ECLI:NL:GHAMS:2024:1461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23-002565-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging, bedreiging en belediging van gemeentelijke ambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van twee feiten, maar veroordeeld tot een geldboete voor een derde feit. Zowel de verdachte als het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van het hof had vernietigd. De verdachte werd beschuldigd van belaging, bedreiging en belediging van de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van vier jaar stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren door hen te belagen, te bedreigen en beledigende uitlatingen te doen. De verdachte heeft onder andere brieven met dreigende inhoud gestuurd en de ambtenaren op verschillende manieren benaderd. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die hem verbieden contact te leggen met de slachtoffers en het Huis van de Stad te bezoeken zonder afspraak. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en de impact van het gedrag van de verdachte op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002565-21
datum uitspraak: 4 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 14 september 2021 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 09-827019-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Procesgang

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 en 2 is tenlastegelegd en hem voor het onder feit 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 300,- (driehonderd euro).
De verdachte en het openbaar ministerie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 3 maart 2020 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 3 is tenlastegelegd en hem voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 14 september 2021 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [naam 1] en/of een of meer medewerker(s) van gemeente Gouda, genaamd [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5], met het oogmerk die burgemeester en/of medewerker(s) te dwingen zijn verzoek tot naturalisatie in behandeling te nemen, althans te bewerkstelligen dat zijn naturalisatieverzoek in behandeling genomen en/of toegewezen wordt, en/of een Nederlands identiteitsbewijs te (doen) verstrekken en/of aandacht aan hem te besteden, althans iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte met grote regelmaat die burgemeester en/of medewerker(s):
- op het Huis van de Stad bezocht en/of
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en/of e-mails (dreigend/intimiderend van aard) gestuurd en/of
- getwitterd over die burgemeester en/of medewerker(s);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [naam 1] en/of een of meer medewerker(s) van gemeente Gouda, genaamd [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerker(s) dreigend (schriftelijk) de woorden toegevoegd:
- " Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood" en/of
- " Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren" en/of
- " Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 augustus 2015 te Gouda opzettelijk [naam 1], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigend door hem toe te voegen, althans in zijn nabijheid te roepen de woorden: "Dit is de burgemeester die mijn leven heeft verwoest" en/of "hij heeft gezegd dat hij tegen alle allochtonen is", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Feit 1
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang:
de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Er is dus – kort gezegd – sprake van belaging wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van die persoon. Het kan daarbij gaan om een herhaling van dezelfde activiteit maar ook om het samenstel van een variëteit aan gedragingen.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft:
  • gemeenteambtenaar [naam 2] eenmaal op zijn woonadres bezocht;
  • gemeenteambtenaar [naam 3] eenmaal op straat aangesproken;
  • gemeenteambtenaar [naam 3] meermalen op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd in het Huis van de Stad;
  • vele brieven en e-mails van verontrustende, dreigende dan wel intimiderende toon verstuurd naar de gemeente Gouda waarbij uit de inhoud en/of aanhef blijkt dat deze (onder meer) specifiek gericht zijn aan [naam 3], [naam 2] en [naam 4]
  • [naam 3] en [naam 2] telefonisch benaderd, zowel op privé als op zakelijke lijnen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdachte dat hij de brieven niet heeft geschreven. Gelet op de gedetailleerde inhoud van de brieven, die specifiek ziet op het conflict met de gemeente Gouda over de naturalisatieprocedure van de verdachte en de – in zijn ogen – onjuiste bejegening door medewerkster [naam 3] en de vermelding van de naam van de verdachte als afzender kan het niet anders dan dat de brieven van de verdachte afkomstig zijn. Er is geen aanwijzing dat iemand anders van deze gedetailleerde inhoud op de hoogte was en de brieven heeft geschreven, nog daargelaten dat niet valt in te zien welk belang een ander bij het schrijven van die brieven in naam van de verdachte zou hebben.
Voornoemde handelingen dienen in samenhang te worden beoordeeld, waarbij geldt dat belaging óók kan bestaan uit het veelvuldig lastigvallen van anderen uit de directe leef- of werkomgeving van een persoon, zonder dat deze daarbij zelf veelvuldig rechtstreeks door de verdachte wordt benaderd. Zo komt uit de aangiften van [naam 3] en [naam 2] duidelijk naar voren dat zij zich door de combinatie van de genoemde handelingen van de verdachte, die deels niet direct op henzelf zijn gericht, in hun persoonlijke levenssfeer aangetast voelen.
Hetzelfde geldt voor [naam 4]. Hoewel zij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij niet in haar privésituatie is bezocht of benaderd en dat zij voelde dat de risico’s voor haar minder waren omdat ze niet in Gouda woonde, geeft [naam 4] immers ook aan dat zij zich bedreigd voelde en op haar hoede was als zij Het Huis van de Stad en de fietsenstalling binnenging. Hiermee is in de ogen van het hof ook voor haar sprake van een aantasting in de persoonlijke levenssfeer.
De aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn zodanig geweest dat deze stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam 3], [naam 2] en [naam 4] hebben gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met de slachtoffers in contact te komen en dat hij, ondanks een verbod om naar het stadhuis te komen, daarna middels het schrijven van vele brieven van dreigende dan wel intimiderende toon is doorgegaan met het maken van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende gemeenteambtenaren. Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich jegens de hiervoor genoemde aangevers aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Dat is anders met betrekking tot de twee overige personen die in de tenlastelegging worden genoemd: [naam 1] en [naam 5]. [naam 1] heeft geen aangifte gedaan van belaging en ook niet de voor vervolging vereiste klacht. Uit zowel de aangifte van [naam 5] als uit diens verhoor bij de raadsheer-commissaris blijkt dat die aangifte deed in zijn hoedanigheid van gemeentesecretaris en de verdachte nooit heeft ontmoet of contact met hem heeft gehad. Voor aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer bevat het dossier onvoldoende bewijs. Belaging van deze personen wordt dan ook niet bewezen geacht en daarom zal het hof de verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2
Zoals hiervoor overwogen is bewezen dat de verdachte de in het dossier aanwezige brieven aan de burgemeester en medewerkers van de gemeente Gouda heeft verstuurd. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat deze brieven op tijdstippen binnen de tenlastegelegde periode zijn binnengekomen bij de gemeente.
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging opgenomen uitingen – ieder op zichzelf, maar ook in combinatie met elkaar gelezen – voldoende concreet en van dien aard zijn dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte enig misdrijf zou plegen waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen kon ontstaan. Daartoe is niet vereist dat eenieder van de bedreigden zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door deze specifieke uitlatingen, nu de bedreigingen van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kunnen opwekken.
Feit 3
Het hof acht eveneens bewezen dat de verdachte [naam 1] op 29 augustus 2015 heeft beledigd. De door de verdachte in een winkelstraat ten overstaan van [naam 1] en het ter plaatse aanwezige winkelend publiek luidkeels gedane uitlatingen zijn immers geschikt en hebben de strekking om [naam 1], destijds burgermeester van Gouda, aan te randen in zijn eer en goede naam.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [naam 2] en [naam 3] en [naam 4], met het oogmerk die medewerkers te dwingen zijn verzoek tot naturalisatie in behandeling te nemen, althans te bewerkstelligen dat zijn naturalisatieverzoek in behandeling wordt genomen en aandacht aan hem te besteden, immers heeft hij, verdachte met grote regelmaat die medewerkers:
- op het woonadres bezocht en/of
- op straat aangesproken en/of
- op een verbaal agressieve/beschuldigende wijze benaderd en/of
- gebeld op de privé en zakelijke telefoon en/of
- brieven en/of e-mails (dreigend/intimiderend van aard) gestuurd.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 13 januari 2016 te Gouda, in elk geval in Nederland, de burgemeester van gemeente Gouda, genaamd [naam 1] en medewerkers van gemeente Gouda, genaamd [naam 2] en [naam 3] en [naam 4], heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen kan ontstaan, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde burgemeester en/of medewerker(s) dreigend (schriftelijk) de woorden toegevoegd:
- " Ik ben bijna dood maar ik zal niet alleen dood" en/of
- " Je hebt de deuren van de hel geopend. Ik zal je niet me laten doden. Ik ben niet bang van de doden. Straks zullen we elkaar zien. De hele wereld, CNN, BBC, SBS etc. zullen over wat ik ga doen spreken, dag en nacht. Voor jaren" en/of
- " Wat ik zal doen, zal op de TV, kranten, BBC, CNN en de hele wereld zal over wat ik ga doen, dag en nacht spreken".
3.
hij op 29 augustus 2015 te Gouda opzettelijk [naam 1], in zijn tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigd door hem toe te voegen, althans in zijn nabijheid te roepen de woorden: "Dit is de burgemeester die mijn leven heeft verwoest" en "hij heeft gezegd dat hij tegen alle allochtonen is".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 300,- (driehonderd euro).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen waarvan 98 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft in geval van veroordeling primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, mede gelet op de naturalisatieaanvraag en het tijdsverloop in de zaak. Subsidiair heeft de raadsman in geval van veroordeling verzocht een voorwaardelijke geldboete of taakstraf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, nu de verdachte de afgelopen periode geen enkel contact had met aangevers of de gemeente.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaren schuldig gemaakt aan het belagen van meerdere medewerkers van de gemeente Gouda door op verschillende manieren indringend contact te zoeken en te blijven zoeken. Ook heeft hij de medewerkers bedreigd. Uit de verklaringen die deze medewerkers hebben afgelegd blijkt de grote impact die het gedrag van de verdachte heeft gehad. Zo volgt uit de verklaringen van [naam 3] dat zij zich jaren als een gevangene heeft gevoeld. Ze durfde zich niet meer vrij te bewegen en keek dagelijks om zich heen.
Daarnaast heeft de verdachte de toenmalige burgermeester van Gouda op straat beledigd, in het bijzijn van winkelend publiek.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2024 was hij voor aanvang van de pleegperiode niet onherroepelijk veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Om de verdachte van de ernst van zijn gedrag te doordringen en ook ter vergelding van het leed dat hij heeft berokkend, acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend en geboden. Gezien de ernst van dit feitencomplex komt een andere strafmodaliteit niet in aanmerking.
Het hof stelt echter met de raadsman en de advocaat-generaal vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De verdachte is op 13 januari 2016 in verzekering gesteld. In eerste aanleg is uiteindelijk op 31 januari 2017 vonnis gewezen. Nadat tijdig, op 1 februari 2017, hoger beroep is ingesteld, is op 3 maart 2020 arrest gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep (afgerond) met één jaar is overschreden. Op 11 maart 2020 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad op 14 september 2021 arrest heeft gewezen en de zaak heeft teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam. Thans – circa 2 jaren en 6 maanden na deze terugwijzing – wijst het hof arrest. Het hof stelt vast dat daarmee wederom sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de kanttekening dient te worden geplaatst dat op verzoek van de verdediging vier getuigen zijn gehoord.
De voornoemde overschrijdingen van de redelijke termijn worden in strafverminderende zin verdisconteerd in de strafmaat. Waar het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen waarvan 98 dagen voorwaardelijk passend acht, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen waarvan 86 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het onvoorwaardelijk deel zal de reeds in verzekering en voorlopige hechtenis ondergane periode van detentie niet overtreffen.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof na te melden bijzondere voorwaarden koppelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 266, 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
100 (honderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
86 (zesentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4];
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd het Huis van de Stad Gouda niet zonder een voorafgaande afspraak zal bezoeken;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde noodzakelijk contact met ambtenaren van de gemeente Gouda enkel zal laten plaatsvinden door tussenkomst van een gemachtigde.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. R.A.E. van Noort en mr. G.J.M. Kruizinga, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Chaigneau, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2024.
mr. R.A.E. van Noort is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]