidiair om de immateriële schade te matigen tot een bedrag van hoogstens € 500,00. De psychische gevolgen van de benadeelde waren kennelijk niet zo ernstig dat de hulp van deskundigen moest worden ingeschakeld. Haar eigen aandeel in het geheel is ook van belang.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. De benadeelde partij is immers door het onrechtmatig handelen van de verdachte in haar eer of goede naam aangetast. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vast op € 500,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 139h van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 mei 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. A.R.O. Mooy en mr. T.J. Kelder, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 juni 2024.
mrs. R. van der Heijden en T.J. Kelder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.