In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van de vrouw en hun kinderen. De vrouw, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2023 aangevochten, waarin de alimentatiebedragen waren vastgesteld. De man, verweerder in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om de alimentatie te matigen. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft die gecorrigeerd dient te worden, omdat zij met haar eigen vermogen grotendeels zelf kan voorzien in haar behoefte aan vermogensvorming. De rechtbank had eerder de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 1.406,- per maand, wat het hof heeft bevestigd en geïndexeerd naar 2024. De man is verplicht om een bijdrage te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, evenals een uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw. Het hof heeft de alimentatiebedragen voor de man vastgesteld op € 341,- per maand voor [kind 2] en € 130,- per maand voor [kind 1] over de periode van 31 mei 2023 tot 1 oktober 2024, en op € 346,- en € 121,- per maand respectievelijk vanaf 1 oktober 2024. De uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw is vastgesteld op € 3.066,- bruto per maand, ingaande op 31 mei 2023. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.