ECLI:NL:GHAMS:2024:1626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.338.052/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden inzake de medezeggenschapsregeling van Stichting Laurens

In deze zaak heeft de Cliëntenraad locatie Oranjehoeck (CR-O) van Stichting Laurens beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) van 21 december 2023. De LCvV had vervangende toestemming verleend voor het vaststellen van een uniforme medezeggenschapsregeling voor Stichting Laurens, ondanks dat de CR-O zijn instemming had onthouden. De CR-O verzocht de Ondernemingskamer om de uitspraak van de LCvV te vernietigen en het verzoek van Stichting Laurens af te wijzen, met veroordeling van Stichting Laurens in de kosten van het geding.

De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op 2 mei 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De CR-O stelde dat de medezeggenschapsregeling in strijd is met de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (Wmcz 2018) en dat de regeling de medezeggenschapsrechten van de cliëntenraad ondermijnt. Stichting Laurens verweerde zich door te stellen dat de regeling voldoet aan de Wmcz 2018 en dat de bezwaren van de CR-O ongegrond zijn.

De Ondernemingskamer oordeelde dat de beslissing van de LCvV om vervangende toestemming te verlenen aan Stichting Laurens onredelijk was en dat de CR-O geen gegronde redenen had om niet in te stemmen met de medezeggenschapsregeling. De Ondernemingskamer verwierp het beroep van de CR-O en bepaalde dat de kosten van de procedure voor een deel ten laste van Stichting Laurens komen, maar deze kosten werden gemaximeerd tot € 15.000 inclusief btw. De uitspraak werd gedaan op 13 juni 2024.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.338.052/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 13 juni 2024
inzake
DE CLIËNTENRAAD LOCATIE ORANJEHOECK VAN STICHTING LAURENS,
gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. J.H. Fellinger, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de stichting
STICHTING LAURENS,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. T. van Malssen, kantoorhoudende te Arnhem.
Verzoeker wordt hierna aangeduid als de CR-O. Verweerster wordt aangeduid als Stichting Laurens.

1.Het verloop van het geding

1.1
De CR-O is bij op 23 februari 2024 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen beroepschrift in beroep gekomen van de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (hierna de LCvV) van 21 december 2023, gewezen tussen Stichting Laurens en de CR-O. In haar uitspraak heeft de LCvV het verzoek van Stichting Laurens toegewezen om vervangende toestemming te verlenen voor het vaststellen van een uniforme medezeggenschapsregeling van Stichting Laurens voor locatie Oranjehoeck.
1.2
De CR-O heeft verzocht de uitspraak van de LCvV te vernietigen en alsnog het verzoek van Stichting Laurens af te wijzen, met veroordeling van Stichting Laurens in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Stichting Laurens heeft bij op 4 april 2024 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en daarbij verzocht, naar de Ondernemingskamer begrijpt, te bepalen dat de door Stichting Laurens uit hoofde van artikel 6 lid 5 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (hierna: Wmcz 2018) te dragen (proces-)kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, althans deze te matigen tot het bedrag dat de raadsman van Stichting Laurens voor deze procedure aan Stichting Laurens in rekening brengt.
1.4
Bij 'akte houdende producties tevens vermindering van eis' van 24 april 2024 heeft de CR-O de gevraagde proceskostenveroordeling en uitvoerbaar bij voorraadverklaring laten vallen en twee nadere producties in het geding gebracht.
1.5
Bij 'akte reactie eisvermindering tevens (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek' van 25 april 2024 heeft Stichting Laurens verzocht (primair) te bepalen dat de kosten van de CR-O voor dit geding niet voor vergoeding in aanmerking komen, althans (subsidiair) te bepalen dat deze kosten slechts tot een bedrag van € 4.444,21 inclusief btw, althans een door de Ondernemingskamer te bepalen bedrag, ten laste komen van Laurens.
1.6
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 2 mei 2024. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht, mr. Fellinger aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde - aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Wat betreft het verzoek van Stichting Laurens aan de Ondernemingskamer om te bepalen welke kosten uit hoofde van artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 voor vergoeding door Stichting Laurens in aanmerking komen, zijn beide partijen bij monde van hun advocaten ter zitting uitdrukkelijk akkoord gegaan deze kwestie bij wege van prorogatie direct in deze procedure aan de Ondernemingskamer voor te leggen, teneinde daarop te beslissen. Mr. Fellinger heeft te kennen gegeven zich voldoende over de materie te hebben kunnen uitlaten en geen behoefte te hebben aan de hem geboden mogelijkheid voor een nadere schriftelijke ronde.

2.De vaststaande feiten

2.1
Stichting Laurens is een zorginstelling die in de regio Rotterdam thuiszorg, revalidatiezorg, verpleeghuiszorg en palliatieve zorg aanbiedt. Zij werkt vanuit verschillende zorglocaties (thans in totaal 30). Een van die locaties is Oranjehoeck in Bergschenhoek, een locatie gericht op mensen met dementie. Vrijwel alle locaties hebben een lokale cliëntenraad; daarnaast is er een centrale cliëntenraad (hierna: CCR).
2.2
Op 16 juni 2021 heeft Stichting Laurens een uniforme medezeggenschapsregeling voor de gehele organisatie (hierna: de Medezeggenschapsregeling) ter instemming voorgelegd aan de cliëntenraden. Twee cliëntenraden, waaronder de CR-O, hebben hun instemming onthouden.
2.3
Bij uitspraak van 17 maart 2022 heeft de LCvV het verzoek van Stichting Laurens om vervangende instemming jegens (ook) de CR-O afgewezen. Zij oordeelde (kortweg) dat de weigering tot instemming van (ook) de CR-O niet onredelijk is en dat rechtstreeks tussen instelling en cliëntenraden verdere inhoudelijke discussie over de Medezeggenschapsregeling had moeten plaatshebben.
2.4
Na de uitspraak van de LCvV heeft Stichting Laurens het overleg met de CR-O en de CCR voortgezet. In een brief van 25 juli 2022 zijn tussen Stichting Laurens en de CR-O gemaakte afspraken vastgelegd over aanpassingen in het voorwoord en de artikelen 5 en 12 van de Medezeggenschapsregeling, het vastleggen van werkwijzen in een huishoudelijk reglement, een rooster van aftreden van de cliëntenraden en aanpassingen in de praktische werkwijze van de CCR. De brief is voor akkoord door de CR-O medeondertekend.
2.5
Een brief van 25 juli 2022 met als strekking dat Stichting Laurens, de CR-O en de CCR jegens elkaar excuus maken voor de gang van zaken in het verleden is door Stichting Laurens en de CR-O wel, maar de CCR niet ondertekend. Dat was voor de CR-O reden om niet in te stemmen met de Medezeggenschapsregeling.
2.6
Stichting Laurens heeft daarop geconstateerd dat er sprake is van een impasse en voorstellen voor een uitweg gedaan, door een verkenner te benoemen. De CR-O heeft bij e-mail van 18 september 2022 laten weten het voorstel te verwerpen, geen vertrouwen in het dagelijks bestuur (“DB”) van de CCR te hebben en vast te houden aan een medezeggenschapsregeling voor uitsluitend de CR-O. De CR-O ziet niet in hoe aan de CR-O toegekende rechten gedwongen aan de CCR overgedragen kunnen worden maar schrijft ook dat “
wij bij een (…) anders samengesteld DB zeker zullen overwegen om alsnog tot de door u beoogde regeling te komen”.
2.7
Medio oktober 2022 suggereert de CR-O het intussen herhaalde voorstel van Stichting Laurens tot bemiddeling te parkeren, in verband met een voorzitterswijziging bij de CCR.
2.8
Bij brief van 18 november 2022 heeft Stichting Laurens een naar aanleiding van het overleg met de CR-O (en de andere lokale cliëntenraad die niet had ingestemd) gewijzigde versie van de Medezeggenschapsregeling aan de cliëntenraden toegestuurd en hun instemming met de voorgenomen aanpassingen gevraagd. Op twee na hebben alle cliëntenraden die instemming verleend.
2.9
Op 5 december 2022 liet de CR-O onder meer weten “
niet bereid te zijn tot overdracht van enige aan ons bij wet (Wmcz 2018) toegekende instemmings- en andere rechten aan een CCR, die opereert zonder een door ons geaccepteerd Huishoudelijk Reglement en Rooster van aftreden” en niet eerder dan eind februari/begin maart 2023 op de instemmingsaanvraag te kunnen reageren.
2.1
Bij uitspraak van 7 maart 2023 (zaaknummer 2023-001) heeft de LCvV Stichting Laurens vervangende toestemming verleend voor het vaststellen van de Medezeggenschapsregeling met betrekking tot de andere lokale cliëntenraad die zijn instemming had onthouden.
2.11
In de CCR-vergadering van 12 april 2023 is een huishoudelijk reglement CCR vastgesteld.
2.12
Bij e-mail van 25 april 2023 heeft de CR-O definitief laten weten niet in te stemmen met de Medezeggenschapsregeling. Daartoe werd aangevoerd dat in het huishoudelijk reglement voor de CCR punten die voor de CR-O essentieel zijn niet zijn overgenomen, waaronder de benoemingstermijn en de mogelijke aanstelling van een “onafhankelijke” voorzitter. De CR-O is “
unaniem tot de conclusie gekomen dat wij er niet op kunnen vertrouwen dat de CCR (en haar zelfbenoemde DB) de in artikel 3 van de Wmcz 2018 genoemde behartiging van de belangen van onze cliënten adequaat en in voldoende mate invulling zal geven.
2.13
In de CCR-vergadering van 5 juli 2023 is een rooster van aftreden van de CCR vastgesteld.
2.14
Op 21 december 2023 heeft de LCvV, op het daartoe strekkend verzoek van Stichting Laurens van 26 september 2023, vervangende toestemming verleend voor het vaststellen van de Medezeggenschapsregeling voor locatie Oranjehoeck. Het LCvV constateerde onder meer dat de voornaamste reden voor de CR-O om niet in te stemmen is dat de CR-O geen bevoegdheden wil overdragen aan de CCR; de CR-O had bevestigd dat ”
het haar niet zozeer om de inhoud van de Medezeggenschapsregeling te doen is, als wel om een gebrek aan vertrouwen in vooral het dagelijks bestuur van de CCR”. De LCvV kenschetst het geschil daarom als een dat gaat over gebrek aan vertrouwen, constateert dat van inhoudelijke bezwaren tegen de regeling niet is gebleken en dat er geen locatiegebonden redenen zijn die de uniforme Medezeggenschapsregeling (die na veel inspraak en instemming tot stand is gekomen) in de weg staan. Zij vindt de opstelling van de CR-O onder meer onredelijk waar de CR-O volhardt in een aantal voorgestelde wijzigingen ten aanzien van het huishoudelijk reglement van de CCR, die door de CCR niet ingewilligd worden, hetgeen mogelijk moet zijn gezien diens beleidsvrijheid. Zij acht de keuze van de CR-O om niet zelf deel te nemen in de CCR een gemiste kans en merkt op dat de CR-O voorbij gaat aan het gegeven dat medezeggenschap in een instelling als Stichting Laurens ook aan anderen is gegeven en een collectieve verantwoordelijkheid is. Dat locatie Oranjehoeck al sinds lang geen medezeggenschapsregeling heeft komt mede door de houding van de CR-O, die niet open staat voor compromissen. Die opstelling vindt de LCvV niet redelijk.
2.15
In de bestuursvergadering van 9 januari 2024 heeft Stichting Laurens de Medezeggenschapsregeling vastgesteld. Het inmiddels aan de CR-O gedane verzoek om instemming met het Kwaliteitsplan 2024, dat de gehele organisatie betreft, heeft Stichting Laurens daarop ingetrokken.
2.16
Bij e-mail van 13 februari 2024 heeft mr. Fellinger namens de CR-O laten weten dat het besluit tot intrekking van de instemmingsaanvraag Kwaliteitsplan 2024 nietig is. Per mail van 14 februari 2024 heeft Stichting Laurens dat standpunt gemotiveerd bestreden.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De CR-O heeft aan zijn beroep ten grondslag gelegd dat de Medezeggenschapsregeling in strijd is met de Wmcz 2018. Volgens de CR-O volgt uit artikel 5.1 (leden 1 tot en met 5) van de Medezeggenschapsregeling (in samenhang met de onderwerpenverdeling van 5.1 lid 9, die verwijst naar Bijlage 1) dat alleen wanneer een advies- of instemmingsaanvraag betrekking heeft op uitsluitend één locatie, de decentrale cliëntenraad bevoegd is. Zo worden vrijwel alle belangen naar het centrale niveau getild. Dat is strijdig met het uitgangspunt van de Wmcz 2018, die beoogt de medezeggenschap zo dicht mogelijk bij cliënten te leggen. Ook het faciliteren van een benoeming van leden van de cliëntenraden voor 2 x 4 jaar leidt tot het afpakken van zeggenschap op decentraal niveau. Stichting Laurens stelt zich daarnaast boven de cliëntenraad door zichzelf in strijd met de Wmcz 2018 in artikel 2.2 lid 4 en artikel 4.1 lid 4 Medezeggenschapsregeling een benoemingsrecht toe te eigenen met betrekking tot de leden van de (lokale en centrale) cliëntenraad. De Medezeggenschapsregeling kent verder een onderverdeling in onderwerpen die locatie-, dagbesteding- dan wel domeinoverstijgend zijn. Die terminologie kent de wet niet.
3.2
Stichting Laurens heeft verweer gevoerd. Primair luidt haar betoog dat geen van de in het beroepschrift gewraakte artikelen uit de Medezeggenschapsregeling in de instemmingsprocedure en de procedure bij het LCvV een rol heeft gespeeld. Dat had wel gemoeten: Stichting Laurens kan in haar besluitvorming immers geen rekening houden met haar onbekende bezwaren. Alleen al daarom moet het beroep worden afgewezen. De Medezeggenschapsregeling voldoet overigens aan de Wmcz 2018, zoals de LCvV ook bevestigde in zaak met nummer 2023-001 (zie rov. 2.10). De Wmcz 2018 schrijft alleen voor dat lokale cliëntenraden tenminste bevoegd zijn met betrekking tot aangelegenheden die specifiek de cliënten op de betreffende locatie raken; dat is het geval in de onderhavige regeling. De verdere bevoegdheidsverdeling tussen cliëntenraden onderling is aan het veld overgelaten, zoals ook volgt uit verschillende (als productie overgelegde) model medezeggenschapsregelingen. Aldus Stichting Laurens.
3.3
De Ondernemingskamer zal het (verdere) verweer van Stichting Laurens voor zover nodig hierna beoordelen.
3.4
De opvatting van Stichting Laurens dat het beroep van de CR-O alleen al moet worden verworpen omdat in deze procedure uitsluitend nieuwe, niet eerder geformuleerde, bezwaren naar voren worden gebracht, deelt de Ondernemingskamer niet. Weliswaar is het juist dat de CR-O tot aan deze beroepsprocedure niet, althans niet met zoveel woorden, kritiek heeft geleverd op de concrete bewoordingen van de thans door haar gewraakte artikelen in de Medezeggenschapsregeling, maar de strekking van haar beroep komt in de kern overeen met de opvatting die zij ook voorafgaand aan de beroepsprocedure naar voren heeft gebracht. Die opvatting is dat de CR-O een afzonderlijke medezeggenschapsregeling voor locatie Oranjehoeck wenst en het onjuist vindt om medezeggenschapsbevoegdheden af te staan aan de CCR, omdat dat een verschraling van zijn rechten impliceert; dat is de diepere reden voor het (op zichzelf erkende) gebrek aan vertrouwen van de CR-O in de CCR. De Ondernemingskamer is van oordeel dat het in de rede ligt dat de CR-O in de onderhavige beroepsprocedure (waarin juridische bijstand, anders dan in alle voorgaande stadia, verplicht is) haar standpunt nader juridisch heeft onderbouwd.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt verder als volgt. De LCvV heeft Stichting Laurens vervangende toestemming verleend voor de Medezeggenschapsregeling omdat zij oordeelde dat de beslissing van de CR-O om geen instemming te geven onredelijk was. De Ondernemingskamer acht het beroep van de CR-O tegen dit oordeel ongegrond en legt hierna uit hoe tot dat oordeel is gekomen.
3.6
Stichting Laurens heeft enkele jaren geleden gekozen voor een Medezeggenschapsregeling waarin locatie-, dagbesteding- dan wel domeinoverstijgende besluiten worden voorgelegd aan een centrale cliëntenraad. Dit in het kader van slagvaardige besluitvorming, efficiency en effectiviteit. De Wmcz 2018 bepaalt in artikel 3 lid 6 voor een situatie waarin er meerdere cliëntenraden worden ingesteld (zoals hier het geval is) dat de taken en bevoegdheden van iedere cliëntenraad in een medezeggenschapsregeling worden geregeld, waarbij aan een cliëntenraad die de belangen van de cliënten op een bepaalde locatie behartigt in ieder geval de taken en bevoegdheden worden toegekend met betrekking tot aangelegenheden die specifiek de cliënten op die locatie raken.
3.7
De Medezeggenschapsregeling bepaalt in artikel 5.1 lid 1 (samengevat) dat advies- en instemmingsvragen die uitsluitend betrekking hebben op, en slechts gevolgen hebben voor de cliënten van één locatie uit het domein Wonen met Zorg, door de zorgaanbieder worden voorgelegd aan de desbetreffende lokale cliëntenraad. Artikel 5.1 lid 5 bepaalt dat wanneer een door Stichting Laurens voorgenomen besluit meerdere locaties of domeinen aangaat, deze onderwerpen aan de CCR worden voorgelegd. Artikel 5.1 lid 9 verwijst voor de verdeling van bevoegdheden per advies- en instemmingsrecht naar Bijlage 1. Bijlage 1 bevat een uitgewerkte bevoegdheidsverdeling tussen de centrale en de lokale cliëntenraden. In een tabel worden verschillende artikelen uit de Wmcz 2018 opgesomd. Wordt het onderwerp van dat artikel aangeduid, dan wordt daarbij steeds afzonderlijk vermeld of de decentrale dan wel de centrale cliëntenraad advies- dan wel instemmingsrechten toekomt en zo ja, waarover precies. De introductie van Bijlage 1 vermeldt onder meer:

Alvorens de centrale cliëntenraad een standpunt inneemt of een advies uitbrengt aan de zorgaanbieder over een voorgenomen besluit dat meerdere locaties of domeinen betreft dan wel de dagbesteding overstijgt, informeert en raadpleegt zij eerst de betrokken cliëntenraden.
(…)
Daar waar de decentrale cliëntenraden geen rechten hebben, betekent dit niet dat zij niet betrokken zijn. (…) De centrale cliëntenraad moet de reacties van de decentrale raden kenbaar meewegen in haar advies(…)”
3.8
De Ondernemingskamer is van oordeel dat in de Medezeggenschapsregeling, waarvan Bijlage 1 onlosmakelijk deel uitmaakt, de medezeggenschapsrechten van lokale cliëntenraden zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de Wmcz 2018 worden gerespecteerd.
3.9
Er zijn ook geen aanwijzingen dat Stichting Laurens afbreuk zou (proberen te) doen aan de goede werking van deze regeling, ten nadele van de CR-O. In de procedure jegens de enige andere cliëntenraad die haar instemming aan de Medezeggenschapsregeling onthield (zie 2.10) overwoog de LCvV daarover dat die andere cliëntenraad niet met voorbeelden of concrete argumenten had onderbouwd dat er vanwege de Medezeggenschapsregeling sprake zal zijn van uitholling of marginalisering van de lokale zeggenschap en “
dat Stichting Laurens uitgebreid en concreet heeft toegelicht hoe zulks (marginalisering) juist voorkomen wordt door beleidswijzigingen op zowel centraal als lokaal niveaus voor advies en/of instemming voor te leggen. De commissie ziet dit in de schriftelijke regeling met voldoende waarborgen omkleed terug.”
3.1
De CR-O heeft er in dit verband nog op gewezen dat direct na de beslissing van de LCvV en het besluit om de Medezeggenschapsregeling in te stellen, door Stichting Laurens is besloten tot intrekking van een instemmingsvraag voor het Kwaliteitsplan 2024 aan de CR-O (zie 2.15). Dat is naar het oordeel van de Ondernemingskamer juist geen voorbeeld van onnodig beperken van de lokale medezeggenschapsrechten, omdat niet is gebleken dat (en in hoeverre) het hier gaat om aangelegenheden die specifiek Oranjehoeck betreffen (als bedoeld in artikel 3 lid 6 Wmcz). Integendeel, het Kwaliteitsplan betreft de gehele instelling.
3.11
Ook heeft de CR-O nog gewezen op de discussie die in 2021 tussen de CCR en de CR-O bestond over de adviesaanvraag woonzorgconcept nieuwbouw WmZ (Wonen met Zorg). Daaruit komt naar voren dat tussen de CCR en de CR-O verschil van inzicht bestond (dan wel bestaat) over de juiste woonzorg voor patiënten in verschillende stadia van dementie. De Ondernemingskamer oordeelt dat, wat er van die discussie ook zij, daaruit nog niet volgt dat de medezeggenschapsrechten van specifiek de CR-O door de Medezeggenschapsregeling worden verschraald, al was het maar omdat er binnen Stichting Laurens meer locaties zijn waar dementiezorg wordt aangeboden. Verder is door de CR-O niet toegelicht hoe het medezeggenschapstraject over dit onderwerp verder is verlopen en of de CCR het standpunt van de CR-O kenbaar in haar advies heeft meegenomen. De CR-O heeft met dit voorbeeld slechts een bestaand verschil van inzicht met de CCR over een specifiek onderwerp onderbouwd, maar daarmee is nog niet aangetoond dat de medezeggenschap niet functioneert. Door Stichting Laurens is overigens ter zitting benadrukt en met een voorbeeld over ‘zelf koken op locatie’ onderbouwd dat er ook uitzonderingen op het algemene beleid worden gemaakt, om zo aan de in bepaalde locaties levende behoeften of voorkeuren tegemoet te komen.
3.12
Wat betreft het door de CR-O gewraakte roulatieschema van 2 x 4 jaar oordeelt de Ondernemingskamer dat hier door Stichting Laurens een keuze is gemaakt die, in het licht van de door haar geven toelichting (te weten dat het in de zorgwereld een gangbare termijn is en dat het praktisch gezien moeilijk blijkt om nieuwe leden te vinden) redelijk is te noemen. Van strijd met doel of strekking van (artikel 3 lid 6 van de) Wmcz 2018 is hier geen sprake.
3.13
De CR-O heeft verder bezwaar tegen het mechanisme in artikel 2.2 (en artikel 4.1) Medezeggenschapsregeling, dat benoemingen van leden van de lokale (en centrale) cliëntenraad geschieden door Stichting Laurens. Die gang van zaken is evenmin in strijd met de bepalingen of strekking van de Wmcz 2018. Daarbij komt dat deze benoemingen geschieden op voordracht van de desbetreffende cliëntenraad en dat de voordracht wordt gevolgd, tenzij dit in redelijkheid niet van Stichting Laurens verwacht kan worden (artikel 2.2 lid 5 en artikel 4.1 lid 4 Medezeggenschapsregeling). Deze benoemingsregeling geeft de cliëntenraden ruim voldoende armslag om diegenen in de cliëntenraad zitting te laten nemen die zij wensen. De enige grond die Stichting Laurens heeft om de benoeming niet te volgen is beperkt en geobjectiveerd. Bij gebreke van concreet aangevoerde bezwaren tegen deze bepaling valt niet in te zien waarom door CR-O hiermee niet kon worden ingestemd.
3.14
Dat, ten slotte, de Medezeggenschapsregeling op onderdelen kennelijk een andere terminologie bevat dan de Wmcz 2018 is nog geen reden om deze in strijd met de wet te achten.
3.15
Er zijn, resumerend, geen redenen om aan te nemen dat de Medezeggenschapsregeling niet aan de daaraan te stellen wettelijke vereisten voldoet of dat de medezeggenschapsrechten die de CRO wettelijk zijn toegekend daarin worden uitgehold. Bij die stand van zaken was de beslissing van de CR-O om niet in te stemmen met de Medezeggenschapsregeling onredelijk. Het oordeel van de LCvV was daarom juist.
3.16
De slotsom luidt dat het beroep zal worden verworpen.
Kosten beroepsprocedure
3.17
Over het verzoek van Stichting Laurens om te bepalen dat de kosten van deze procedure van de CR-O als bedoeld in artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 niet ten laste van Stichting Laurens zullen komen, althans om deze vergoedingsplicht te matigen, overweegt de Ondernemingskamer als volgt.
3.18
Uit artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 vloeit (onder meer en voor zover thans van belang) voort dat kosten die de CR-O maakt voor het voeren van rechtsgedingen over de toepassing van de Wmcz 2018, alleen ten laste van Stichting Laurens komen als deze kosten redelijkerwijs noodzakelijk zijn en de hoogte van de kosten redelijk is (de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets).
3.19
De stelling van Stichting Laurens dat deze procedure geen enkele kans van slagen had omdat deze op geheel nieuwe gronden is gevoerd, is door de Ondernemingskamer in rov. 3.4 verworpen. Bij die stand van zaken zijn de kosten redelijkerwijs noodzakelijk. Dan resteert de vraag of de hoogte van de kosten redelijk is.
3.2
Uit productie 5 van Stichting Laurens volgt dat mr. Fellinger tot de zitting € 14.022,25 inclusief btw heeft gedeclareerd. Mr. Fellinger heeft ter zitting aangevoerd dat zijn nog niet gedeclareerde kosten tot de zitting € 405,30 inclusief btw plus € 3.800 exclusief btw (dus € 4.598 inclusief btw) bedragen, zijnde in totaal € 5.003,30 inclusief btw. Mr. Fellinger schat dat voor de zitting een bedrag van € 1.000 inclusief btw zal worden gedeclareerd. Het totaalbedrag zal daarmee sluiten op circa € 20.025 inclusief btw.
3.21
De vraag of aanleiding bestaat om die kosten te matigen beantwoordt de Ondernemingskamer bevestigend. De redenen zijn de volgende. De aan de Ondernemingskamer voorgelegde kwestie is zowel qua inhoud als complexiteit overzichtelijk. Het heeft geleid tot een beroepschrift dat (in elk geval qua omvang) eveneens overzichtelijk is, dat tal van citaten uit officiële publicaties als wetteksten bevat en is voorzien van een zevental producties (waaronder de bestreden uitspraak, het dossier in die zaak en de memorie van toelichting van de Wmcz 2018). Aan het opstellen van het beroepschrift is, volgens de declaratie van mr. Fellinger, maar liefst 18 uur besteed. De nadere akte aan de zijde van de CR-O (zie rov. 1.4) is, zowel qua inhoud als omvang, uiterst summier. Ook de spreekaantekeningen waren beperkt. Mr. Fellinger heeft in deze zaak een uurtarief van € 395 gedeclareerd, exclusief btw en exclusief 6% kantooropslag.
3.22
De Ondernemingskamer acht het door mr. Fellinger in rekening gebrachte/te brengen bedrag verhoudingsgewijs te hoog, rekening houdend met de aard van de zaak, haar (relatief beperkte) omvang en complexiteit, het gegeven dat publieke middelen voor de vergoeding van deze kosten zullen moeten worden aangewend (welk gegeven op zichzelf al tot een scherp kostenbewustzijn bij dienstverleners zou moeten leiden) en het feit dat mr. Fellinger, gelet op de hoogte van zijn uurtarief, kennelijk een specialist is in de onderhavige materie. Dat zou het mogelijk moeten hebben maken aanmerkelijk minder uren in rekening te brengen. Vergelijkenderwijs: de kosten van mr. Van Malssen voor Stichting Laurens belopen (tot en met de zitting) in totaal ongeveer € 11.099 inclusief btw (€ 4.444,21 inclusief btw plus € 5.500 exclusief btw, zijnde € 6.655 inclusief btw). Daarbij zijn een uurtarief van € 450 (ex btw) en eveneens 6% aan kantoorkosten gehanteerd. Alles overwegende ziet de Ondernemingskamer aanleiding om de kosten die uit hoofde van artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 ten laste van Stichting Laurens komen, te matigen tot een bedrag van maximaal € 15.000 inclusief btw. In dit verband zij benadrukt dat de Ondernemingskamer ervan is uitgegaan dat de kosten die mr. Fellinger heeft gemaakt om de nietigheid in te roepen van het intrekkingsbesluit instemmingsaanvraag Kwaliteitsplan 2024 (zie hiervoor, rov. 2.16) geen deel uitmaken van het door hem in verband met dit beroep gedeclareerde kosten.
3.23
Dit een en ander leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verwerpt het beroep van de Cliëntenraad locatie Oranjehoeck van Stichting Laurens;
bepaalt dat het bedrag dat op grond van artikel 6 lid 5 Wmcz 2018 ten laste van Stichting Laurens komt, wordt gemaximeerd tot € 15.000 inclusief btw;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.C. Meijer, voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren en drs. V.G. Moolenaar en mr. S.M. Zijderveld, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.