ECLI:NL:GHAMS:2024:1557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
200.337.967/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige en verzoek tot benoeming bijzondere curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] tot 14 juni 2024. De moeder van [minderjarige 1] is het niet eens met deze verlenging en heeft hoger beroep aangetekend. De gecertificeerde instelling (GI) en de vader van [minderjarige 1] steunen de verlenging. De moeder verzoekt ook om de benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige 1], maar dit verzoek is afgewezen omdat er geen belangenconflict is aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en de onveilige thuissituatie. De moeder heeft aangegeven dat zij in staat is om de zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen, maar het hof oordeelt dat er nog te veel zorgen zijn om een terugplaatsing te rechtvaardigen. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de uithuisplaatsing te bekrachtigen, gezien de noodzaak van stabiliteit en structuur voor [minderjarige 1]. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek om een bijzondere curator afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.337.967/01
zaaknummer rechtbank: C/13/740047 / JE RK 23/616
beschikking van de meervoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Breeveld te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
  • de minderjarige [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), en
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] tot 14 juni 2024. De moeder is het hier niet mee eens. De GI en de vader staan wel achter de verlenging van de uithuisplaatsing. Ook gaat de zaak over het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen.
1.2
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 23 november 2023, uitgesproken onder het hierboven vermelde zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 23 november 2023.
2.2
De GI heeft op 5 april 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de moeder van 18 april 2024, met als bijlagen producties 1 tot en met 8.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De voorzitter heeft op 25 april 2024, in het bijzijn van de griffier, via een videoverbinding, met de kinderen – afzonderlijk van elkaar – gesproken. De voorzitter heeft de inhoud van deze gesprekken tijdens de mondelinge behandeling zakelijk weergegeven. Partijen hebben de gelegenheid gekregen hierop te reageren.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdbeschermer;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
De vader was via een telefonische verbinding aanwezig bij de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn met elkaar getrouwd geweest, welk huwelijk op 1 oktober 2018 is ontbonden. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2009 te [plaats A] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [in] 2011 te [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [in] 2011 te [plaats A] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 14 december 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, te weten tot 1 december 2023 (zaaknummer C/13/726247 / JE RK 22/824).
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 april 2023 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend, met ingang van 31 maart 2023 tot 11 april 2023. Deze (spoed)machtiging is bij beschikking van 11 april 2023 gehandhaafd, waarbij aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder is verleend met ingang van 11 april 2023 tot 12 mei 2023. Deze machtiging is bij beschikking van 9 mei 2023 verlengd tot 23 juni 2023.
3.4
De kinderrechter heeft op 20 juli 2023 opnieuw een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend voor de duur van twee weken, tot 3 augustus 2023. Op 1 augustus 2023 is de spoedmachtiging ter zitting door de kinderrechter bekrachtigd en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] afgegeven in een netwerkpleeggezin tot 1 september 2023.
3.5
Bij beschikking van 1 september 2023 is wederom een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf in een netwerkpleeggezin tot 14 september 2023. De (spoed)machtiging is bij beschikking van 14 september 2023 gehandhaafd en aansluitend is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend voor verblijf in een residentiële setting tot 14 december 2023.
3.6
De vader heeft een managementfunctie bij IBM. De moeder werkt als administratief medewerkster bij een verzekeringsmaatschappij, 22 uur per week op kantoor en de overige uren thuis.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor verblijf in een residentiële inrichting voor zes maanden verlengd, te weten tot 14 juni 2024. Het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen heeft de kinderrechter afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en [minderjarige 1] terug bij haar te plaatsen, kosten rechtens.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder verduidelijkt dat zij achter de ondertoezichtstelling van de kinderen staat. Het hof begrijpt dat het beroepschrift van de moeder zich richt tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en de afwijzing van haar verzoek om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen. Het hof zal daarom niet ingaan op de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Dit betekent verder dat de zaak in hoger beroep enkel betrekking heeft op [minderjarige 1] , niet op [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
De standpunten van de betrokkenen
5.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Zij voert daartoe aan dat het niet goed gaat met [minderjarige 1] bij KeNa Zorg en door deze plaatsing wordt [minderjarige 1] in haar ontwikkeling bedreigd. Zo verzuimt zij veelvuldig van school. De leerplichtambtenaar is betrokken en hij wil een proces-verbaal opmaken. Voorts rookt [minderjarige 1] , gebruikt zij drugs, verspreidt zij online beeldmateriaal van zichzelf en loopt zij regelmatig weg waardoor zij op de telex wordt geplaatst. Ook heeft de GI het goedgekeurd dat [minderjarige 1] , minderjarig, een (seksuele) relatie heeft met een meerderjarige, te weten haar vriend [X] (hierna te noemen: [X] ). De moeder acht het schadelijk en onwenselijk dat [minderjarige 1] wekelijks meerdere dagen bij [X] verblijft, die haar bovendien veelvuldig ziekmeldt op school. Verder laat [minderjarige 1] recalcitrant gedrag zien omdat zij niet thuis bij de moeder mag wonen. [minderjarige 1] is een kwetsbare puber en heeft ondersteuning, begeleiding, structuur, een veilige omgeving en professionele hulpverlening nodig. De gesprekken die [minderjarige 1] met de coach van KeNa Zorg en Qpido voert, blijken onvoldoende om de zorgen weg te nemen. De moeder is in staat het toezicht, de aandacht en de gerichte zorg aan [minderjarige 1] te geven die zij nodig heeft. De moeder staat open voor hulpverlening en zij heeft een Eigen Plan opgesteld. Verder is een uithuisplaatsing een tijdelijke maatregel en als die niet zorgt voor verbetering, zoals bij [minderjarige 1] het geval is, dient zij terug te worden geplaatst bij de moeder. De uithuisplaatsing levert juist meer schade op bij [minderjarige 1] . De GI gebruikt de strijd tussen de ouders als argument voor de uithuisplaatsing, maar er is al sinds 2016 sprake van parallel solo ouderschap. Bovendien geeft [minderjarige 1] duidelijk aan, ook in haar gesprek met de voorzitter, dat zij terug bij de moeder geplaatst wil worden en haar mening dient zwaar meegewogen te worden in deze zaak.
Tot slot heeft de kinderrechter ten onrechte het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen afgewezen. In deze procedure is met betrekking tot de verblijfplaats van [minderjarige 1] sprake van een belangenstrijd en [minderjarige 1] wordt niet serieus genomen in haar wensen. Een bijzondere curator kan [minderjarige 1] bijstaan in procedures bij de rechter en ook trachten de GI ervan te overtuigen om richting een thuisplaatsing te werken, aldus de moeder.
5.3
De GI verweert zich als volgt. Sinds de verlenging van de ondertoezichtstelling is duidelijk geworden dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en dat het inzetten van hulpverlening binnen een gedwongen kader nog noodzakelijk is. De GI ziet dat [minderjarige 1] sinds de plaatsing bij KeNa Zorg stappen in de goede richting zet. Zo wordt zij minder vaak op de telex geplaatst en loopt zij niet meer weg. [minderjarige 1] staat er op school redelijk goed voor, als zij een paar toetsen inhaalt kan zij nog overgaan. Ook is [minderjarige 1] open over de dingen die zij doet, zo heeft zij zelf opgebiecht dat zij kort geleden samen met groepsgenoten iets heeft gestolen. [minderjarige 1] speelt open kaart en weet dat het stelen niet goed was. De begeleidster van Qpido geeft aan dat [minderjarige 1] naar de afspraken komt en open het gesprek aangaat. Ook heeft [minderjarige 1] aangegeven dat wanneer de moeder haar naar school zou brengen en halen, dit haar (slaap)probleem niet oplost en dat zij zelf moet leren op tijd op school te komen. De GI ziet het als groei dat [minderjarige 1] het probleem inziet en daar eerlijk over is. De GI verwacht echter niet dat door de inzet van hulpverlening het binnen een paar weken anders gaat bij [minderjarige 1] en zij is nog niet toe aan een terugkeer naar huis.
De GI wijst erop dat de moeder het niet eens is met de ingezette hulp voor [minderjarige 1] . Zo is zij van mening dat ondersteuning vanuit het netwerk door de inzet van Eigen Plan voldoende is. De moeder is van mening dat [minderjarige 1] niet op haar plek zit bij KeNa Zorg en zij wil niet dat [minderjarige 1] met haar vriend [X] omgaat, terwijl de GI ziet dat [minderjarige 1] zich bij hem welkom en gewenst voelt. De moeder is onvoldoende in staat na te denken over haar eigen aandeel in de problemen en ziet onvoldoende in dat haar opvoedershandelen te weinig aansluit bij wat [minderjarige 1] nodig heeft. Naast de op 15 september 2023 gestarte hulp vanuit Qpido acht de GI hulpverlening in de thuissituatie bij beide ouders noodzakelijk, alsmede psychologische hulpverlening voor [minderjarige 1] .
Inmiddels heeft de GI een verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing nader te verlengen ingediend, waarbij de GI de kinderrechter verzoekt de machtiging te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard achter de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te staan. [minderjarige 1] zit al sinds zij zeven jaar oud is gevangen tussen haar ouders. Toen [minderjarige 1] in 2021 bij hem woonde, wilde zij niets met de moeder te maken hebben. Toen er een incident gebeurde waarbij de vader de telefoon van [minderjarige 1] afpakte, sloeg [minderjarige 1] om en wilde zij niet meer bij de vader verblijven. Een dergelijke situatie, waarbij [minderjarige 1] opeens van mening verandert, is ook voorgekomen toen [minderjarige 1] bij de moeder woonde. De mening van [minderjarige 1] dient dan ook meegewogen te worden, maar het is niet in het belang van [minderjarige 1] haar zelf te laten bepalen waar zij woont. Daar heeft [minderjarige 1] begeleiding bij nodig. Verder was er bij KeNa Zorg een groei bij [minderjarige 1] te zien, zo werd zij minder vaak op de telex geplaatst. Sinds de moeder in hoger beroep is gekomen is deze groei gestagneerd. Het is voor [minderjarige 1] op dit moment niet goed om terug bij de moeder te gaan wonen. Zij is een puber en vatbaar voor materiële zaken. Een terugplaatsing bij de moeder is al twee keer eerder misgegaan en zal desastreus zijn voor de schoolresultaten van [minderjarige 1] . Ook is er veel hulpverlening nodig bij de moeder thuis. De moeder heeft een Eigen Plan opgesteld, maar alleen met mensen die hetzelfde willen als zij. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat zij de rust, stabiliteit en duidelijkheid bij KeNa Zorg behoudt. Wanneer [minderjarige 1] meer rust ervaart zal zij tot de conclusie komen dat zij beide ouders in haar leven betrokken wil hebben. Voorts heeft de vader bij de GI aangegeven aan alle hulpverleningstrajecten mee te willen werken. Tenslotte vraagt de vader het hof ook rekening te houden met het belang van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , want het gevecht van de moeder om [minderjarige 1] weer thuis te laten wonen baart [minderjarige 3] en [minderjarige 2] zorgen, aldus de vader.
5.5
[minderjarige 1] heeft tijdens haar gesprek met de voorzitter gezegd dat zij zo snel mogelijk weer bij de moeder wil wonen. Zij mist bij KeNa Zorg het huiselijke gevoel. Ook komt [minderjarige 1] moeilijk in slaap. Dit heeft een negatieve invloed op het in de ochtend op tijd uit bed en op school kunnen komen. Bij de moeder thuis heeft zij geen slaapproblemen. [minderjarige 1] heeft van haar fouten geleerd en vindt dat de moeder goed bezig is met aan zichzelf werken. [minderjarige 1] heeft er dan ook vertrouwen in dat een thuisplaatsing bij de moeder goed zal gaan. Ook is het van belang dat de hulpverlening haar serieus gaat nemen, aldus [minderjarige 1] .
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te bekrachtigen. De raad heeft een onderzoek verricht en daarin werd helder dat [minderjarige 1] continu in een loyaliteitsconflict zit. De raad begrijpt het verzoek van de GI om [minderjarige 1] op een neutrale plek te plaatsen om uiteindelijk het contact met beide ouders onbelast te laten verlopen. Op dit moment is er geen contact tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 1] zegt dat haar contact met de moeder goed is, maar de raad ziet dat [minderjarige 1] regelmatig van mening verandert. Dit wordt vaker gezien bij kinderen die in een loyaliteitsconflict verkeren, zij voelen zich klem tussen beide ouders en weten onvoldoende waar hun behoefte ligt. In deze situatie is de stem van het kind dan ook moeilijk te duiden.
Een uithuisplaatsing is een vergaande maatregel en hierbij dient hulpverlening ingezet te worden om [minderjarige 1] in haar ontwikkeling verder te helpen. [minderjarige 1] wordt namelijk ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Het is positief dat Qpido aangeeft dat [minderjarige 1] positieve stappen zet, zo gaat [minderjarige 1] naar de gesprekken en er is een vertrouwensband ontstaan. Volgens KeNa Zorg loopt [minderjarige 1] minder vaak weg en voelt zij zich meer thuis binnen de groep. KeNa Zorg zet in op haar ontwikkeling en school. De leerplichtambtenaar probeert sturing te geven om [minderjarige 1] op school te houden. Het is mogelijk dat [minderjarige 1] in een situatie waarin zij duidelijkheid heeft, meer rust krijgt. Er dient echter veel ingezet te worden om de ouder-kindrelatie te herstellen. Ook duurt het lang tot het duidelijk is wat er nodig is om [minderjarige 1] weer thuis te laten wonen. Het is onduidelijk waar dat aan ligt, want er zijn veel hulpverleners betrokken. Het is voor de raad ook onduidelijk waarom de ingezette hulpverlening, zoals Multi Systeem Therapie (MST), is gestopt en waarom bepaalde hulpverlening niet ingezet kon worden. Ook dient er duidelijkheid te komen over of Kort en Krachtig ingezet wordt en of er naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt.
Tenslotte geeft de raad de moeder het advies om het opvoeden van de kinderen voor haar eigen rekening te nemen en niet over te laten aan haar vriend, [Y] .
De beoordeling
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
Het wettelijk kader
5.7
Ingevolge artikel 1:265b, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, lid 2, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging telkens met een jaar verlengen.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Beoordeeld moet worden of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] terecht is verlengd en of de noodzaak daartoe ook op dit moment nog bestaat. Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De eerder betrokken gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, is op 20 juni 2016 betrokken geraakt bij het gezin omdat de destijds zesjarige [minderjarige 1] op school had verteld dat er in de thuissituatie sprake was van fysieke mishandeling van de kinderen en huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders zijn hierna uit elkaar gegaan en sindsdien zijn zij wantrouwend naar elkaar. De kinderen hebben de spanningen tussen hun ouders meegekregen. In het vrijwillig kader is geprobeerd de situatie te verbeteren, maar dit leverde onvoldoende resultaat op. Omdat er signalen vanuit de kinderen kwamen dat de ouders hen fysiek straften, heeft de raad een kinderbeschermingsonderzoek verricht en naar aanleiding van dit onderzoek de kinderrechter verzocht de kinderen onder toezicht te stellen. De ondertoezichtstelling is per 1 december 2022 uitgesproken. [minderjarige 1] woonde op dat moment bij de moeder thuis, maar deze situatie bleek onhoudbaar. [minderjarige 1] liep regelmatig weg van huis en de conflicten met de moeder liepen hoog op. Vanaf 31 maart 2023 is [minderjarige 1] uit huis geplaatst, welke machtiging daarna telkens is verlengd. [minderjarige 1] heeft in 2023 op verschillende plekken verbleven: eerst bij crisisgroep Het Rijk, vanaf 1 juni 2023 bij de moeder, vanaf 7 juli 2023 bij de familie van haar vriend [X] in [plaats C] , vanaf 14 september 2023 bij KeNa Zorg en vanaf begin november 2023 (zonder toestemming van de GI) weer korte tijd bij de moeder. [minderjarige 1] verblijft thans bij KeNa Zorg.
5.9
Ten tijde van de plaatsing van [minderjarige 1] bij KeNa Zorg waren er verschillende zorgen over haar. [minderjarige 1] zocht de grenzen op en kwam daardoor in risicovolle situaties. Tijdens haar uithuisplaatsing bij crisisgroep Het Rijk is zij meermaals weggelopen. Er was sprake van onveiligheid tussen [minderjarige 1] en de vader en problemen in de thuissituatie bij de moeder. Ook waren de ouders (wederom) niet in staat met elkaar op één lijn te komen met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige 1] . Hier had [minderjarige 1] last van, bijvoorbeeld wanneer de ouders ergens toestemming voor moesten geven. Volgens de GI lukte het de moeder niet om duidelijk te zijn tegen [minderjarige 1] . Zij doorkruiste zo de hulpverlening. De moeder was volgens de GI onvoldoende in staat haar eigen aandeel in de situatie onder ogen te zien, kon onvoldoende inzien dat haar eigen opvoedershandelen te weinig aansloot bij wat [minderjarige 1] nodig had en zag [minderjarige 1] als het probleem.
5.1
Om de situatie binnen het gezin te verbeteren is zowel in het vrijwillig, als in het gedwongen kader veel hulpverlening ingezet. De ouders zijn in 2017 in relatietherapie gegaan bij De Waag. De Waag heeft in juli 2017 het dossier gesloten omdat de ouders zich tijdens de gesprekken niet veilig genoeg voelden om de diepte in te gaan. In samenwerking met SOS Altra is een veiligheidsplan vormgegeven om fysiek geweld binnen het gezin te voorkomen. In februari 2018 zijn de ouders bij Altra het traject Ouderschap Blijft gestart. Door Altra is bij [minderjarige 1] een loyaliteitsconflict geconstateerd en ook werd geconstateerd dat de kinderen getuige zijn geweest van ruzies tussen de ouders en de mensen in hun netwerk. Dit traject heeft echter onvoldoende verandering kunnen brengen. De Opvoedpoli heeft van juli 2017 tot en met juli 2018 opvoedkundige gesprekken gevoerd met de moeder, gericht op haar eigen oudertaken ten aanzien van de kinderen. Het Familiecentrum heeft in 2021 twee observaties gedaan van de interactie tussen de kinderen en de ouders. Ook hebben zij creatieve therapie ingezet voor de kinderen. In maart 2022 is Spoedhulp Altra gestart en zij hebben geadviseerd opvoedondersteuning bij de moeder thuis in te zetten. Van 21 april 2023 tot en met 15 augustus 2023 heeft [minderjarige 1] MST gevolgd. Vanwege verscheidene barrières heeft MST echter aangegeven dat zij inhoudelijk geen behandeling meer konden bieden en daardoor genoodzaakt waren de behandeling te stoppen. In het eindverslag van 16 augustus 2023 adviseert het MST voor [minderjarige 1] de al aangevraagde behandeling bij Qpido, zodat zij haar zelfbeeld kan versterken en (seksueel) risicovol gedrag kan verminderen. Verder concludeert MST dat er in het systeem eerst factoren moeten veranderen voordat [minderjarige 1] terug kan keren naar haar ouders. De inschatting van MST is dat voordat [minderjarige 1] veilig kan terugkeren naar de vader of de moeder, er eerst erkenning vanuit beide ouders dient te komen voor de onveiligheid die er voor [minderjarige 1] is geweest door hun onvoorspelbare gedrag.
5.11
Zowel de GI als de vader zeggen een stijgende lijn te zien in de ontwikkeling van [minderjarige 1] sinds haar plaatsing bij KeNa Zorg. In de periode van november 2023 tot en met januari 2024 is [minderjarige 1] veelvuldig weggelopen en op de telex geplaatst, maar dit leek in de laatste periode te stabiliseren. Ook ging het beter op school en kon [minderjarige 1] meer aansluiten op de groep bij KeNa Zorg. Vanwege deze verbeteringen is met [minderjarige 1] de afspraak gemaakt dat als zij zich doordeweeks goed gedraagt en zich aan de afspraken houdt, zij in het weekend bij één van haar ouders of haar vriend [X] mag logeren.
5.12
Deze positieve ontwikkeling neemt echter niet weg dat de zorgen op dit moment nog aanwezig zijn. De GI geeft aan dat sinds de moeder in hoger beroep is gekomen, het wisselend gaat met [minderjarige 1] . Zo is het schoolverzuim van [minderjarige 1] nog steeds een zorg. Uit de verschillende notulen van hetoverleg bij KeNa Zorg blijkt dat [minderjarige 1] nog regelmatig te laat komt op school. Dit jaar heeft [minderjarige 1] 170 uur school verzuimd en de leerplichtambtenaar is betrokken. [minderjarige 1] zegt dat zij veel aan haar hoofd heeft en stress ervaart. Zij blowt regelmatig en KeNa Zorg maakt zich zorgen over de toenemende frequentie hiervan. Voorts heeft de inzet van MST niet tot de gewenste veranderingen en verbeteringen geleid. Daarom heeft in januari 2024 de GI een doorbraakoverleg gevoerd met verschillende hulpverleningsaanbieders, waaronder het Leger des Heils, Prodeba, Levvel en Arkin. Het Leger des Heils en Prodeba hebben gezegd ambulante hulp te kunnen bieden. De intake bij het Leger des Heils heeft in januari 2024 plaatsgevonden en zij stellen voor het programma ‘Kort en Krachtig’ in te zetten. Op dit moment is [minderjarige 1] (nog) niet begonnen aan dat programma. Verder heeft de moeder contact gezocht met het Regionaal Expertise Team (RET) met een zorgvraag. Het RET zal een verklarende analyse uitvoeren en onderzoeken welke hulpverlenende partij de optie heeft om een gedragsdeskundige voor [minderjarige 1] in te schakelen. Op 16 februari 2024 heeft [minderjarige 1] een intakegesprek bij Prodeba gehad en sindsdien is zij drie keer op gesprek geweest. De gesprekken bij Prodeba waren gestagneerd, maar in het gesprek met de voorzitter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij van plan is weer een afspraak bij Prodeba te maken.
5.13
Uit het voorgaande blijkt dat [minderjarige 1] kwetsbaar is en te maken heeft gehad met een onvoorspelbare thuissituatie door de problemen tussen de ouders. Het hof is gebleken dat noodzakelijk onderzoek en hulpverlening aanstaande is. Zo heeft [minderjarige 1] gesprekken met haar mentor bij KeNa Zorg, bij Prodeba en Qpido, zal het programma ‘Kort en Krachtig’ ingezet worden, komt er een verklarende analyse vanuit het RET en wordt er een gedragsdeskundige ingeschakeld. [minderjarige 1] heeft rust nodig om van deze hulpverlening te kunnen profiteren. Ook heeft [minderjarige 1] vanwege de, hiervoor in 5.12 genoemde, nog aanwezige zorgen een stabiele woonplek nodig, waar zij duidelijkheid en structuur ervaart. Ten tijde van de bestreden beschikking, en op dit moment, is onvoldoende gebleken dat de moeder of de vader in staat is zo’n stabiele en rustige opvoedomgeving aan [minderjarige 1] te bieden. Zo stelt de moeder dat zij openstaat voor hulpverlening, maar de op verschillende manieren ingezette hulpverlening heeft tot nu toe onvoldoende resultaat opgeleverd. Ook mist het hof de erkenning van de moeder voor haar aandeel in de situatie, wat volgens het MST nodig is voor een veilige thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder. Er dienen dan ook nog de nodige stappen gezet te worden en voor een thuisplaatsing is het op dit moment nog te vroeg. Op dit moment is het risico te groot dat een terugplaatsing niet goed uitpakt en er wederom een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] volgt.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een residentiële inrichting ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn. Het hof is, met de GI en de raad, van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] noodzakelijk is dat zij gedurende dag en nacht uit huis geplaatst is. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
De benoeming van een bijzondere curator
5.14
Met betrekking tot het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [minderjarige 1] te benoemen overweegt het hof als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 1:250 BW kan de rechter in aangelegenheden betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige overgaan tot benoeming van een bijzondere curator, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, vanwege strijdigheid tussen de belangen van de minderjarige en die van de met het gezag belaste ouder(s) of voogd(en), daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
Anders dan de moeder ziet het hof geen aanleiding een bijzondere curator te benoemen. Net zoals de kinderrechter is het hof van oordeel dat niet is gebleken van een belangenconflict tussen gezagsouder en kind dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt. In tegendeel, de moeder stelt juist dat zij met [minderjarige 1] op één lijn zit en zij beiden willen dat [minderjarige 1] bij de moeder komt wonen. De door de moeder gestelde omstandigheid dat [minderjarige 1] zich onvoldoende gehoord voelt, noopt – wat daarvan verder zij – evenmin tot de benoeming van een bijzondere curator, te minder nu [minderjarige 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep door de (kinder)rechter is gesproken. Bovendien zijn er al verschillende hulpverleners en vertrouwenspersonen bij [minderjarige 1] betrokken. Het hof zal op basis van het voorgaande de afwijzing van het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator bekrachtigen.
5.15
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, A.V.T. de Bie en A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.