ECLI:NL:GHAMS:2024:1532

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
000025-24 en 000026-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding eiste naar aanleiding van zijn voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling. Het verzoekschrift, ingediend op 2 januari 2024, betreft een schadevergoeding van € 37.090,00, die is opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand en vergoedingen voor dagen in verzekering en voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen. De verzoeker was op 23 juli 2022 in verzekering gesteld op verdenking van poging doodslag en heeft in totaal 370 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank had de verzoeker in eerdere zaken (A en B) veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof oordeelde dat er geen dwingend verband was tussen de zaken A, B en C. Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de schadevergoeding toe te kennen, ondanks dat de verzoeker in de zaken A en B was veroordeeld. Het hof kende een schadevergoeding toe van € 34.000,00 voor de dagen in voorlopige hechtenis en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000025-24 (530 Sv) en 000026-24 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-001771-23
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. R.J.A. Verhoeven,
Kennemerstraatweg 117, 1814 GE Alkmaar.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 2 januari 2024 ingekomen.
Op 17 april 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 mei 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
a. schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 37.090,00. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- 3 dagen op het politiebureau á €130,00 per dag;
- 367 dagen Huis van Bewaring á € 100,00 per dag
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Het verzoek
Het verzoekschrift strekt tot vergoeding van de schade die verzoeker als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van € 37.090,00. Ter onderbouwing van het verzoek is - kort samengevat - aangevoerd dat, hoewel de zaak als geheel niet is geëindigd zonder straf of maatregel, verzoeker in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval toch in aanmerking dient te komen voor vergoeding van de geleden schade ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis. Volgens verzoeker bestond er tussen de gevoegd behandelde zaken A en B enerzijds en C anderzijds, geen enkel verband en betreft het feiten van een geheel andere orde. Elk feit had in eerste aanleg een eigen parketnummer.
De eerste twee zaken (A en B) zijn van betrekkelijk eenvoudige aard en waren aanvankelijk bij de politierechter aangebracht. Toen de verzoeker voor de derde zaak (C) in voorlopige hechtenis werd genomen, zijn de dagvaardingen voor de zaken A en B ingetrokken en zijn die zaken later gelijktijdig met zaak C aangebracht op een zitting van de meervoudige kamer, waarna de rechtbank de zaken gevoegd heeft behandeld. Een redelijke uitleg van het begrip ‘zaak’ uit artikel 533 lid 1 Sv brengt volgens verzoeker met zich dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade zoals verzocht.
De advocaat-generaal heeft geadviseerd het verzoek toe te wijzen.
Feiten
Verzoeker is op 23 juli 2022 in verzekering gesteld op verdenking van poging doodslag (zaak C). Vervolgens is op 26 juli 2022 de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Van 6 maart 2023 tot met 23 mei 2023 is de voorlopige hechtenis van de verzoeker geschorst geweest. Verzoeker is op 12 oktober 2023 in vrijheid gesteld.
De zaken A (winkeldiefstal) en B (diefstal van een bromfiets) zouden eerst worden behandeld door de politierechter op 26 oktober 2022. De oproeping voor die zitting is op 28 juli 2022 ingetrokken met als reden ‘behandeling door ander forum’. Vervolgens zijn de zaken A, B en C gevoegd behandeld en door de rechtbank afgedaan.
Bij inmiddels onherroepelijk arrest van dit hof van 12 maart 2023 is de verzoeker in zaak C (poging doodslag) ontslagen van alle rechtsvervolging en in de zaken A en B veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van voorarrest ten aanzien van de zaken A en B.
De beoordeling
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De onder A en B tenlastegelegde feiten zijn van betrekkelijk eenvoudige aard en zouden, naar het hof aanneemt, door de politierechter op 26 oktober 2022 zijn afgedaan als de verdachte niet in zaak C (met pleegdatum 22 juli 2022) in verzekering en voorlopige hechtenis zou zijn beland. Verzoeker heeft ter zake van het onder A en B tenlastegelegde verzekering noch voorlopige hechtenis ondergaan. Verzoeker heeft ter zake van zaak C 3 dagen in verzekering doorgebracht op het politiebureau en 367 dagen in voorlopige hechtenis in een huis van bewaring.
Gelet op de omstandigheden waaronder en de tijdstippen waarop de tenlastegelegde feiten (zouden) zijn begaan, is het hof van oordeel dat tussen enerzijds het onder zaak C tenlastegelegde en anderzijds het onder A en B tenlastegelegde geen verband, laat staan een dwingend verband aanwijsbaar is. Het betreft feiten van een geheel andere orde. De reden voor het uitbrengen van de dagvaardingen tegen hetzelfde zittingstijdstip, kan niet uit de feiten zelf kan worden verklaard, gelet daarop moet aangenomen worden – mede in het licht van de omstandigheid dat de zaken onder A en B eerder waren gedagvaard voor de politierechterzitting van 26 oktober 2022 – dat hiervoor geen andere dan proceseconomische redenen hebben bestaan.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 533 Sv meebrengt dat de veroordeling met strafoplegging aan verzoeker voor de zaken A en B er in het onderhavige geval niet aan afdoet dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot vergoeding over te gaan van de geleden schade als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis ter zake van het onder C tenlastegelegde, nu die zaak wel is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof zal bij het bepalen van de toe te kennen schadevergoeding uitgaan van 3 dagen politiecel à € 130,00 per dag en 367 dagen verblijf in een huis van bewaring á € 100,00 per dag. Gelet op de aftrek van het voorarrest bij de opgelegde taakstraf zal het hof dit verrekenen met de 3 dagen politiecel en de 27 dagen verblijf in het huis van bewaring.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Wijst het verzochte toe
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 34.000 euro (vierendertigduizend euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.R.O Mooy,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 4 juni 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
- € 34.680 op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 4 juni 2024,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.