ECLI:NL:GHAMS:2024:1530

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
000952-23 en 000954-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand in hoger beroep na voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, die verzocht om schadevergoeding en kosten van rechtsbijstand in verband met zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank had het verzoek afgewezen, omdat zij oordeelde dat de appellant in belangrijke mate zelf verantwoordelijk was voor de verdenking van drugsoverdracht, die leidde tot zijn voorlopige hechtenis. Het Openbaar Ministerie had de zaak afgedaan met een beleidssepot, wat betekent dat de strafzaak was beëindigd om opportuniteitsredenen en niet wegens gebrek aan bewijs.

Het hof heeft de argumenten van de rechtbank heroverwogen en geconcludeerd dat de appellant niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor de verdenkingen die tegen hem waren geuit. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding van € 520,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Daarnaast werd er ook een vergoeding van € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg en € 340,00 voor de kosten in hoger beroep toegekend. De totale vergoeding die aan appellant werd toegekend, bedroeg € 1.540,00.

De beschikking werd gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarin de rechters A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.R.O. Mooy zitting hadden. De voorzitter, mr. A.W.T. Klappe, heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag van € 1.540,00 op een bankrekening moest worden overgemaakt.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000952-23 (530 Sv) en 000954-23 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-004180-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2023 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J.J. Sneller,
Weteringschans 126, 1017 XV Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 19 oktober 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 7 mei 2024 heeft de advocaat-generaal het advies van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 mei 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 520,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg (€ 680,00) en in hoger beroep (€ 340,00).

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek onder A. afgewezen en daartoe als volgt overwogen:
“Uit het dossier blijkt dat de verbalisant een vermoedelijke drugsoverdracht heeft waargenomen tussen verzoeker en een verslaafd uitziend persoon. Tijdens de fouillering is bij verzoeker een kleine hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Verzoeker heeft bij de politie verklaard dat het klopt dat hij heroïne bij zich had, maar dat dit bedoeld was voor eigen gebruik. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verzoeker in belangrijke mate het ontstaan van de verdenking van overtreding van de Opiumwet aan zichzelf te wijten heeft gehad. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak afgedaan met een beleidssepot omdat sprake was van een recente bestraffing. Dit betekent dat de strafzaak ten einde is gekomen om redenen van opportuniteit en niet bij gebrek aan bewijs. Onder die omstandigheden acht de rechtbank geen gronden van billijkheid aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen.”
Het hof overweegt als volgt.
Het hof overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv, de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats heeft indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Gronden van billijkheid als bovenbedoeld kunnen ontbreken als de appellant de verdenkingen en de daarop volgende inverzekeringstelling en/of voorlopige hechtenis aan zijn eigen houding en gedrag te wijten heeft gehad. De enkele omstandigheid dat de appellant een gebruikershoeveelheid verdovende middelen in zijn bezig heeft gehad en daarover direct heeft verklaard tijdens het politieverhoor, is geen omstandigheid die maakt dat de appellant de verdenking van het overdragen van verdovende middelen en de daarop volgende inverzekeringstelling in verband met die verdenking, aan zijn eigen (proces)houding te wijten heeft gehad. De beschikking van de rechtbank kan hierdoor geen stand houden. Nu het hoger beroep gegrond is zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 520,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

4.Beslissing

Het hof:
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan appellant een vergoeding toe van €520,00 (vijfhonderdtwintig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 1.020,00 (duizendtwintig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, R.D. van Heffen en A.R.O. Mooy,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 4 juni 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.540,00 op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv], o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 4 juni 2024
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.