ECLI:NL:GHAMS:2024:150

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
200.316.162/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst voor shuttle service van en naar Schiphol voor hotelgasten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een overeenkomst voor een shuttle service van en naar Schiphol, verleend door [appellant] aan de hotels Arthotel Amsterdam B.V. en Fashion Hotel Amsterdam B.V. [appellant] vorderde betaling van een vaste vergoeding over een contractuele opzegtermijn van twee maanden, omdat de hotels deze termijn niet in acht zouden hebben genomen. Het hof oordeelt dat de hotels redelijkerwijs hebben mogen afleiden uit de verklaringen en gedragingen van [appellant] dat hij instemde met de beëindiging van de overeenkomst tegen betaling van € 5.900,-. De rechtbank had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, en het hof bekrachtigt dit vonnis. De zaak is ontstaan na correspondentie tussen partijen in maart 2020, waarin [appellant] en de hotels afspraken maakten over de beëindiging van de shuttle service. Het hof concludeert dat de hotels niet gehouden zijn om de vaste vergoeding over de opzegtermijn te betalen, omdat de beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden. [appellant] wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten in hoger beroep betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.162/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/708316 / HA ZA 21-896
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2024
inzake
[appellant],
h.o.d.n. [A.] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat mr. N. Bakker te Amsterdam,
tegen

1.ARTHOTEL AMSTERDAM B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
FASHION HOTEL AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden,
advocaat mr. R. Glas te Leeuwarden.
Partijen worden hierna [appellant] , Arthotel en Fashion Hotel genoemd. Arthotel en Fashion Hotel worden gezamenlijk ook de hotels genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] verleende een shuttle service van en naar Schiphol voor de gasten van Arthotel en Fashion Hotel. In maart 2020 hebben partijen gecorrespondeerd over de beëindiging daarvan. [appellant] vordert betaling van de vaste vergoeding over twee maanden, nu Arthotel en Fashion Hotel de contractuele opzegtermijn van twee maanden niet in acht hebben genomen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarin deze vordering is afgewezen. Uit de verklaringen en gedragingen van [appellant] hebben Arthotel en Fashion Hotel redelijkerwijs mogen afleiden dat [appellant] instemde met beëindiging van de overeenkomst tegen betaling van € 5.900,-.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 22 juni 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Arthotel en Fashion Hotel als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven en vermeerdering van eis,
- memorie van antwoord, met productie 5.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 november 2023 laten toelichten door hun voornoemde advocaten, mr. Bakker aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
[appellant] heeft een eenmanszaak. Hij verzorgt vervoer per taxi, in het bijzonder voor hotels in en rondom Amsterdam.
3.2.
Arthotel en Fashion Hotel voeren beide een hotelonderneming in Amsterdam.
3.3.
Partijen hebben op 1 juni 2019 een overeenkomst gesloten met als titel ‘overeenkomst van vervoer’. Op grond van die overeenkomst zou [appellant] voor de duur van drie jaar een shuttle service verzorgen voor klanten van de hotels van en naar Schiphol. In de overeenkomst is een opzegtermijn van twee maanden opgenomen.
3.4.
[appellant] stuurde beide hotels maandelijks een factuur van € 7.528,10 inclusief btw voor de shuttle service.
3.5.
Op 8 maart 2020 heeft [naam 1] , general manager bij Fashion Hotel, [appellant] medegedeeld dat de hotels voorlopig geen gebruik zouden maken van de shuttle service.
3.6.
Op 11 maart 2020 hebben [naam 1] en [appellant] per e-mail gecorrespondeerd over het stoppen van de shuttle service. [naam 1] heeft [appellant] gestuurd: “
Hoi [appellant] , ik weet dat dit bericht nu zeker niet handig komt. Maar meneer [naam 2] heeft ons dringend verzocht naar de shuttle te kijken en op welke termijn we deze eruit kunnen halen. We verwachten een giga omzet terugloop en daar moeten we op acteren. We hebben alles geprobeerd maar het blijft geld kosten. Wat zou jij voor ons kunnen doen? Kunnen we al stoppen per 1 april?
[appellant] heeft hierop gereageerd met: “
Willen jullie definitief stoppen of tijdelijk, 1April ga ik niet redden wel 1mei daar ga ik alles aandoen om dan te stoppen.”
[naam 1] heeft daarop teruggestuurd: “
Ja dan definitief stoppen inderdaad. Alles wat eerder dan 1 mei kan heel graag, snap dat dat nu super onhandig uitkomt met je operatie. Oprecht excuus maar de negatieve omzetten binnen de organisatie geven ons helaas geen andere keus. We houden 1 mei aan, kan het eerder dan dat heel graag elke week is meegenomen.
[appellant] heeft hierop gereageerd: “
Ik ga er alles aan doen zodat we 1mei stoppen ik zit ook met de chauffeurs die moet ik ook de tijd geven , ik hoop dat je daar begrip voor heb.
3.7.
In een e-mailbericht van 17 maart 2020 heeft [appellant] aan [naam 1] geschreven: “
Zoals vanmiddag besproken stuur ik je hierbij de kosten die ik dien te betalen voor 1 April. Lease Maatschappij, chauffeurs, Verzekerings Maatschappij Wasstraat en brandstofkosten. De totale kosten € 8977,67 als jullie mij kunnen helpen met€5900dan neem ik de rest van de kosten voor mijn rekening.” [naam 1] heeft hierop per e-mailbericht van 18 maart 2020 gereageerd met: “
Dank je wel [appellant] !!! Super super super fijn dat we dit voor elkaar kunnen doen! Vanaf vandaag geen shuttle meer wij gaan het communiceren!
3.8.
Op 19 maart 2020 hebben [appellant] en [naam 2] , (indirect) directeur van de hotels, met elkaar gesproken over de beëindiging van de shuttle service.
3.9.
Op 23 maart 2020 heeft [appellant] in een WhatsApp-bericht aan [naam 1] geschreven: “
Het kan zijn dat je een herinnering binnen krijgt van de Shuttle beschouw als niet gestuurd dat is een automatisch systeem.
3.10.
Op 15 januari 2021 heeft [appellant] de hotels een factuur gestuurd ter hoogte van € 30.112,40. Deze factuur vermeldt als omschrijving: “
Zoals in het contract wordt vermeld geldt een opzegtermijn van 2 maanden hierbij stuur ik u de definitieve factuur mbt de shuttle service.” Deze factuur is onbetaald gebleven.
3.11.
Namens de hotels is op 5 december 2022 een bedrag van € 5.900,- overgemaakt aan [appellant] .

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd Arthotel en Fashion Hotel hoofdelijk te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 30.112,40 vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de aangehaalde e-mailcorrespondentie geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat partijen in overleg en in afwijking van de contractuele opzegtermijn zijn overeengekomen dat de overeenkomst per 1 mei 2020 zou eindigen tegen betaling van een bedrag van € 5.900,-. Daarom kon [appellant] geen aanspraak meer maken op betaling van facturen over de contractuele opzegtermijn, werden zijn vorderingen afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van Arthotel en Fashion Hotel.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de hotels hoofdelijk - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot betaling van € 30.112,40 vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 22 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.076,12, met hoofdelijke veroordeling van de hotels in de kosten van het geding. [appellant] heeft zijn eis vermeerderd in die zin, dat hij terugbetaling van de proceskosten in eerste aanleg vordert. [appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd.
5.2.
De hotels hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
5.3.
Met grief 1 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] het had moeten aangeven als hij aanspraak wilde maken op betaling van facturen over de opzegtermijn naast de betaling van een bedrag van € 5.900,- maar dat in de gesprekken en correspondentie rondom de beëindiging niet heeft gedaan. Met deze grief voert [appellant] voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hotels het bericht van [appellant] dat zij een betalingsherinnering als niet verzonden mochten beschouwen, redelijkerwijs mochten opvatten als een bevestiging van de door hen begrepen afspraak dat de overeenkomst per 1 mei 2020 was beëindigd tegen betaling van € 5.900,-. Met grief 2 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hotels er in redelijkheid vanuit mochten gaan dat [appellant] zijn aanspraak op betaling van facturen over de opzegtermijn had laten varen, omdat hij voor het eerst op 15 januari 2021 aanspraak maakte op betaling van de facturen over de opzegtermijn. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Grieven 3 en 4 zien op de afwijzing van de vorderingen van [appellant] respectievelijk de proceskostenveroordeling en hebben geen zelfstandige betekenis.
5.4.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst van vervoer kon worden beëindigd met een opzegtermijn van twee maanden en dat deze overeenkomst is beëindigd. Partijen verschillen van mening over de condities waaronder de beëindiging heeft plaatsgevonden. [appellant] stelt dat de hotels hebben opgezegd en dat zij daarbij volgens de overeenkomst een opzegtermijn van twee maanden in acht hadden moeten nemen. Hij vordert nakoming van de overeenkomst op dit punt. De hotels betwisten dat zij de overeenkomst hebben opgezegd, en voeren hiertoe aan dat partijen in maart 2020 de overeenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd tegen betaling van € 5.900,-. Het Whatsapp-bericht van 23 maart 2020 was daar volgens de hotels een bevestiging van. [appellant] stelt dat de afspraak dat de hotels hem € 5.900,- zouden betalen als tegemoetkoming in zijn kosten, geheel los stond van de opzegtermijn. Overigens is het voorstel van [appellant] volgens hem nimmer formeel geaccordeerd door de hotels, en is nadien aan [appellant] gecommuniceerd door de heer [naam 2] (op 19 maart 2020) dat er niks aan [appellant] betaald zou worden, wat zij tot 5 december 2022 ook niet hebben gedaan, aldus [appellant] . Dat hij tot januari 2021 heeft gewacht met het in rekening brengen van de vergoeding over de twee maanden opzegtermijn, betekent volgens [appellant] niet dat hij daarmee zijn rechten heeft prijsgegeven.
5.5.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe de uitgewisselde e-mails en het Whatsapp-bericht moeten worden uitgelegd, dient te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder wat partijen jegens elkaar hebben verklaard en wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijs mochten afleiden.
5.6.
Het hof is van oordeel dat [appellant] uit het bericht van [naam 1] van 11 maart 2020 moest begrijpen dat de hotels de shuttle service op de kortst mogelijke termijn wilden beëindigen. Uit de reacties van [appellant] dat hij 1 april niet ging redden maar er alles aan zou gaan doen om 1 mei te stoppen maar dat hij ook zat met de (door hem ingehuurde) chauffeurs die hij tijd moest geven, mochten de hotels afleiden dat [appellant] aan het verzoek wilde meewerken maar wel aandacht vroeg voor zijn kosten. Toen [appellant] vervolgens (3.7) een opgave deed van zijn kosten voor april (de vaste vergoeding over maart was door de hotels al eerder betaald) en voorstelde dat de hotels daarvan € 5.900,- zouden dragen en hijzelf de rest voor zijn rekening zou nemen, mochten de hotels er – bij acceptatie van dat voorstel – redelijkerwijs vanuit gaan dat met betaling van het bedrag van € 5.900,- de overeenkomst van vervoer definitief was afgewikkeld en dat deze betaling in de plaats kwam van de vaste vergoeding die zij hadden moeten betalen bij opzegging en inachtneming van de opzegtermijn, en niet daar bovenop. Dat laatste zou in wezen neer komen op dubbele betaling; de overeenkomst biedt daarvoor echter geen grondslag en [appellant] heeft desgevraagd ter zitting daar ook geen grondslag voor kunnen aanwijzen. De hotels mochten het Whatsapp-bericht van 23 maart 2020 redelijkerwijs als een verdere bevestiging opvatten van de definitieve afwikkeling van de overeenkomst en hoefden er geen rekening mee te houden dat er naast de betaling van € 5.900,- nog een factuur zou volgen.
5.7.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat [naam 2] met betrekking tot de betaling van € 5.900,- in het gesprek van 19 maart 2020 heeft gezegd dat de hotels niks meer gingen betalen omdat er al zoveel verlies was gedraaid op de shuttle service. Dit wordt volgens [appellant] bevestigd door het feit dat het bedrag van € 5.900,- pas op 5 december 2022 (dus tussen indiening van de memorie van grieven en de memorie van antwoord in) is betaald. Het hof is van oordeel dat dit – gelet op de inhoud van het Whatsapp-bericht van 23 maart 2020 (dus ná het gesprek met [naam 2] ) en het feit dat [appellant] toen niet heeft geprotesteerd dat hij aanspraak wilde maken op betaling van facturen over de opzegtermijn – hoogstens kan betekenen dat in dat gesprek mogelijk de overeenkomst door partijen met onmiddellijke ingang werd beëindigd met alsnog geen enkele vergoeding voor [appellant] . In deze procedure hebben de hotels zich echter niet op het bestaan van een dergelijke nadere afspraak beroepen, maar op de afspraken zoals die blijken uit de aangehaalde correspondentie.
5.8.
De slotsom is dat de hotels uit de verklaringen en gedragingen van [appellant] redelijkerwijs hebben mogen afleiden dat [appellant] instemde met beëindiging van de overeenkomst tegen betaling van € 5.900,-, zodat [appellant] geen aanspraak meer heeft op betaling van facturen over een opzegtermijn.
5.9.
De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 2.135,-
- salaris advocaat
€ 3.062,-(tarief III, 2 punten)
totaal € 5.197,-.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de hotels vastgesteld op € 5.197,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.L. Hoogstraate, S.C.H. Molin en J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2024.