ECLI:NL:GHAMS:2024:1577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.325.553/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutiegeschil over schoolreisje door coronamaatregelen en contractspartij

In deze zaak gaat het om de terugbetaling van vooruitbetaalde kosten voor een schoolreisje dat niet doorging vanwege de coronapandemie. De Duitse leraar had een Nederlands zeilschip gecharterd voor de schoolreis, maar door overheidsmaatregelen kon de reis niet plaatsvinden. Een deel van de kosten werd terugbetaald, maar de Duitse deelstaat Land Niedersachsen, die zich als contractspartij beschouwt, vordert het resterende bedrag. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, waarop Land Niedersachsen in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof oordeelt dat Land Niedersachsen geen partij is bij de overeenkomst, omdat de overeenkomst is gesloten met de school en niet met de deelstaat. De vordering van Land Niedersachsen wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. Land Niedersachsen wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.325.553/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9995558\ CV EXPL 22-3387 BL
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 juni 2024
inzake
de rechtspersoon naar Duits recht
LAND (DEELSTAAT) NIEDERSACHSEN,
gevestigd te [plaats 3] , Duitsland,
appellant,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerden 1] .,

gevestigd te [plaats 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonend te [plaats 1] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonend te [plaats 1] ,
geïntimeerden,
advocaat: voorheen mr. D.M. [Naam 3] te Loosdrecht.
Partijen worden hierna Land Niedersachsen en (geïntimeerden tezamen, in vrouwelijk enkelvoud) [geïntimeerden 1] genoemd.

1.De zaak in het kort

De zaak gaat over terugbetaling van vooruitbetaalde kosten van een schoolreisje. Een Duitse leraar had een Nederlands zeilschip gecharterd voor een schoolreis. Door de coronapandemie kon die schoolreis niet doorgaan. Een deel van de kosten is (in overeenstemming met de algemene voorwaarden) terugbetaald. Land Niedersachsen, dat naar eigen zeggen de contracterende partij is omdat de school geen rechtspersoonlijkheid heeft, vordert het restant. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De deelstaat komt daarvan in hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

Land Niedersachsen is bij dagvaarding met grieven en producties van 31 maart 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 8 februari 2023, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Land Niedersachsen als eiser en [geïntimeerden 1] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord;
- akte overlegging producties door Land Niedersachsen.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 oktober 2023 doen bepleiten, Land Niedersachsen door mr. [Naam 2] , advocaat te Duitsland (hierna: mr. [Naam 2] ), en [geïntimeerden 1] door [Naam 3] voornoemd. [Naam 3] heeft dat gedaan aan de hand van overgelegde pleitnotities.
Tenslotte is arrest gevraagd.
Land Niedersachsen heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering in eerste aanleg zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden 1] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerden 1] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Land Niedersachsen in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze onomstreden feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep nog van belang zijn deze feiten de volgende.
3.1.
Land Niedersachsen is een Duitse deelstaat.
3.2.
[geïntimeerden 1] is een onderneming die zich bezighoudt met de exploitatie van charterzeilschepen, waaronder sinds 16 december 2019 topzeilschoener Fortuna (hierna: de Fortuna). Per die datum heeft [geïntimeerden 1] de exploitatie van de Fortuna overgenomen van [bedrijf] te [plaats 2] (hierna: [bedrijf] ).
3.3.
[bedrijf] heeft op 31 mei 2019 een overeenkomst gesloten met [school] , een school in [plaats 3] (hierna: [school] ), voor verblijf en vervoer van maximaal 30 personen op de Fortuna in de periode van 20 tot 24 april 2020, tegen betaling van € 4.752,00 (hierna: de overeenkomst). Het ging om een schoolreisje. Als contactpersoon van [school] vermeldt de overeenkomst de heer [Naam 1] (hierna: [Naam 1] ), een docent van [school] , die de overeenkomst namens [school] heeft ondertekend. De overeenkomst is tot stand gekomen via bemiddeling van boekingskantoor Holland Sail (hierna: HS).
3.4.
[school] heeft via HS voor dezelfde periode nog twee charterschepen gehuurd, te weten ‘Grote Beer’ en ‘Morgana’. Deze schepen worden en werden ook destijds door een ander dan [geïntimeerden 1] geëxploiteerd.
3.5.
In een e-mail van 13 maart 2020 heeft [Naam 1] aan HS geschreven dat hij de reizen met de Fortuna, Morgana en Grote Beer moest annuleren, omdat door een (Duitse) overheidsmaatregel in verband met de coronapandemie alle schoolreizen van Nedersaksische scholen in het schooljaar 2019/2020 verboden waren. Daarbij schreef [Naam 1] dat hij de volledige reissom voor de drie schepen al betaald had, en vroeg hij, met verwijzing naar de toepasselijke voorwaarden, om terugbetaling van 25%.
3.6.
In een
Stornorechnungvan 4 mei 2020, gericht aan [school] , heeft HS uit naam van [geïntimeerden 1] een bedrag van € 1.188,00 (25% van de reissom voor de Fortuna) gecrediteerd.
3.7.
In een brief van 24 maart 2022 is [geïntimeerden 1] door mr. [Naam 2] namens Land Niedersachsen gesommeerd tot (terug)betaling van € 3.564,00, vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerden 1] heeft aan die sommatie niet voldaan.
3.8.
Op 28 juni 2022 is de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure aan [geïntimeerden 1] betekend.
3.9.
Op 3 augustus 2022 heeft [geïntimeerden 1] een e-mailbericht aan mr. [Naam 2] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
Ons bedrijf, [geïntimeerden 1] VOF, eigenaar van charterzeilschip Fortuna, is door u gedagvaard voor de Rechtbank Alkmaar. De dagvaarding staat geagendeerd voor woensdag 17 augustus.
Bij de Rechtbank Leeuwarden voert u al dezelfde verhandeling tegen het bedrijf Ursa Major Charters, welke het schip Grote Beer exploiteert.
Deze procedure zit inmiddels in de slotfase. De beklaagde heeft een conclusie van dupliek ingediend waarna de rechter een oordeel zal spreken. Om de rechtbank, uw kantoor en ons tijd en werk te besparen stellen we voor dat we beiden de Rechtbank Alkmaar om uitstel vragen tot de rechter in Leeuwarden zijn conclusie heeft getrokken. We zijn voornemens ons aan het oordeel van de rechter in de zaak Ursa Major Charters/ [Naam 2] (Land Niedersachsen) te conformeren en geen verdere inspanningen voor de rechter te ondernemen. Wellicht kunt u dit voorstel met uw opdrachtgever bespreken.
We ontvangen graag uw reactie binnen 5 werkdagen. We zullen anders eenzijdig om uitstel vragen al heeft deze gang van zaken niet onze voorkeur.
3.10.
Op 10 augustus 2022 heeft mr. [Naam 2] de volgende reactie aan [geïntimeerden 1] gestuurd:
ich komme zurück auf Ihre Mails vom 3.8.22 an mich und meine Mandantin.
Die Forderung wird durchgesetzt.
Ich habe inzwischen die Gerichtskosten ( 487 € ) bezahlt.
Wenn Sie vor dem ersten Termin (17.8.22) zahlen, fallen die Gerichtskosten nicht an.
3.11.
Op 1 september 2022 heeft [geïntimeerden 1] het volgende e-mailbericht aan mr. [Naam 2] gestuurd:
Ons bedrijf, [geïntimeerden 1] VOF, eigenaar van charterzeilschip Fortuna, is door u gedagvaard voor de Rechtbank Alkmaar. De dagvaarding staat na tweemalig uitstel geagendeerd voor woensdag 14 september 2022 te 9.30 uur.
Bij de Rechtbank Leeuwarden voert u dezelfde verhandeling tegen het bedrijf Ursa Major Charters, welke het schip Grote Beer exploiteert.
Uit correspondentie met onze collega’s weten we dat in deze procedure het vonnis zal worden gesproken op dinsdag 20 september 2022. (…) We hebben al eerder aangegeven dat we ons aan het vonnis welk in Leeuwarden wordt gesproken zullen gaan conformeren en bevestigen dit vandaag nogmaals.
Om de rechtbank, uw kantoor en ons tijd en werk te besparen stellen we voor dat we beiden de Rechtbank Alkmaar om uitstel vragen tot de rechter in Leeuwarden zijn conclusie heeft getrokken. De rechtbank staat open voor uitstel maar verwijst naar het recht waarin een uitstel bij de 3de keer met goedkeuring van beide partijen zal moeten ingediend worden. De tijd van overlap zijn maar zes dagen. Het lijkt redelijk met oog op de hoge werkdruk bij de rechtbanken om deze periode af te wachten.
We verzoeken u daarom – net als wij – de rolzitting van 14 september nog eenmalig te laten uitstellen tot het vonnis in de zaak Niedersachsen/Ursa Major Charters bekend is en alle partijen zich hierna kunnen richten.
3.12.
Mr. [Naam 2] heeft daarop op 2 september aan [geïntimeerden 1] geschreven:
U krijgt uitstel zodra 300 € door u zijn betaald. Ik gebruik dat bedrag voor een goed doel.
en daarna op 9 september 2022, aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar:
Eiser gaat accoord met een derde uitstel.
3.13.
[geïntimeerden 1] heeft op 7 oktober 2022 een e-mailbericht aan mr. [Naam 2] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
Deze week kregen we bericht dat de uitspraak in de zaak Ursa Major Charters/Niedersachsen bij de rechtbank Leeuwarden is aangehouden tot 1 november. Daarom wil ik u vriendelijk verzoeken dat we wederom een gezamenlijk uitstel indienen bij de rechtbank Alkmaar voor de zaak Niedersachsen/ [geïntimeerden 1] .
3.14.
Mr. [Naam 2] heeft daarop op 10 oktober 2022 aan [geïntimeerden 1] geschreven:
U krijgt uitstel zodra 300 € door u zijn betaald. Ik gebruik dat bedrag voor een goed doel.
3.15.
[geïntimeerden 1] heeft op 10 oktober 2022 een e-mailbericht aan mr. [Naam 2] gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
We wensen voor 31-10-2022 schriftelijk bewijs te ontvangen voor welk goed doel de twee keer betaalde € 300 zijn ingezet.
Mocht er tegen onze verwachting in nogmaals uitstel nodig zijn omdat het vonnis in de zaak 9898284 CV EXPL 22-2894 niet binnen 4 weken is gesproken, verwachten we medewerking van u. We gaan geen verdere betalingen doen.
3.16.
Mr. [Naam 2] heeft op 11 oktober 2022 aan de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, bericht:
Eiser gaat accoord met een vierde uitstel.
3.17.
Op 2 november 2022 heeft [geïntimeerden 1] het volgende aan mr. [Naam 2] geschreven:
Zojuist kregen we bericht van de partij Ursa Major Charters dat de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden in de zaak Niedersachsen vs. Ursa Major Charters wederom is uitgesteld, en deze keer tot 15 november.
Onze zaak in Alkmaar staat op 9 november weer op de rol.
We vragen u om weer akkoord te gaan met een uitstel tot de rechtbank in Leeuwarden uitspraak heeft gedaan. Zoals eerder aangekondigd, zijn we niet bereid, geld over te maken, ook al zei het voor een goed doel.
Als u niet akkoord wilt zijn met verder uitstel, zullen we een advocaat onder de arm moeten nemen en de zitting doorlaten gaan waar we gezien het tijdsbestek weinig nut van inzien. Voorlopig zou alleen de advocaat die we zullen inhuren hieraan verdienen.
3.18.
Op 8 november 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland vonnis gewezen in de zaak Land Niedersachsen/Ursa Major Charters, waarbij Ursa Major Charters c.s. hoofdelijk zijn veroordeeld om aan Land Niedersachsen een bedrag van € 4.698,80 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten.

4.Eerste aanleg

4.1.
Land Niedersachsen heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerden 1] veroordeeld wordt tot betaling van het gedeelte van de reissom dat ze nog niet heeft terugbetaald, een bedrag van € 3.564,00.
4.2.
De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat Land Niedersachsen naar het oordeel van de kantonrechter geen partij was bij de overeenkomst waarop hij de vordering baseert. Daarnaast kon Land Niedersachsen geen beroep doen op een toezegging door [geïntimeerden 1] , omdat de voorwaarde waaronder [geïntimeerden 1] die toezegging heeft gedaan niet is vervuld, en dat aan Land Niedersachsen is te wijten.

5.Beoordeling

5.1.
Tussen partijen staat terecht niet ter discussie dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht van toepassing is op dit geschil.
5.2.
Land Niedersachsen komt in zijn grieven op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Land Niedersachsen geen partij is bij de overeenkomst. In de memorie van grieven in hoger beroep formuleert Land Niedersachsen niet alleen een vordering voor zichzelf, maar mede als gemachtigde van [school] respectievelijk gemachtigde van de leerlingen. Daaruit volgt dat Land Niedersachsen nu niet alleen wenst op te treden in de hoedanigheid van contractpartij van [geïntimeerden 1] , maar ook in de hoedanigheid van gemachtigde van [school] en van de leerlingen.
Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid
5.3.
Land Niedersachsen heeft, gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 130 Rv, het recht als oorspronkelijk eiser in eerste aanleg de gronden van zijn eis in hoger beroep te veranderen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een procespartij echter noch door wijziging van eis, noch anderszins, in hoger beroep of in cassatie in een andere hoedanigheid optreden dan die waarin hij zijn vordering in eerste aanleg heeft ingesteld.
5.4.
Uit de dagvaarding in eerste aanleg volgt als grondslag voor de vordering van Land Niedersachsen dat [geïntimeerden 1] als contractpartner van Land Niedersachsen terugbetaling is verschuldigd van een bedrag van € 3.564,00, omdat de verplichtingen die uit het contract voortvloeiden niet door [geïntimeerden 1] konden worden vervuld en het contract als gevolg daarvan op grond van artikel 7:509, lid 3, BW, is beëindigd. Het hof leidt uit die dagvaarding en uit het verdere verloop van de procedure in eerste aanleg af dat Land Niedersachsen in de procedure in eerste aanleg uitsluitend voor zichzelf optrad en dat hij [geïntimeerden 1] in rechte heeft betrokken uit eigen hoofde. Land Niedersachsen heeft ook niet anders betoogd en [geïntimeerden 1] heeft de vordering eveneens zo begrepen.
5.5.
Het wijzigen van de partijhoedanigheid door Land Niedersachsen in hoger beroep – doordat hij toevoegt dat hij mede optreedt als gemachtigde van [school] dan wel de leerlingen – is dus een ontoelaatbare wijziging. Dat geldt te meer nu de vraag wie de contractuele wederpartij van [geïntimeerden 1] is rechtstreeks van belang is voor de beslissing. Er zijn geen omstandigheden waaruit volgt dat een wijziging van partijhoedanigheid in dit geval niet ongeoorloofd is.
5.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof Land Niedersachsen niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen in hoger beroep, voor zover die zijn ingesteld namens [school] of de leerlingen. Dit leidt ertoe dat grieven twee en drie niet kunnen slagen en dat de vraag of de overeenkomst al dan niet een derdenbeding bevat ten behoeve van de leerlingen geen bespreking behoeft.
Land Niedersachsen is geen partij bij de huurovereenkomst
5.7.
Land Niedersachsen komt met zijn eerste grief op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Land Niedersachsen geen partij is bij de overeenkomst en daarom de vordering niet kan instellen. Daaraan ligt ten grondslag dat openbare scholen zoals [school] naar Duits recht (het Niedersächsisches Schulgesetz) geen eigen rechtspersoonlijkheid hebben.
5.8.
[geïntimeerden 1] voert hiertegen aan dat de huurovereenkomst, die aan het geschil ten grondslag ligt, gesloten is met [Naam 1] op naam van de school. Uit geen enkele verklaring of gedraging van [Naam 1] en/of [school] had [geïntimeerden 1] kunnen afleiden dat er niet namens [school] , maar namens Land Niedersachsen werd gecontracteerd.
5.9.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoren tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten kunnen van belang zijn.
5.10.
Land Niedersachsen voert aan dat naar Duits recht scholen zoals [school] geen rechtspersoonlijkheid hebben. Men contracteert in juridische zin met de Duitse staat als men met een school in Duitsland contracteert; dat is in Duitsland algemeen bekend. Dat argument volstaat niet. Van een Nederlandse partij kan niet zonder meer worden verwacht dat zij bekend is met dat onderdeel van het Duitse onderwijssysteem en de (mogelijke) consequenties daarvan voor de vraag wie contractspartij is. Overige omstandigheden waaruit [geïntimeerden 1] had behoren op te maken dat zij een overeenkomst sloot met Land Niedersachsen ontbreken. Daarentegen zijn er verschillende omstandigheden die het standpunt van [geïntimeerden 1] steunen. Zo staat vast dat al zeventien jaar op dezelfde manier met [Naam 1] werd gecontracteerd. In die periode is Land Niedersachsen nooit ter sprake gekomen. [Naam 1] handelde onder zijn eigen naam, en met gebruik van zijn persoonlijke adres en emailadres. De naam Land Niedersachsen, of enige andere gegevens die duiden op Land Niedersachsen, zijn niet opgenomen in het contract, terwijl in die overeenkomst, ook in de ondertekeningsparagraaf, als
Kunde[school] wordt genoemd. De betaling die [geïntimeerden 1] uit hoofde van de overeenkomst heeft ontvangen is niet gedaan door Land Niedersachsen, maar door [Naam 1] . Het verzoek aan [geïntimeerden 1] tot terugbetaling van 25% van de huurprijs werd gedaan door [Naam 1] en verdere correspondentie daarover werd eveneens gevoerd door [Naam 1] . Verder is Land Niedersachsen bij de annulering door [Naam 1] op geen enkele manier ter sprake gekomen.
5.11.
In de gegeven omstandigheden mocht niet in redelijkheid van [geïntimeerden 1] worden verwacht dat zij wist, althans had horen te begrijpen, dat in werkelijkheid met Land Niedersachsen gecontracteerd werd. [geïntimeerden 1] behoefde namelijk redelijkerwijs niet te verwachten dat [Naam 1] Land Niedersachsen vertegenwoordigde. Zelfs als naar Duits recht [Naam 1] en/of [school] handelde namens Land Niedersachsen brengt het op dit punt onbetwist toepasselijke Nederlandse recht mee dat het niet Land Niedersachsen is die aanspraak kan maken op betaling van een eventuele vordering. Daarbij komt dat, gelet op de nadere toelichting van de feitelijke achtergrond, de situatie deze is, dat niet de school, maar de (ouders van de) leerlingen die de reis zouden maken via [Naam 1] de betalingen aan [geïntimeerden 1] hebben gedaan. De eerste grief faalt derhalve.
Land Niedersachsen kan zich niet beroepen op toezegging door [geïntimeerden 1]
5.12.
Land Niedersachsen komt met zijn vierde grief op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerden 1] niet gebonden is aan haar toezegging dat [geïntimeerden 1] zich zou neerleggen bij het vonnis van de rechtbank Leeuwarden in de zaak Land Niedersachsen/Ursa Major Charters. Volgens Land Niedersachsen is het aan [geïntimeerden 1] te wijten dat niet voor een vijfde keer uitstel is verleend, omdat [geïntimeerden 1] niet bereid was om een derde keer € 300,00 te betalen. Land Niedersachsen zou bereid zijn geweest om in te stemmen met een gezamenlijk verzoek tot een vijfde uitstel aan de rechtbank, indien [geïntimeerden 1] nogmaals € 300,00 zou hebben betaald. Daarnaast blijkt uit de correspondentie, die voor zover relevant onder 3.10 tot en met 3.18 is opgenomen, dat [geïntimeerden 1] niet de voorwaarde heeft gesteld dat de toezegging afhankelijk is van de in de procedure te maken kosten. Volgens Land Niedersachsen is de voorwaarde voor de betalingstoezegging – een toewijzend vonnis in de vergelijkbare zaak – vervuld. [geïntimeerden 1] kan zodoende aan die toezegging gehouden worden.
5.13.
Volgens [geïntimeerden 1] is de toezegging zich te conformeren aan het oordeel in de zaak Land Niedersachsen/Ursa Major Charters onlosmakelijk verbonden met de voorwaarde dat er in de onderhavige zaak uitstel zou worden gevraagd en verkregen tót er zou zijn beslist in die zaak. [geïntimeerden 1] behoefde dan geen advocaat in te schakelen en geen kosten te maken. In het geval van een positieve uitkomst voor Land Niedersachsen zou vrijwillig door [geïntimeerden 1] betaald worden en zou de zaak worden doorgehaald. Omdat Land Niedersachsen niet op het derde verzoek tot gezamenlijk uitstel heeft gereageerd, heeft [geïntimeerden 1] alsnog juridische bijstand moeten inroepen, met alle kosten van dien. Van belang is in dat verband dat [geïntimeerden 1] door Land Niedersachsen onnodig op kosten werd en wordt gejaagd, omdat hetzelfde conflict speelt tussen Land Niedersachsen en de reders van de twee andere boten die voor dezelfde schoolreis zouden worden gebruikt. Door Land Niedersachsen zijn drie verschillende procedures gestart over hetzelfde geschil.
5.14.
Naar het oordeel van het hof moet het e-mailbericht van 3 augustus 2022 worden opgevat als een aanbod van [geïntimeerden 1] aan Land Niedersachsen om de uitkomst van de andere procedure af te wachten en zich daaraan te conformeren, met het uitdrukkelijke doel om onnodige proceskosten te vermijden. In het e-mailbericht van 2 november 2022 heeft [geïntimeerden 1] er nogmaals op gewezen dat zij een advocaat zou moeten inschakelen als het daartoe benodigde uitstel door de rechtbank Alkmaar niet zou worden verleend. Weliswaar kon [geïntimeerden 1] eenzijdig uitstel vragen, maar slechts bij een gezamenlijk verzoek bestond de verwachting dat daadwerkelijk uitstel zou volgen. Ook voor mr. [Naam 2] was dus duidelijk dat met de toezegging (uitsluitend) was beoogd kosten te besparen. Het doorprocederen heeft in deze zaak tot (ten opzichte van de hoofdsom) aanzienlijke kosten geleid. De afspraak kon redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat de toezegging van [geïntimeerden 1] ook gold ondanks het feit dat partijen zijn gaan doorprocederen en kosten zijn gaan maken. [geïntimeerden 1] is dus ook uit hoofde van de toezegging niet gehouden de gevorderde bedragen aan Land Niedersachsen te betalen. De grief faalt.
5.15.
Overigens is ook de door mr. [Naam 2] namens Land Niedersachsen gestelde voorwaarde dat [geïntimeerden 1] telkens een bedrag van € 300,00 moest overmaken om instemming met uitstel te verkrijgen, in die omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Er is immers geen enkele zakelijke rechtvaardiging gesteld of gebleken voor deze hoogst ongebruikelijke voorwaarde. De omstandigheid dat [geïntimeerden 1] daadwerkelijk twee keer € 300,00 heeft betaald maakt dit niet anders. Dat geldt des te meer, nu ter zitting is gebleken dat het geld dat [geïntimeerden 1] heeft overgemaakt en waarvan zij, gelet op de berichten van mr. [Naam 2] , aannam dat dat ten behoeve van een goed doel was, in werkelijkheid door mr. [Naam 2] is doorgestort naar de bankrekening van Land Niedersachsen.
slotsom
5.16.
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die – indien bewezen – van belang zijn voor de uitkomst van de zaak. Het vonnis zal worden bekrachtigd en Land Niedersachsen zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof stelt die kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.716,00 (tarief I, 2 punten )
Totaal € 2.499,00

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt Land Niedersachsen in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden 1] vastgesteld op € 2.499,00 en op € 178,00 aan nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. L. Alwin en mr. R.M. de Winter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024