ECLI:NL:GHAMS:2024:1599

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.338.185/01 en 200.338.185/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bestreden beschikking inzake zorgregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2023, waarin een zorgregeling was vastgesteld die een opbouwfase van acht weken omvatte, gevolgd door onbegeleide omgang tussen de vader en de minderjarige. De moeder vreesde voor de veiligheid van de minderjarige tijdens de onbegeleide omgang en verzocht om enkel begeleide omgang. De vader daarentegen pleitte voor onbegeleide omgang, stellende dat er geen risico's op onveiligheid waren.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de duur en de opbouwfase van de zorgregeling betreft. Het hof oordeelde dat de huidige begeleide omgangsmomenten goed verlopen en dat er geen risico's op onveiligheid zijn. De moeder werd aangespoord om emotionele toestemming te geven voor onbegeleide omgang, en het hof besloot dat de opbouwfase van de zorgregeling nog enige tijd moet voortduren om de moeder de ruimte te geven om de zorgregeling na te leven. De uiteindelijke zorgregeling, zoals vastgesteld in het vonnis van 16 juli 2020, zal na de opbouwfase worden hervat, waarbij de minderjarige in de oneven weken bij de vader verblijft van donderdag uit school tot vrijdag naar school en in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van continuïteit en stabiliteit in de omgang tussen de vader en de minderjarige, en de noodzaak voor de moeder om haar emotionele blokkade te overwinnen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de moeder om schorsing van de bestreden beschikking is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.338.185/01 en 200.338.185/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/338741 / FA RK 23-1684
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (schorsing),
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident (schorsing),
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Gerson te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] (hierna te noemen: de GI).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) tussen de ouders ten aanzien van [minderjarige] .
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft in de beschikking van
19 december 2023 een zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] , kort gezegd, na een – deels begeleide – opbouwfase van acht weken, in de oneven weken van donderdag uit school tot vrijdag naar school en in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijft. De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat er enkel begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] moet zijn. De vader wil dat de omgang zonder begeleiding plaatsvindt.

2.De procedure in hoger beroep en in het incident

2.1
De moeder is op 26 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking en heeft daarbij verzocht de tenuitvoerlegging van deze – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking te schorsen.
2.2
De vader heeft op 27 maart 2024 een verweerschrift ingediend, zowel in de bodemzaak als in het incident.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 28 maart 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 19 april 2024 met bijlage, productie D;
- twee berichten van de zijde van de vader van 23 april 2024, elk met een bijlage, producties E en F;
- een bericht van de zijde van de vader van 24 april 2024, met bijlage, productie G;
- een bericht van de zijde van de vader van 26 april 2024 met bijlage, productie H;
- een bericht van de zijde van de moeder van 29 april 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de GI van 1 mei 2024 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 mei 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2016, te [plaats B] .
De ouders hebben van 2015 tot 2018 een relatie met elkaar gehad. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.
3.2
In het ouderschapsplan van 9 januari 2019 zijn de ouders, voor zover van belang, de volgende zorgregeling overeengekomen:
[minderjarige] is in de oneven weken:
- bij de moeder op maandag vanaf 11.00 uur, dinsdag en woensdag;
- bij de vader op donderdag vanaf 10.00 uur;
- bij de moeder van vrijdag 11.00 uur, zaterdag en zondag;
en in de even weken:
- bij de moeder op maandag, dinsdag en woensdag;
- bij de vader op donderdag vanaf 10.00 uur, vrijdag, zaterdag en zondag.
3.3
Bij vonnis in kort geding van 16 juli 2020 van de voorzieningenrechter is – voor zover hier van belang – bepaald dat de vader voor [minderjarige] zorgt in de oneven weken van donderdag uit school tot vrijdagochtend naar school en in de even weken van donderdag uit school tot maandagochtend naar school, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag tijdig naar school brengt en hem daar na schooltijd weer ophaalt.
3.4
Bij beschikking van 7 juli 2021 van de kinderrechter is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd. Per 7 januari 2023 is de ondertoezichtstelling geëindigd.
3.5
De raad heeft in zijn rapport van 8 november 2023 geadviseerd om de beslissing over een definitieve zorgregeling aan te houden voor de duur van zes maanden en om bij wijze van voorlopige zorgregeling de wekelijkse omgang tussen [minderjarige] en de vader per direct weer op te starten, onder begeleiding van Levvel of een soortgelijke instelling. Vanaf de start van de hulpverlening aan de ouders en [minderjarige] in januari of februari 2024 kan de zorgregeling zoals vastgesteld in het vonnis van 16 juli 2020 weer herleven.
3.6
Bij beschikking van 19 december 2023 van de kinderrechter is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI, tot 19 juni 2024.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de zorgregeling, zoals tussen de ouders nader is vastgelegd in het vonnis van 16 juli 2020, zal worden hervat met dien verstande dat [minderjarige] verblijft bij de vader:
- gedurende een opbouwfase van 8 weken vanaf de datum van de beschikking;
wekelijks een dagdeel, de eerste twee keer onder begeleiding van de hulpverlening zoals onder rechtsoverweging 2.10 overwogen en de laatste twee keer met een overnachting;
- na afronding van de opbouwfase;
in de oneven weken van donderdag uit school tot vrijdag naar school;
in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag naar school brengt en hem na schooltijd weer ophaalt.
In het hoger beroep (zaaknummer 200.338.185/01)
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre) en na wijziging van haar verzoek in hoger beroep, te bepalen dat er enkel begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] zal plaatsvinden, dan wel een regeling te bepalen die het hof juist acht.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.
In het incident (zaaknummer 200.338.185/02)
4.4
In het incident verzoekt de moeder de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen totdat door het hof in hoger beroep definitief is beslist.
4.5
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de zorgregeling na de opbouwfase onbegeleid zal zijn en moet de begeleide omgang doorlopen. De moeder maakt zich zorgen om de veiligheid van [minderjarige] bij de vader en is het vertrouwen in de vader volledig kwijt. De moeder ervaart paniek als wordt gesproken over onbegeleide omgang, hetgeen ook een weerslag heeft op [minderjarige] . [minderjarige] heeft volgens de moeder ook aangegeven geen onbegeleide omgang met zijn vader te willen. Er moet professionele begeleiding voor [minderjarige] komen, bijvoorbeeld in de vorm van een kinderpsycholoog of gedragstherapeut, met wie [minderjarige] een vertrouwensband kan opbouwen en kan praten over wat hij heeft meegemaakt. De omgang moet in ieder geval tot het einde van de ondertoezichtstelling begeleid worden en vervolgens kan bij een verlenging van de ondertoezichtstelling worden gekeken of ter zake de omgang verdere stappen gezet kunnen worden, aldus de moeder.
5.2
De vader voert aan dat de omgang tussen hem en [minderjarige] onbegeleid zou moeten plaatsvinden. Uit onderzoek door de raad is gebleken dat geen sprake is van onveiligheid in het contact tussen de vader en [minderjarige] en er zijn geen gronden om aan te nemen dat [minderjarige] niet veilig is bij de vader. De omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] verlopen positief, zoals blijkt uit de door de vader overgelegde verslagen van de omgangsmomenten. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij contact heeft met zijn vader en dat het contact niet opnieuw wordt verbroken en/of uitgesteld. Er ontstaat instabiliteit in het leven van [minderjarige] doordat de moeder zelf onvoldoende vertrouwen heeft in de vader en de omgang frustreert door geen emotionele toestemming te geven. Ook blijft de moeder aangeven dat [minderjarige] met een hulpverlener moet praten, terwijl [minderjarige] op dit moment al terecht kan bij de gezinsmanager en de omgangsbegeleider van Levvel, aldus de vader.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat uit eerdere begeleide omgangsbezoeken en uit onderzoek van de raad naar voren komt dat geen risico op onveiligheid wordt gezien in de band en de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Het is een grote teleurstelling voor [minderjarige] dat hij steeds door de moeder thuis wordt gehouden of eerder wordt opgehaald en er dan geen omgang kan plaatsvinden. [minderjarige] zit klem in deze situatie en de onvoorspelbare en onstabiele omgang is niet in het belang van [minderjarige] . De GI vindt het belangrijk dat er continuïteit is in de omgang. De stap naar onbegeleide omgang kan worden gemaakt, om vervolgens naar de zorgregeling zoals vastgesteld in het vonnis van 16 juli 2020 over te gaan, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft het hof ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om de begeleiding van de omgang nog langer voort te zetten, omdat onduidelijk is wat dit moet opleveren. De raad maakt zich zorgen dat [minderjarige] het gevoel gaat krijgen dat hij moet kiezen tussen zijn ouders, als de huidige situatie blijft voorduren. Bij uitbreiding van de omgang dient gekeken te worden naar de draagkracht van [minderjarige] en wat hij nodig heeft en aankan. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat hij van beide ouders een zelfstandig beeld kan vormen. Daarnaast moet hij zich veilig kunnen voelen en is het belangrijk dat hij kan ervaren dat de ouders er samen voor zorgen dat er duidelijke kaders zijn waarin hij goed kan opgroeien, aldus de raad.
Het wettelijk kader
5.5
Op grond van artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e, lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een door de rechter gegeven beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een door de ouders overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen.
De beoordeling van het hof
In het hoger beroep (zaaknummer 200.338.185/01)
5.6
Het hof overweegt als volgt. De ouders hebben van 2015 tot 2018 een relatie met elkaar gehad, tijdens welke relatie [minderjarige] is geboren. In het kader van de beëindiging van hun relatie hebben de ouders afspraken met elkaar gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Deze afspraken hebben de ouders vastgelegd in het ouderschapsplan van
9 januari 2019. Ondanks deze afspraken is het de ouders niet gelukt om op een voor [minderjarige] voorspelbare en veilige wijze invulling te geven aan hun gezamenlijk ouderschap. Het lukt de ouders niet om op een constructieve manier met elkaar te communiceren. De verhouding tussen de ouders is ernstig verstoord geraakt. Zo hebben de ouders elkaar over en weer beschuldigd van het bij [minderjarige] doen ontstaan van letsel in zijn nek. Er zijn ook verschillende Veilig Thuis meldingen geweest. Vervolgens heeft de vader [minderjarige] gedurende een periode van ongeveer één jaar niet gezien. De rechtbank heeft, na onderzoek door de raad, bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] weer moet worden opgestart. Tegelijkertijd is [minderjarige] weer onder toezicht van de GI gesteld zodat de GI de ouders kan begeleiden bij het hervatten van de zorgregeling. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de begeleiding van de omgang langer duurt dan door de rechtbank is bepaald. Dit komt mede omdat de moeder niet voorspelbaar en stabiel is in de uitvoering van de door de rechtbank bepaalde regeling. Omdat de vader, de GI en Levvel continuïteit voor [minderjarige] belangrijk vinden en het alternatief zou zijn dat de vader [minderjarige] mogelijk niet zou zien, is er door de GI voor gekozen om de periode van begeleiding van de omgang te verlengen. De omgang vindt thans nog plaats onder begeleiding [X] van Levvel. Vanwege de onvoorspelbare en onstabiele houding van de moeder met betrekking tot het nakomen van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat door de GI, Levvel of door de raad risico’s op onveiligheid in het contact tussen de vader en [minderjarige] worden gezien. De huidige begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] verlopen goed. Er bestaan geen zorgen over de huisvestingssituatie van de vader. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de zorgregeling zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter in het vonnis van 16 juli 2020 dient te worden hervat en door de ouders dient te worden nageleefd. Dit zal bijdragen aan de voorspelbaarheid, continuïteit, en emotionele en fysieke veiligheid die [minderjarige] nodig heeft. Omdat de moeder er moeite mee heeft om emotionele toestemming te geven voor onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] zal het hof de begeleide opbouwfase van de zorgregeling nog enige tijd laten voortduren, zodat bij de moeder ruimte ontstaat om de zorgregeling na te leven. Daarbij overweegt het hof uitdrukkelijk dat de moeder een eigen verantwoordelijkheid heeft om eraan te werken dat haar emotionele blokkade tegen de onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] afneemt, dit door begeleiding of hulpverlening op dit vlak te aanvaarden. Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder zich hiervoor zal inspannen en dat dit ook noodzakelijk is, omdat de definitieve zorgregeling onbegeleid zal zijn.
5.8
Het hof beslist dat de opbouwfase acht weken zal duren, dit vanaf de datum van deze beschikking. Gedurende de eerste vier weken zal er wekelijks een dagdeel omgang zijn tussen de vader en [minderjarige] , dit onder begeleiding van Levvel. Het is aan de GI om te beoordelen of de begeleiding gedurende het dagdeel kan worden afgebouwd, in die zin dat Levvel er slechts voor een gedeelte bij is. Vervolgens zal de omgang vier keer wekelijks een dagdeel onbegeleid zijn, met bij de laatste twee keer aaneengesloten een overnachting van [minderjarige] bij de vader. De opbouwfase vindt plaats onder regie van de GI, waarbij de ouders aanwijzingen van de GI moeten opvolgen. Na de opbouwfase herleeft de zorgregeling zoals vastgesteld in het vonnis van 16 juli 2020. Dit houdt in dat [minderjarige] bij de vader verblijft in de oneven weken van donderdag uit school tot vrijdag naar school en in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school. De vader brengt [minderjarige] dan op vrijdag naar school en haalt hem weer op.
5.9
Voor zover de moeder ook in de bodemzaak heeft bedoeld aan te voeren dat (nader) onderzoek dient plaats te vinden door de raad naar de vraag of, en zo ja welke vorm van contact met de vader in het belang van [minderjarige] is, wijst het hof dat verzoek af. De raad heeft op verzoek van de kinderrechter onderzoek verricht en op 8 november 2023 een rapport uitgebracht. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen.
In het incident (zaaknummer 200.338.185/02)
5.1
Aangezien het hof in deze beschikking tot een eindbeslissing komt met betrekking tot de zorgregeling, heeft de moeder geen belang meer bij schorsing van de bestreden beschikking. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.11
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het hoger beroep (zaaknummer 200.338.185/01):
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de duur en de inhoud van de opbouwfase van de zorgregeling betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de zorgregeling, zoals tussen de ouders is vastgelegd in het vonnis van 16 juli 2020,
zal worden hervat, met dien verstande dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
- gedurende een opbouwfase van acht weken vanaf de datum van deze beschikking;
wekelijks een dagdeel, de eerste vier keer onder begeleiding van Levvel en vervolgens vier keer wekelijks een dagdeel onbegeleid, waarvan de laatste twee keer met een overnachting;
- na afronding van de opbouwfase;
in de oneven weken van donderdag uit school tot vrijdag naar school en in de even weken van donderdag uit school tot maandag naar school, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag naar school brengt en hem weer ophaalt.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in het incident (zaaknummer 200.338.185/02):
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, F. Kleefmann en A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van B.F. Beijderwellen als griffier, en is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.