ECLI:NL:GHAMS:2024:1612

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.302.035/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen met vaststelling van een nieuwe zorgregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling tussen een vader en zijn kinderen. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, had de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 31 augustus 2021 aangevochten. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, had een incidenteel verzoek ingediend om de zorgregeling te wijzigen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen, op 28 juni 2022 en 13 juni 2023, al voorlopige zorgregelingen vastgesteld, waarbij de vader en [minderjarige 2] elke vrijdag van 14.30 uur tot 16.45 uur omgang hadden onder begeleiding van een hulpverlener.

Tijdens de zitting op 2 mei 2024 werd duidelijk dat de situatie van de kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], zorgelijk is. [minderjarige 1] heeft te maken gehad met ernstige psychische problemen, waaronder een zelfmoordpoging, en is in behandeling. De vader heeft aangegeven dat hij zich machteloos voelt door de trage hulpverlening en de beperkte omgang met zijn kinderen. De raad voor de kinderbescherming heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en benadrukt dat de hulpverlening voor zowel de ouders als de kinderen van groot belang is.

Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe zorgregeling vast te stellen. De vader zal voortaan elke vrijdag van 14.30 uur tot 16.45 uur omgang hebben met beide kinderen, onder begeleiding van een hulpverlener van de Omring. Het hof heeft de verzoeken van de vader om een uitbreiding van de zorgregeling afgewezen, gezien de kwetsbare situatie van de kinderen. De ouders zijn vrij om in onderling overleg, met inachtneming van de hulpverlening, tot aanpassingen in de zorgregeling te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.302.035/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/313630 / FA RK 21-1023
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. de Geest te Heerhugowaard,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. de Haan te Almere.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 28 juni 2022 en op 13 juni 2023 een beschikking gegeven (laatstgenoemde beschikking hierna te noemen: de tussenbeschikking). Voor het procesverloop tot 13 juni 2023 wordt naar die beschikkingen verwezen.
1.2
In de tussenbeschikking heeft het hof bepaald, met dienovereenkomstige wijziging van de bestreden beschikking in zoverre, als voorlopige zorgregeling dat de vader en [minderjarige 2] iedere vrijdag van 14.30 uur tot 16.45 uur omgang met elkaar hebben, onder begeleiding van een hulpverlener van de Omring. Voorts heeft het hof, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak pro forma aangehouden tot zondag 10 maart 2024, in afwachting van het verloop en de resultaten van de hulpverleningstrajecten voor de ouders en de kinderen, zoals overwogen in de tussenbeschikking onder 2.6 en 2.7 en de advocaten van de ouders verzocht om uiterlijk twee weken voor de genoemde datum het hof en de raad schriftelijk te informeren over het verloop en de resultaten van de hulpverleningstrajecten voor de ouders en de kinderen. Tot slot heeft het hof bepaald dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na de ontvangst van de schriftelijke reacties van de advocaten te bepalen datum, waarvoor de ouders en de raad zullen worden opgeroepen.
1.3
Nadien is bij het hof ingekomen een bericht van de zijde van de vader van 7 maart 2024.
1.4
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2024 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting. Voorts was namens de raad R. Bark als toehoorder aanwezig.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de moeder om, met vernietiging van de
beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 31 augustus 2021 (hierna: de bestreden beschikking) in zoverre, ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] te bepalen dat deze in onderling overleg met en onder begeleiding van de hulpverlening wordt vormgegeven. Daarnaast ligt ter beoordeling voor het incidentele verzoek van de vader om, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat [minderjarige 1] een weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij hem verblijft, en ook de helft van de vakanties, in onderling overleg te verdelen.
2.2
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
2.3
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep van 2 mei 2024 naar voren gebracht dat ondanks de lange wachtlijsten, al veel hulpverlening is ingezet sinds de vorige zitting. Ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] op vrijdagmiddag is een aantal weken geleden afgesproken dat de begeleiding van de Omring alleen aan het begin van de omgang en aan het einde om 17.00 uur aanwezig is. [minderjarige 1] gaat sinds de zomer van 2023 elke week met [minderjarige 2] mee naar de omgang met de vader. Dat is een positieve ontwikkeling, zij het dat de vader de kinderen soms belast met negatieve verhalen over de familie van de moeder. De zorgen over [minderjarige 1] zijn onverminderd groot. Zij is sinds mei 2023 meermalen opgenomen geweest vanwege een zelfmoordpoging en zelfbeschadiging. Zij is daardoor uitgevallen van school. Dit betekent onder meer dat, nu zij thuis is, de moeder probeert ervoor te zorgen dat [minderjarige 1] structuur in haar leven krijgt en houdt. Gelet op de situatie kan [minderjarige 1] niet alleen thuis zijn. Ook de situatie van de moeder is zorgelijk; zij is (mogelijk blijvend) minder valide door haar hersenaandoening en daardoor volledig afgekeurd. Zij is te beperkt in haar energie om de omgang zelf te begeleiden. Dit dient weer door de gemeente [plaats A] te worden geregeld. De moeder onderkent het belang voor de kinderen van omgang met de vader, maar voor een vastomlijnde omgangsregeling is het, gezien de omstandigheden, nog te vroeg en is de situatie nog te fragiel, aldus de moeder.
2.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep van 2 mei 2024 naar voren gebracht dat contactherstel tussen hem en [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden en dat hij haar elke vrijdagmiddag, samen met [minderjarige 2] , ziet. De vader heeft nu een goede band met [minderjarige 1] kunnen opbouwen. Hij beaamt dat, gelet op alle gebeurtenissen van de afgelopen tijd, de kinderen in een heftige situatie verkeren. De vader vindt dat gedurende de periode dat deze procedure loopt weinig vooruitgang ten aanzien van de omgang met de kinderen is geboekt . De hulpverlening voor de ouders is vertraagd, omdat het SCHIP-traject ‘on hold’ is gezet door de moeder. De vader voelt zich hierdoor machteloos. De vader geeft verder aan het zwaar en kostbaar te vinden om elke week, in het kader van de omgang, met het openbaar vervoer van [plaats B] naar [plaats A] te reizen. Daarnaast wil hij tijdens de omgang leuke dingen met de kinderen ondernemen, maar dat is lastig gezien de beperkte tijd. De vader wordt nauwelijks door de hulpverlening geïnformeerd over de kinderen. Een ondertoezichtstelling van de kinderen zou aangewezen zijn. De vader voelt zich steeds meer buitenspel gezet. De vader wil meer contact met de kinderen, ook in de vorm van facetimen, en wil geïnformeerd worden. De regie van een gezinsvoogd is hierbij onontbeerlijk om stappen te maken, aldus de vader.
Advies van de raad
2.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 2 mei 2024 naar voren gebracht dat ten aanzien van de hulpverlening een aantal zaken in beweging is gekomen, hetgeen boven verwachting is, gezien de stand van zaken vorig jaar. Het gaat langzaam en de raad snapt de frustratie van de vader en de roep om een regievoerder in het kader van een ondertoezichtstelling. Er is echter al een regievoerder van het jeugdteam van de gemeente [plaats A] (hierna: de regievoerder) betrokken, die, indien nodig, aan de bel kan trekken bij de beschermtafel. Op dit moment zijn er nog voldoende mogelijkheden in het vrijwillig kader. Ten aanzien van de zorgregeling is het belangrijk dat de behoefte van de kinderen leidend is in geval van uitbreiding. Het gaat immers om kinderen met zeer complexe en forse problematiek. De raad heeft onvoldoende zicht op wat de behoefte en draagkracht van de kinderen nu is en kan dus geen concreet advies geven omtrent de zorgregeling, maar de inschatting is dat de belastbaarheid van de kinderen niet groot is, zeker niet ten aanzien van [minderjarige 1] . Hulpverlening zou helpend zijn en het is positief dat beide ouders open staan voor hulpverlening, aldus de raad.
Beoordeling door het hof
2.6
Het hof oordeelt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het besprokene op de zittingen in hoger beroep is gebleken dat de situatie van de kinderen nog steeds zorgelijk is. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn twee kwetsbare kinderen met forse en complexe problematiek. Positief is dat het afgelopen jaar hulpverlening is ingezet voor zowel de ouders als de kinderen. [minderjarige 2] heeft speltherapie en hij heeft een intake gehad voor traumabehandeling. Het is nog onduidelijk wanneer deze PTSS therapie gaat starten.
[minderjarige 1] heeft in mei 2023 een zelfmoordpoging gedaan en is in verband daarmee opgenomen in het ziekenhuis. Na haar ontslag bleef zij zichzelf beschadigen en is zij opgenomen in de jeugdkliniek GGZ in Alkmaar, waar zij negen weken heeft verbleven voor observatie en diagnostiek, voordat zij naar huis terugkeerde. Een aantal weken later is [minderjarige 1] weer opgenomen voor een (begin van de) traumabehandeling. Zij is nu een aantal weken thuis en in afwachting van een volgende traumabehandeling. [minderjarige 1] staat ook op de wachtlijst voor een langdurige opname. In de tussentijd heeft zij gesprekken met een therapeut van het FACT-team in [plaats A] .
De ouders hebben zich, zoals was besproken en opgedragen door het hof tijdens de zitting van 30 maart 2023, voor hulpverlening gewend tot de gemeente voor het traject Ouderschap Blijft. Op de zitting van 2 mei 2024 is gebleken dat het traject Ouderschap Blijft vanwege de lange wachtlijsten niet kon starten. De ouders konden wel terecht bij het SCHIP-traject en zijn daar gestart in juni 2023 op de vrijdagmiddag. De moeder heeft het SCHIP-traject ‘on hold’ gezet nu dit, gelet op haar kwetsbare gezondheidssituatie, teveel van haar vergde in combinatie met het brengen van [minderjarige 2] voor de omgang met de vader en het halen van [minderjarige 1] uit de kliniek op vrijdagmiddag toen zij daar verbleef. Thans is [minderjarige 1] permanent thuis en zij kan niet zonder toezicht alleen thuisblijven, hetgeen deelname van de moeder aan een hulptraject bemoeilijkt. Voor de vader was een andere doordeweekse middag niet mogelijk vanwege zijn werk. Met de raad is het hof van oordeel dat het belangrijk is dat dit traject door de ouders zo snel mogelijk weer hervat gaat worden, zodat gewerkt kan worden aan een structureel betere verstandhouding, communicatie en samenwerking tussen de ouders en er met betrekking tot de zorgregeling goede afspraken kunnen worden gemaakt. De regievoerder zal zich moeten buigen over de praktische bezwaren waar de ouders tegenaan lopen. De raad heeft ter zitting van 2 mei 2024 toegezegd bereid te zijn om contact op te nemen met de regievoerder en het belang van de ouders daarin te zullen benadrukken. De ouders hebben hier ter zitting van 2 mei 2024 beiden toestemming voor gegeven. Met de raad vertrouwt het hof erop dat de regievoerder vinger aan de pols zal houden.
2.7
Het is positief dat in de afgelopen periode contactherstel tussen de vader en [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden en dat de ouders samen in staat zijn gebleken om tot deze omgang te komen. Hoewel de hulpverleningstrajecten nog lopen en de situatie nog volop in ontwikkeling is, zal het hof een eindbeslissing nemen ten aanzien van verzoeken van de ouders met betrekking tot de zorgregeling. Dit geeft duidelijkheid voor zowel de kinderen als de ouders. Het hof zal, met dienovereenkomstige wijziging van de bestreden beschikking, een zorgregeling bepalen zoals deze de afgelopen periode feitelijk werd ingevuld, die inhoudt dat de vader iedere vrijdag van 14.30 uur tot 16.45 uur omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , onder begeleiding van een hulpverlener van de Omring.
Een uitbreiding van deze zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] , zoals was bepaald in de bestreden beschikking – inhoudende dat [minderjarige 2] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de vader verblijft, met verdeling van de vakanties in overleg, met als uitgangspunt een verdeling bij helfte -, is thans niet in zijn belang. Hetgeen het hof hierover in de tussenbeschikking van 13 juni 2023 onder 2.9 heeft overwogen is nog onverkort aan de orde. De huidige, voorlopig vastgestelde zorgregeling, waarbij [minderjarige 2] – en sinds de zomer 2023 veelal ook [minderjarige 1] - de vader elke vrijdagmiddag ziet, verloopt naar omstandigheden goed. De precaire situatie waarin zowel de ouders als de kinderen – met name [minderjarige 1] - zich bevinden, laat het op dit moment niet toe hierin een wijziging aan te brengen. De situatie van zowel de ouders als de kinderen is, mede gelet op alle hulpverlening en de te verwachten traumabehandeling van [minderjarige 1] , continu aan veranderingen onderhevig. Dit betekent ook dat het incidentele verzoek van de vader ten aanzien van [minderjarige 1] zal worden afgewezen.
Vanzelfsprekend geldt dat, als [minderjarige 1] wordt opgenomen, de zorgregeling in onderling overleg en in overleg met de hulpverlening aangepast dient te worden. Verder staat het de ouders uiteraard vrij om in onderling overleg en als de hulpverlening vindt dat dit in het belang van de kinderen verantwoord is, gelet op de draagkracht en de behoefte van de kinderen, tot een uitbreiding van de zorgregeling te komen.
2.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarin de zorgregeling tussen de vader en de kinderen is bepaald en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de vader iedere vrijdag van 14.30 uur tot 16.45 uur omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , onder begeleiding van een hulpverlener van de Omring, met inachtneming van het onder 2.7 overwogene;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. M.S de Boer als griffier en is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.