ECLI:NL:GHAMS:2024:1598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.338.450/01 en 200.338.450/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en afwijzing van het schorsingsverzoek

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 5 december 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken voor de duur van zes maanden. De ouders, [de vader] en [de moeder], zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij ook verzocht hebben om schorsing van de werking van de beschikking. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de ondertoezichtstelling ondersteund.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2024 hebben de ouders hun bezwaren tegen de ondertoezichtstelling toegelicht. Zij stellen dat de rechtbank hen niet behoorlijk heeft opgeroepen en dat er geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar het belang van [minderjarige]. De ouders zijn van mening dat de ondertoezichtstelling niet gerechtvaardigd is, omdat zij actief bezig zijn met het vinden van passend onderwijs voor [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter zorgen geuit over de ontwikkeling van [minderjarige], die al geruime tijd niet naar school gaat.

Het hof heeft de argumenten van de ouders overwogen, maar oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De ouders hebben niet voldoende samengewerkt met de GI en andere betrokken instanties, wat de hulpverlening bemoeilijkt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek tot schorsing van de ouders af. De ouders zijn verantwoordelijk voor het welzijn van [minderjarige] en het hof benadrukt het belang van samenwerking met de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.338.450/01 (hoofdzaak) en 200.338.450/02 (schorsingsverzoek)
Zaaknummer rechtbank: C/15/345633 / JU RK 23-1662
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep en in het incident tot schorsing,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep en in het incident tot schorsing,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] , en
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie [plaats B] (hierna te noemen: de GI).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft op 5 december 2023 in een beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken voor de duur van zes maanden (hierna: de bestreden beschikking). De ouders zijn het daar niet mee eens en willen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, met veroordeling van de raad in de werkelijke proceskosten. Zij vinden dat niet is voldaan aan de criteria voor een ondertoezichtstelling. Daarnaast willen de ouders dat de werking van de bestreden beschikking per direct wordt geschorst. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.
2. De procedure in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
De ouders zijn op 5 maart 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking (zaaknummer 200.338.450/01). Zij hebben daarnaast verzocht de werking van die beschikking te schorsen ten aanzien van de ondertoezichtstelling (zaaknummer 200.338.450/02).
2.2
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de ouders van 21 maart 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van de GI van 28 maart 2024 met bijlage.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige] gesproken.
De voorzitter heeft de inhoud van dit gesprek ter zitting zakelijk weergegeven.
2.4
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 26 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop, en
- de gezinsvoogd namens de GI, vergezeld door een collega.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. Het hof heeft het aan de pleitnotitie gehechte nadere stuk niet geaccepteerd.

3.De feiten

3.1
Uit het ( [in] 2014 gesloten) huwelijk van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2015 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] woont bij de ouders.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking op verzoek van de raad, voor zover hier van belang, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 december 2023 tot 5 juni 2024, en de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het verzoek van de raad is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting.
4.2
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling met terugwerkende kracht nietig te verklaren, met veroordeling van de raad in de werkelijke proceskosten (zaaknummer 200.338.450/01). Daarnaast verzoeken de ouders in het incident per direct de werking van de bestreden beschikking op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te schorsen (zaaknummer 200.338.450/02).
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De ouders zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij voeren aan dat sprake is geweest van ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke rechtspleging, omdat zij niet deugdelijk voor de mondelinge behandeling zijn opgeroepen, en de zitting vervolgens is doorgegaan terwijl zij hadden aangegeven absoluut verhinderd te zijn. De ouders zijn verder van mening dat de rechtbank het raadsrapport nooit als uitgangspunt voor haar beslissing had mogen nemen, omdat het berust op veronderstellingen en vermoedens, er geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar het belang van [minderjarige] en er geen wederhoor is toegepast. Voorts is niet voldaan aan de criteria van artikel 1:255 BW in samenhang met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De ouders hebben juist wel geprobeerd om een passende school voor [minderjarige] te vinden om zijn recht op onderwijs te verwezenlijken. Verder gaat het goed met [minderjarige] . Een Veilig Thuis-melding, een raadsonderzoek of een jeugdbeschermingsmaatregel is niet bedoeld voor een conflict of visieverschil tussen een school en de ouders. Een jeugdbeschermingsmaatregel is ook niet bedoeld om een tekortschietende gemeente tot de orde te roepen. De ouders verwachten niet dat een ondertoezichtstelling iets kan veranderen aan het feit dat [minderjarige] niet ingeschreven staat op een school in [plaats A] en niet valt in te zien hoe de GI een dergelijke inschrijving voor elkaar zou kunnen krijgen. Ter zitting in hoger beroep is namens de ouders naar voren gebracht dat zij in gesprek zijn met [X] , een […] basisschool, en dat het mogelijk is dat [minderjarige] op deze school onderwijs kan gaan volgen.
5.3
De raad is van mening dat nog steeds aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De zorgen over de schoolgang en ontwikkeling van [minderjarige] zijn in stand gebleven, omdat daar nog steeds geen zicht op is. De raad maakt zich zorgen over het ontbreken van passend onderwijs voor [minderjarige] en over het wantrouwen van de ouders. De ouders werken niet mee en willen niet in gesprek met de raad.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard slechts één keer met de ouders te hebben gesproken en [minderjarige] nog niet gezien of gesproken te hebben. De GI heeft het kennismakingsgesprek met de ouders positief ervaren, maar heeft nog geen plan kunnen maken met hen. De laatste afspraak die gepland stond kon niet doorgaan. [minderjarige] gaat niet naar school en de GI krijgt geen zicht op hem. Verder heeft de GI contact gehad met een school in [plaats] en deze school heeft aangegeven met de ouders en [minderjarige] in gesprek te willen gaan om van hen te horen wat zij nodig hebben. De [X] school is bekend bij de GI en daar zal ook naar gekeken worden.
De beoordeling
In de zaak 200.338.450/01
Ondertoezichtstelling
5.5
De ouders hebben in hun grieven formele bezwaren geuit tegen de door de rechtbank gevolgde procedure. De rechtbank heeft hen niet behoorlijk opgeroepen voor een zitting en heeft de zitting vervolgens door laten gaan terwijl zij hebben aangegeven absoluut verhinderd te zijn. Naar het oordeel van het hof kunnen deze stellingen van de ouders niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. In dat kader wijst het hof in de eerste plaats op de zogenoemde ‘herstelfunctie’ van het hoger beroep; de procedure in hoger beroep is een voortzetting en verdieping van het debat bij de rechtbank. Dat betekent ook dat eventuele formele gebreken in de procedure bij de rechtbank door het hoger beroep (kunnen) worden hersteld. Vaststaat dat de ouders in hoger beroep gelegenheid hebben gekregen om hun standpunt nader toe te lichten, en daartoe ook op de mondelinge behandeling zijn verschenen. Daarmee is een eventuele schending van het beginsel van een ‘fair trial’ in hoger beroep hersteld. Daarbij overweegt het hof nog wel dat van een dergelijke schending niet is gebleken. Vaststaat dat de rechtbank partijen bij brief van 20 november 2023 heeft opgeroepen om op de zitting van 5 december 2023 te verschijnen. Dat is ruim binnen de termijn van één week die is genoemd in artikel 276 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De oproeping is geschied bij gewone brief, hetgeen in lijn is met wat artikel 271 Rv bepaalt. Dat de ouders pas op 1 december 2023 van de inhoud van deze brief kennis hebben genomen, omdat zij op vakantie waren, ligt in de risicosfeer van de ouders zelf. Zij wisten dat een verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] was gedaan, en hadden er dus rekening mee kunnen houden dat er tijdens hun vakantie een oproep voor de zitting zou kunnen komen. Dat hun verzoek om uitstel niet is gehonoreerd levert evenmin een schending van het ‘fair trial-beginsel’ op. Dat verzoek om uitstel deden zij pas op 1 december 2023, dus kort vóór de zitting, en het stond de rechtbank vrij om dit verzoek - mede met het oog op de belangen van [minderjarige] - af te wijzen.
5.6
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat er geen sprake is van strijd met het beginsel van een fair trial, en dat de beschikking van de rechtbank dus niet reeds om die reden vernietigd dient te worden. Dat betekent dat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden beschikking. Daarbij overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is op 11 april 2022 door de ouders ziekgemeld op school vanwege een hersenschudding en gaat sindsdien niet meer naar school. De ouders zijn in juni 2023 op zoek gegaan naar een andere school voor [minderjarige] , omdat zij het niet eens waren met de wijze waarop de school invulling gaf aan het onderwijs. Gebleken is dat [minderjarige] al geruime tijd niet ingeschreven staat op een basisschool en thuisonderwijs krijgt van de moeder. Er is geen zicht op de kwaliteit van dit onderwijs, en ook niet op de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De ouders geven geen inzicht in hoe het thuis met [minderjarige] gaat en hoe zijn thuisonderwijs verloopt. De samenwerking tussen de ouders en de andere betrokken partijen (scholen, de leerplichtambtenaar, het samenwerkingsverband) is verstoord. Het is voor de betrokken instanties niet (goed) mogelijk om in constructief contact te komen met ouders en zicht te krijgen op de situatie. De GI heeft schriftelijk te kennen gegeven dat de weerstand van de ouders tegen de ondertoezichtstelling de uitvoering daarvan ernstig belemmert en dat daarom geen inschatting gemaakt kan worden van [minderjarige] ’s welbevinden. Met de raad maakt het hof zich ernstig zorgen over het ontbreken van passend onderwijs voor [minderjarige] en over het gebrek aan zicht op zijn ontwikkeling. Hoewel de ouders het beste met [minderjarige] voor lijken te hebben, is het hen tot op heden nog niet gelukt om een passende school voor hem te vinden. Inmiddels gaat hij al bijna twee jaar niet meer naar school. Daarnaast is gebleken dat de hulpverlening in het gedwongen kader tot nu toe onvoldoende van de grond is gekomen. Vast is komen te staan dat tot nu toe slechts één kennismakingsgesprek tussen de ouders en de GI heeft plaatsgevonden en dat de GI [minderjarige] nog niet heeft gezien of gesproken. Bovendien werken de ouders niet mee met de GI en willen zij niet in gesprek met de raad. Ook andere instanties worden door de ouders afgehouden. Aangezien de ouders en de GI hetzelfde doel hebben, namelijk ervoor zorgen dat [minderjarige] weer naar school gaat, spreekt het hof de hoop uit dat de ouders de hulpverlening de komende tijd zullen aanvaarden. Dit is in het belang van [minderjarige] .
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren, en op het moment van de behandeling ter zitting ook nog aanwezig waren. Het hof acht voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen.
Proceskostenveroordeling
5.7
Het hof ziet, gelet op de uitkomst van deze procedure, geen reden om de raad in de kosten van de procedure te veroordelen, zoals de ouders hebben verzocht. Het hof wijst dit verzoek van de ouders daarom af.
In de zaak 200.338.450/02
Schorsingsverzoek
5.8
De ouders hebben in het incident gevraagd om schorsing van de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling. Nu het hof met deze beslissing uitspraak in de hoofdzaak doet, hebben de ouders geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van hun schorsingsverzoek. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.338.450/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
in de zaak met zaaknummer 200.338.450/02:
wijst af het verzoek van de ouders tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.F. Miedema en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 11 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.