Op 4 juni 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F. Ben-Saddek. Het verzoekschrift, dat op 6 december 2023 was ingekomen, had betrekking op een schadevergoeding van € 13.650,00 voor geleden schade als gevolg van voorlopige hechtenis en € 340,00 voor gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand. De advocaat-generaal heeft op 10 april 2024 het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt, en op 14 mei 2024 heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord in een openbare behandeling van het verzoekschrift. Verzoeker is echter niet verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat het hof Den Haag de bevoegde instantie is voor de behandeling van de verzoekschriften, aangezien de zaak het laatst daar was vervolgd. De aanwijzing van het hof Amsterdam als zittingsplaats voor het hof Den Haag is per 1 januari 2024 beëindigd. Het hof heeft daarom besloten de stukken te zenden naar het hof Den Haag voor verdere behandeling. De beslissing van het hof Amsterdam om zich onbevoegd te verklaren is genomen in het licht van de relevante wetgeving, waaronder artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering.
De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.R.O. Mooy zitting hadden, met mr. D. de Jong als griffier. De uitspraak is gedaan op de openbare zitting van 4 juni 2024.