Uitspraak
Onderzoek ter terechtzitting
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
BESLISSING
niet-ontvankelijkin het hoger beroep.
Gerechtshof Amsterdam
Op 24 mei 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Tijdens de zitting op 24 mei 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die verzocht om niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De zaak was eerder pro forma behandeld op 19 maart 2024, maar de raadsvrouw van de verdachte heeft op 21 mei 2024 aangegeven dat de verdachte het hoger beroep wil intrekken. Het hof heeft echter vastgesteld dat intrekking van het hoger beroep niet mogelijk is, omdat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al was aangevangen. Bovendien blijkt uit de mededeling van de raadsvrouw dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven.
Gezien het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang dat zou dienen met verder onderzoek, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, Sv. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, met de griffier aanwezig, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.