ECLI:NL:GHAMS:2024:1551

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
200.340.874/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak Landelijke Commissie voor Geschillen Wms inzake sluiting school PVO Amsterdam

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 30 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Persoonlijk Voortgezet Onderwijs (PVO) om de uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms van 23 april 2024 te vernietigen. De commissie had geoordeeld dat PVO niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om de school per 1 augustus 2024 te sluiten, omdat de medezeggenschapsraad (MR) niet tijdig was betrokken bij het besluitvormingsproces. PVO had in beroep gesteld dat de commissie de belangen niet goed had afgewogen en dat de sluiting van de school noodzakelijk was vanwege structurele onderbezetting en kwaliteitsproblemen. De Ondernemingskamer heeft de argumenten van PVO overwogen en geconcludeerd dat de sluiting van de school per 1 augustus 2024 in stand kan blijven. De Ondernemingskamer heeft daarbij benadrukt dat de situatie van de school nijpend is en dat het in het belang van de leerlingen en leerkrachten is om de sluiting door te zetten. De uitspraak van de commissie is vernietigd en het verzoek van de MR is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer : 200.340.874/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 30 mei 2024 waarin is vastgelegd de beslissing zoals mondeling uitgesproken ter zitting van 23 mei 2024
inzake
de stichting
STICHTING PERSOONLIJK VOORTGEZET ONDERWIJS,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER,
advocaat:
mr. J. Streefkerk, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
t e g e n
DE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN PVO AMSTERDAM (31FG),
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER,
advocaat:
mr. G.A. Stouthart, kantoorhoudende te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zal verzoekster (ook) worden aangeduid met PVO en verweerder als de MR.
1.2
PVO is bij verzoekschrift van 6 mei 2024 in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms (hierna: de commissie) van 23 april 2024 (en schriftelijk gemotiveerd op 3 mei 2024), gewezen onder nummer 62307, tussen de MR als verzoeker en PVO als verweerster. In deze uitspraak heeft de commissie, kort gezegd, geoordeeld dat PVO niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om PVO Amsterdam (hierna: de school) per 1 augustus 2024 te sluiten en dat dit besluit niet in stand kan blijven.
1.3
PVO heeft de Ondernemingskamer verzocht om haar beroep gegrond te verklaren, de bestreden uitspraak te vernietigen en te bepalen dat het besluit van PVO tot sluiting van de school in stand kan blijven.
1.4
De MR heeft bij verweerschrift van 16 mei 2024 de Ondernemingskamer verzocht de verzoeken van PVO af te wijzen en de uitspraak van de commissie te bekrachtigen. Daarnaast heeft de MR incidenteel beroep ingesteld tegen de uitspraak van de commissie en conform zijn verzoekschrift in eerste aanleg verzocht:
  • PVO te verplichten om aan te wijzen gevolgen van het besluit ongedaan te maken;
  • PVO te verbieden om handelingen te (doen) verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
1.5
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 23 mei 2024. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Direct na afloop van de behandeling ter zitting heeft de Ondernemingskamer, na beraadslaging in raadkamer, mondeling uitspraak gedaan. Deze schriftelijke vastlegging van die uitspraak is aangevuld met een weergave van de volgende feiten.

2.De feiten

2.1
PVO is het bevoegd gezag van acht kleinschalige scholen voor voortgezet onderwijs. Een van deze scholen is de school in Amsterdam voor havo en vwo. Op 1 oktober 2023 had de school 266 leerlingen, hetgeen betekende dat het leerlingenaantal van de school voor het derde opeenvolgende jaar onder de zogenaamde opheffingsnorm lag. In beginsel stopt de bekostiging vanuit het Rijk voor scholen met een leerlingenaantal dat drie jaar op rij onder de opheffingsnorm ligt met ingang van 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar. PVO heeft per brief van 18 januari 2024 haar voornemen de school per 1 augustus 2024 te sluiten kenbaar gemaakt aan de ouders en verzorgers van de leerlingen van de school. De MR kan zich in dit besluit en in het bijzonder de wijze van totstandkoming daarvan niet vinden. Hieraan is het volgende vooraf gegaan.
2.2
Op 28 april 2021 heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de Onderwijsinspectie) geoordeeld dat de kwaliteit van het op de school gegeven onderwijs zeer zwak was en dat het bestuur van PVO Amsterdam op verschillende onderwerpen (onder andere onderwijskwaliteit en medezeggenschap) niet aan de eisen voldeed. De Onderwijsinspectie heeft toen de school en het schoolbestuur onder verscherpt toezicht geplaatst en het bestuur de opdracht gegeven binnen een jaar voor herstel te zorgen.
2.3
Op 28 januari 2022 heeft de Onderwijsinspectie geoordeeld dat er sprake is geweest van (financieel) wanbeheer bij de school. De Onderwijsinspectie heeft het bestuur van de school in dat kader aanvullende herstelopdrachten meegegeven.
2.4
Op 7 juni 2022 is de bestuurder van de rechtsvoorganger van PVO, die tot die dag enig bestuurder was, onder druk van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de minister) afgetreden en zijn er nieuwe (interim) bestuurders en interne toezichthouders aangesteld bij de rechtsvoorganger van PVO. Zij zijn vervolgens op verschillende momenten en ten laatste op 1 augustus 2023 weer uit functie getreden (zie hierna). Op 7 juni 2022 heeft de minister de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over zijn inspanningen een vervangend bestuur aan te stellen bij de stichtingen die de toenmalige PVO-scholen in stand hielden, waaronder de stichting die de school in stand hield. De minister heeft in zijn brief onder meer geschreven: “
Ik verwacht van het nieuwe bestuur dat het de financiën van de scholen op orde brengt, en dat het zorgt voor herstel van de kwaliteit van het onderwijs op de punten waar dat nodig is.
2.5
Op 8 juli 2022 heeft de minister ingevolge zijn voorgenomen besluit van 15 april 2022 besloten om € 2.590.514 aan onrechtmatige bestedingen te zullen terugvorderen van de school. De feitelijke terugvordering heeft nog niet plaatsgevonden.
2.6
Op 30 september 2022 heeft de Onderwijsinspectie geoordeeld dat de kwaliteit van het onderwijs op de school, ondanks enige verbetering nog steeds zeer zwak was.
2.7
Op 30 december 2022 zijn de rechtsvoorgangers van PVO juridisch gefuseerd in de huidige stichting (PVO).
2.8
Op 16 maart 2023 zijn er twee nieuwe leden toegetreden tot de raad van toezicht van PVO (hierna: de RvT): mevrouw [A] en de heer [B] .
2.9
Op 23 maart 2023 heeft de Onderwijsinspectie in een onderzoek dat specifiek zag op de toetsing en afsluiting binnen de school geconstateerd dat deze niet zorgvuldig verliepen en dat de kwaliteit van de schoolexaminering niet geborgd was. Aanleiding voor dit onderzoek waren signalen over tekortkomingen in de cijferregistratie en de daaruit voorkomende vraag of leerlingen alle schoolexamens op tijd zouden kunnen afronden en aan het eindexamen zouden kunnen deelnemen.
2.1
Op 7 september 2023 zijn twee nieuwe leden toegetreden tot de RvT: de heer [C] en de heer [D] .
2.11
Op 1 augustus 2023 heeft de RvT een nieuwe bestuurder bij PVO benoemd: mevrouw [E] (hierna: [E] ).
2.12
Op 2 november 2023 heeft de minister aangekondigd de bekostiging van de school per 1 augustus 2024 te staken, indien de onderwijskwaliteit opnieuw als ‘zeer zwak’ wordt beoordeeld.
2.13
Op 21 december 2023 heeft de Onderwijsinspectie – naar aanleiding van een derde herstelonderzoek – geoordeeld dat er verbetering zichtbaar is. De Onderwijsinspectie heeft de kwaliteit van het onderwijs van de afdelingen havo en vwo van de school (op vijf van de zeven onderzochte standaarden) als ‘onvoldoende’ beoordeeld (een beoordeling die beter is dan ‘zeer zwak’).
2.14
Op 18 januari 2024 heeft de minister een kamerbrief gestuurd naar aanleiding van dit laatste rapport. In deze brief stond onder meer het volgende: "
Voor Pvo Amsterdam is er geen juridische grondslag om de bekostiging te beëindigen omdat de school het eindoordeel onvoldoende heeft gekregen. De school zal echter naar verwachting niet aan de opheffingsnorm gaan voldoen. Daarom werkt het bestuur ook voor deze school aan een afbouwproces, waarbij de leerlingen per 1 augustus 2024 hun onderwijs kunnen voortzetten op een andere school."
2.15
Eveneens op 18 januari 2024 heeft PVO een brief gestuurd aan de ouders van de leerlingen van de school. PVO schrijft onder andere:

De school kan niet zelfstandig doorgaan
Door te weinig leerlingen en onvoldoende kwaliteit van onderwijs is het bestuur voornemens om ervoor te zorgen dat de leerlingen van Pvo Amsterdam vanaf 1 augustus 2024 onderwijs krijgen op een andere school. Tot die tijd krijgt uw kind gewoon les bij Pvo Amsterdam.
(…)
Een andere school voor uw zoon of dochter
Vanaf het nieuwe schooljaar gaat uw kind naar een andere school. Pvo Amsterdam zorgt voor een warme overdracht van uw kind naar die andere school.
(…)
Wacht u rustig af, u krijgt uiterlijk 26 januari bericht
Uiterlijk 26 januari a.s. verwachten de schoolbesturen meer duidelijkheid te kunnen geven. Pvo Amsterdam informeert u hierover.
2.16
Op 19 januari 2024 hebben de ouders van de leerlingen een bericht ontvangen van de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad van PVO (hierna: de GMR), waarin de GMR laat weten dat hij niet bij de besluitvorming over de schoolsluiting betrokken is geweest.
2.17
Op 22 januari 2024 heeft PVO een ouderbijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst heeft de bestuurder van PVO mondeling een toelichting gegeven op het besluit om de school - vrijwillig - te sluiten. De RvT was hier ook bij aanwezig.
2.18
Op 25 januari 2024 heeft PVO alle medewerkers een brief gestuurd over de onderwijskwaliteit en leerlingenaantallen bij haar acht scholen. PVO schrijft daarin dat vijf PVO-scholen niet zelfstandig verder kunnen gaan. Met betrekking tot de school schrijft zij:

Amsterdam: inspectieoordeel tweemaal zeer zwak, nu onvoldoende.
Heeft ca. 250 leerlingen.
De leerlingen van Pvo Amsterdam worden zorgvuldig begeleid. Het scenario moet nog verder
worden uitgewerkt.”
2.19
Op 30 januari 2024 heeft de MR de ouders en verzorgers van leerlingen van de school een brief gestuurd waarin hij schrijft niet betrokken te zijn geweest bij het besluit.
2.2
Op 12 februari 2024 heeft [E] de MR onder meer het volgende laten weten:
“(…). Op 16 februari a.s. ontvangen jullie van mij het voorgenomen besluit met betrekking tot de vestiging in Amsterdam, met de vraag om daar de wettelijke inspraak op uit te oefenen. Ik nodig jullie als MR van Amsterdam in dit kader graag uit voor een overleg in de week van 26 februari (…).”
2.21
Op 13 februari 2024 heeft de MR een verzoekschrift bij de commissie ingediend. In zijn verzoekschrift heeft de MR, in overeenstemming met artikel 34 lid 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (Wms) het advies verstrekt dat hij zou hebben gegeven indien PVO daarom zou hebben gevraagd:

advies van de MR
31. De MR is ervan overtuigd dat door het niet of niet geheel volgen van het advies zoals hierboven beschreven de belangen van de school en van de MR ernstig worden geschaad.
32. De MR is van mening dat – ook indien het advies van de MR zou zijn meegenomen – er onvoldoende argumenten zijn aangevoerd om te concluderen dat het bevoegd gezag door het niet of niet geheel volgen van het advies van de MR, bij afweging van alle betrokken belangen toch in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (zie ook artikel 34 lid 5 WMS).
2.22
p 16 februari 2024 heeft (het bestuur van) PVO haar voorgenomen besluit, met daarin een aanleiding, analyse van de mogelijkheden en een (belangen)afweging, met de MR gedeeld. Op basis van hetgeen daarin is uiteengezet, heeft (het bestuur van) PVO het voornemen te besluiten tot: “
verkenning van de mogelijkheid tot overdracht van Pvo Amsterdam (31FG) aan een ander schoolbestuur met als streefdatum 1 augustus 2024 en wanneer overdracht niet haalbaar blijkt, opheffing van Pvo Amsterdam (31FG) met streefdatum 1 augustus 2024.”
2.23
Op 1 maart 2024 is de heer [D] afgetreden als lid van de RvT. Op dezelfde dag is [E] door de RvT geschorst. De RvT, nog bestaande uit drie leden, heeft vanaf dat moment tijdelijk zelf voorzien in het bestuur van PVO.
2.24
Op 1 maart 2024 heeft de MR aan PVO om (aanvullende) informatie gevraagd.
2.25
Op 4 maart 2024 heeft de MR de commissie verzocht om een versnelde behandeling van de zaak omdat PVO inmiddels bezig was uitvoering te geven aan (de voorbereiding van) het besluit de school per 1 augustus 2024 te sluiten. De commissie heeft op 12 maart 2024 laten weten dat de zittingsdatum van 22 april 2024 niet wordt vervroegd, maar dat indien ter zitting blijkt van een spoedeisend belang, de commissie binnen twee weken uitspraak kan doen.
2.26
Op 18 maart 2024 heeft PVO in een brief aan ouders/leerlingen geschreven dat leerlingen die zich voor 1 april 2024 inschrijven bij een andere school voor het volgende schooljaar voorrang krijgen op andere zij-instromers en dat de mogelijkheid om leerlingen met voorrang elders te plaatsen na 1 april 2024 vervalt. PVO heeft daaraan toegevoegd dat als de uiteindelijke besluitvorming niet leidt tot overdracht of sluiting van de school, de ouders de inschrijving van hun kind(eren) op de nieuwe school in een later stadium weer kunnen intrekken, maar dat aanmelden in een later stadium veel lastiger is.
2.27
Op 21 maart 2024 heeft de MR onder verwijzing naar de brief van PVO van 18 maart 2024 de commissie opnieuw verzocht om een versnelde behandeling van de zaak omdat ‘de trein onverminderd voort dendert’. De commissie heeft daar niet in bewilligd.
2.28
Op 22 maart 2024 heeft een vergadering van de RvT plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is besloten om per 25 maart 2024 een interim bestuur bij PVO benoemen (tot en met 31 juli 2024), bestaande uit mevrouw [F] en de heer [G] .
2.29
Op 11 april 2024 heeft PVO een sociaal plan dat met de vakbonden is afgesproken ter instemming voorgelegd aan de GMR. Diezelfde dag heeft de MR aan PVO opnieuw om (aanvullende) informatie gevraagd.
2.3
Op 16 april 2024 heeft BMC Advies B.V. (hierna: BMC) een in opdracht van de MR uitgevoerde studie naar de haalbaarheid van de opheffing van de school afgerond. BMC heeft hierin bevindingen uiteengezet met betrekking tot (i) de onderwijskwaliteit en (ii) het leerlingenaantal van de school. BMC heeft ten aanzien van (i) onder andere geschreven:

Onze verwachting is dat het een grote uitdaging is om in het huidige schooljaar het oordeel
onvoldoende van de inspectie om te buigen naar voldoende. Hierin speelt mee dat de onderwijsinspectie het bestuur van de stichting Persoonlijk VO een onvoldoende heeft gegeven
voor wat betreft de bestuurlijke kwaliteitszorg, waardoor de bestuurder(s) onvoldoende zicht
hadden en hebben op de kwaliteitszorg. De vele bestuurswisselingen hebben deze bestuurlijke
kwaliteitszorg geen goed gedaan.
(…)
Concluderend
Voor een voldoende eindoordeel moeten al deze indicatoren als voldoende worden beoordeeld door de inspectie. Maximaal één standaard in de gebieden Onderwijsproces of Veiligheid en schoolklimaat mag als onvoldoende worden beoordeeld. Wij voorzien dat voor dit huidige schooljaar als een grote uitdaging, gezien de voortgang gedurende dit schooljaar tot op heden. De tijd die resteert in dit schooljaar is te kort om de nodige verbeterslag te laten zien in (nieuw/aangepast) beleid en de toepassing daarvan in school. Op het moment dat er niet aan de herstelopdracht is voldaan, kan de bekostiging beëindigd worden. Wanneer de school nog een schooljaar de tijd zou krijgen is het mogelijk om, met sterke sturing op de kwaliteitszorg, beleid op de basisvaardigheden en intensieve begeleiding van docenten op opbrengstgericht werken, de gevraagde verbeteringen door te voeren. Echter, de bestuurlijke sturing is in de afgelopen tijd weinig consistent gebleken, dus de verwachting dat dit snel beter wordt kan betwijfeld worden. (…)
BMC heeft ten aanzien van (ii) onder andere geschreven:

De verwachting is (…) dat komend jaar het leerlingenaantal niet boven de opheffingsnorm uitkomt. Dit maakt dat de school drie opeenvolgende jaren te weinig leerlingen heeft en dat de bekostiging van de school per 1 augustus 2025 zal worden beëindigd. Voor komend schooljaar is er met betrekking tot het leerlingenaantal nog geen risico op verlies van de bekostiging.
De wet biedt een uitzonderingsgrond op de regel van de beëindiging van de bekostiging bij drie jaar te weinig leerlingen (art. 4.25, lid 4 WVO 2020). (…) De verwachting is dat aanspraak hierop in het geval van PVO Amsterdam niet kansrijk is.
In slotoverwegingen schrijft BMC onder meer:
“Op basis van de risico’s die hiervoor zijn beschreven lijkt de kans op het zelfstandig voortbestaan van de school op de langere termijn klein. Gezien de huidige omstandigheden en zelfs met extra inspanningen van bestuur, schoolleiding en medewerkers is het de vraag of de school alle nodige herstelopdrachten tijdig kan uitvoeren. Vervolgens is het de verwachting dat het leerlingenaantal volgend schooljaar niet boven de opheffingsnorm zal uitkomen. Dit is heel teleurstellend voor iedereen die nauw betrokken is bij PVO Amsterdam.”
2.31
Op 17 april 2024 heeft de MR aan PVO en de commissie naar aanleiding van het rapport van BMC een nader advies gestuurd, zoals hij dat zou hebben gegeven als daar tijdig om gevraagd zou zijn. De MR heeft daarin geadviseerd de school open te houden en pas per 1 augustus 2025 te sluiten.
2.32
Op 19 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam de vorderingen van (de oudergeleding van) de MR tot opschorting van het (per brief van 18 januari 2024 kenbaar gemaakte) besluit de school per 1 augustus 2024 te sluiten afgewezen, omdat het, kort gezegd, aan de commissie is hierover te oordelen en de commissie dat op korte termijn zou doen.
2.33
Op 22 april 2024 heeft de schoolleider van de school samen met PVO aan de MR de ‘regeling gevolgen voor ouders en leerlingen’ toegestuurd, die beschrijft hoe het begeleiden van een goede overstap voor leerlingen wordt vormgegeven en waarover de MR om instemming wordt gevraagd.
2.34
Eveneens op 22 april 2024 heeft de commissie het geschil tussen de school en de MR ter zitting behandeld. Op 23 april 2024 heeft de commissie haar dictum kenbaar gemaakt dat inhoudt dat het bevoegd gezag bij de afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om PVO Amsterdam per 1 augustus 2024 te sluiten en dat dit besluit niet in stand kan blijven.
2.35
Op 3 mei 2024 heeft de commissie haar beslissing als volgt schriftelijk gemotiveerd:
“5.5 (…) Het sluiten van een school is een dermate ingrijpend besluit dat van een bevoegd gezag verwacht mag worden dat de MR daar in een zo vroeg mogelijk stadium bij wordt betrokken. Dat is niet gebeurd. Door zijn (voorgenomen) besluit tot opheffing van de school al te delen met de ouders van de school voordat hierover overleg met de MR was opgestart, door allerlei handelingen te verrichten die waren gericht op een definitieve sluiting van de school en door pas op 16 februari 2024 advies te vragen aan de MR, heeft het bevoegd gezag gehandeld in strijd met artikel 17 aanhef en onder a Wms. Het advies van de MR is niet tijdig gevraagd en kon door het handelen van het bevoegd gezag niet meer van wezenlijke invloed zijn. Reeds op grond van deze ernstige procedurele gebreken zijn naar het oordeel van de Commissie de belangen van de MR dermate ernstig geschaad, dat reeds hierdoor het bevoegd gezag niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
5.6
De Commissie overweegt daarnaast dat een sluiting van de school waarschijnlijk niet meer te vermijden is, zoals ook de MR erkent, maar dat het bevoegd gezag op grond van de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om die sluiting al per 1 augustus 2024 te laten plaatsvinden. Door de korte termijn die nog resteert tot aan de sluiting zijn er grote negatieve gevolgen voor leerlingen en personeel. Leerlingen moeten onder grote tijdsdruk op een andere school, met een ander schoolconcept en andere schoolomgeving, geplaatst worden. Voor sommige leerlingen is onduidelijk naar welke school ze kunnen en of zij examen zullen kunnen gaan doen in de vakken waarvoor ze hebben gekozen. Examenleerlingen die dit jaar zakken moeten volgend jaar elders examen doen. Ook voor het personeel is er veel onduidelijkheid. Niet is gebleken dat deze belangen op een zorgvuldige manier zijn afgewogen bij het besluit om de school per 1 augustus 2024 te sluiten. Ook op grond hiervan komt de Commissie tot het oordeel dat het bevoegd gezag bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om de school per 1 augustus 2024 te sluiten. Het besluit kan niet in stand blijven.”

3.De gronden voor de beslissing

3.1
PVO voert aan dat de commissie voorbij is gegaan aan de wettelijke procedure die uitgaat van een afweging van belangen; reeds omdat de MR niet tijdig advies is gevraagd oordeelt de commissie dat PVO niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. Ten onrechte, want ook in geval te laat advies is gevraagd, dient de commissie op grond van artikel 34 lid 5 Wms een inhoudelijke afweging van de bij het besluit betrokken belangen te maken. Ook de andere grond waarop de commissie haar uitspraak baseert getuigt niet van een inhoudelijke afweging. Zij oordeelt dat niet gebleken is dat de belangen van leerlingen en het personeel zorgvuldig zijn afgewogen en verbindt ook daaraan de conclusie dat PVO niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. De door PVO aangevoerde belangen – de school is structureel te klein, structureel verlieslatend en de kwaliteit van het onderwijs is structureel ver beneden de maat en er zijn geen middelen om dat in de tot 1 augustus 2025 nog resterende tijd te verbeteren – heeft zij daarbij in het geheel niet (kenbaar) gewogen; haar uitspraak is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.2
De MR heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens hem heeft de commissie wel degelijk de verschillende belangen tegen elkaar afgewogen en is haar uitspraak voldoende gemotiveerd. Omdat PVO al uitvoering heeft gegeven aan het besluit voordat advies is gevraagd, verzoekt de MR de Ondernemingskamer PVO te verplichten om bepaalde nader aan te wijzen gevolgen van het besluit ongedaan te maken en te verbieden om handelingen te (doen) verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
3.3
De Ondernemingskamer stelt voorop dat PVO in dit geval de medezeggenschap zeldzaam fundamenteel heeft veronachtzaamd, door de op grond van de Wms op haar rustende verplichting om de MR tijdig advies te vragen over de voorgenomen sluiting van de school totaal te negeren. Ook na de constatering dat de MR om advies gevraagd had moeten worden met betrekking tot het voorgenomen besluit de school per 1 augustus 2024 te sluiten, is geen noemenswaardige poging meer gedaan om het medezeggenschapstraject te herstellen, maar is er integendeel juist verdere uitvoering aan dat voorgenomen besluit gegeven, bijvoorbeeld in de uitingen naar ouders en leerkrachten. Hoe ernstig de Ondernemingskamer dit ook acht, dit enkele gegeven maakt niet dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Wat de commissie in dat kader heeft geoordeeld is onjuist. Want ook bij die stand van zaken dient alsnog een inhoudelijke beoordeling te volgen over de vraag of PVO bij het niet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen (artikel 34 lid 5 Wms). Daarbij moet het advies van de MR zoals dat in het verzoekschrift ingediend bij de commissie op 13 februari 2024 en in het aanvullend advies van 17 april 2024 verwoord is, worden meegewogen, maar ook hetgeen door PVO is aangevoerd ter zake van de (on)mogelijkheid om de school na 1 augustus 2024 nog te laten voortbestaan.
3.4
De MR heeft als argument naar voren gebracht dat het in het belang van de leerlingen en de leerkrachten is om een ruime periode de tijd te krijgen om naar een andere school uit te kijken en het zelfs niet uitgesloten is dat na 1 augustus 2025 de school open kan blijven. Dit baseert hij op het rapport van BMC. De Ondernemingskamer leest dat rapport anders: BMC acht het langer openhouden van de school, ook na 1 augustus 2025, geen realistische optie.
3.5
De argumenten van de school voor het besluit zijn drieërlei:
de school heeft structureel te weinig leerlingen en er is geen zicht op een leerlingaantal dat boven de opheffingsnorm komt;
de kwaliteit van het onderwijs is structureel ver onder de maat;
de school is structureel verlieslatend, met als gevolg dat andere scholen binnen PVO de school financieel overeind moeten houden, wat leidt tot een ondoelmatige besteding van de gelden.
Bij die stand van zaken is het volgens PVO niet verantwoord om de school na 1 augustus 2024 nog een jaar langer open te houden en is het belang van de leerlingen en leerkrachten niet gediend met een verder uitstel van de sluiting van de school.
3.6
De Ondernemingskamer heeft die wederzijdse belangen af te wegen. Zij komt tot het oordeel dat de door PVO aangedragen argumenten het besluit kunnen dragen, ook afgewogen tegen de door de MR aangevoerde belangen. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat PVO bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen (artikel 34 lid 5 Wms).
3.7
Ten overvloede overweegt de Ondernemingskamer dat het inmiddels een voldongen feit is dat de situatie nog nijpender is dan die in januari van dit jaar was. PVO heeft ter zitting voldoende toegelicht dat voortzetting van de school na 1 augustus 2024 inmiddels praktisch niet meer mogelijk is door de leegloop van de leerlingen en het (aangekondigde) vertrek van diverse leerkrachten. Het is dan ook niet meer in het belang van de leerlingen, de leerkrachten, de ouders en de school om PVO te dwingen de school na 1 augustus 2024 nog een jaar langer open te houden.
3.8
Wel is het van belang dat nu onmiddellijk inhoud gegeven gaat worden aan de medezeggenschap, opdat de overgang naar de nieuwe situatie, in overleg met de medezeggenschap, zo goed mogelijk begeleid gaat worden.
3.9
Het beroep van PVO zal worden toegewezen. De uitspraak van de commissie zal worden vernietigd. Het tegenverzoek van de MR wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
vernietigt de uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms van 23 april 2024, zoals gemotiveerd d.d. 3 mei 2024;
bepaalt dat het besluit van Stichting Persoonlijk Voortgezet Onderwijs tot sluiting van de school per 1 augustus 2024 in stand kan blijven;
wijst de verzoeken van de medezeggenschapsraad van PVO Amsterdam (31FG) af.
Deze beschikking, inhoudende de beslissing zoals mondeling uitgesproken ter zitting van 23 mei 2024, is gewezen door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. A.C. Faber, raadsheren, drs. A.G. Thomassen RT RV en drs. G.A.J. Dubbeld, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.C.W. Wijffels, griffier, en op schrift gesteld op 30 mei 2024.