ECLI:NL:GHAMS:2024:1448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.317.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van vijf kinderen en de rechtmatigheidstoets van de machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van vijf kinderen, die allen op verschillende locaties verblijven. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met de verlenging van de uithuisplaatsing, die volgens haar voortkomt uit onterechte beschuldigingen van seksueel misbruik. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, maar het hof moest nu de rechtmatigheid van deze beslissingen toetsen. Het hof heeft deskundigen ingeschakeld om de situatie van de kinderen en de ouders te onderzoeken. De deskundigen concludeerden dat de kinderen in een onveilige en instabiele opvoedsituatie bij de ouders hebben geleefd, wat hun ontwikkeling heeft aangetast. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, omdat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft het hof ten overvloede de adviezen van de deskundigen besproken over de toekomst van de kinderen, waarbij de nadruk lag op het belang van contact met de ouders en de noodzaak van maatwerk in de begeleiding van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.317.811/01
zaaknummers rechtbank: C/13/720475 / JE RK 22/513 en C/13/716349 / JE RK 22/271
beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Weers te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Regio West,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als belanghebbenden aangemerkt:
- [de vader] , wonende te [plaats] (hierna te noemen: de vader);
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] );
- [kind 5] (hierna te noemen: [kind 5] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de uithuisplaatsing van [kind 1] (11), [kind 2] (9), [kind 3] (7), [kind 4] (5) en [kind 5] (2) (hierna: de kinderen).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 7 september 2022 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd: van [kind 3] en [kind 4] tot 8 september 2023, en van [kind 1] , [kind 2] en [kind 5] tot 8 december 2022 (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing komt volgens de moeder alleen door onterechte beschuldigingen van seksueel misbruik van twee van haar oudere kinderen (die al langer niet meer bij de ouders wonen).
Het hof heeft in deze zaak onderzoek laten doen door twee gz-psychologen. Zij hebben onder meer de psychische gesteldheid van de ouders en de kinderen, en de opvoedvaardigheden van de ouders onderzocht. De procedure in hoger beroep heeft inmiddels zo lang geduurd dat de periode van de machtigingen tot uithuisplaatsing in de bestreden beschikking is verstreken. De rechtbank heeft de machtigingen opnieuw verlengd in latere beslissingen, maar daar oordeelt het hof in deze procedure niet over. Het hof moet beoordelen of de rechtbank de machtiging in de bestreden beschikking terecht heeft verlengd (‘rechtmatigheidstoets’). Het hof komt tot de conclusie dat dit zo is en legt hierna uit waarom. Daarnaast bespreekt het hof, ten overvloede, de adviezen van de deskundigen over de toekomst van de kinderen.

2.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in deze zaak in de beschikkingen van 21 februari 2023 en 20 juni 2023 het verloop van de procedure tot dan toe beschreven. Daarin staat ook waarover het hof in deze zaak in hoger beroep kan en mag oordelen (de omvang van het hoger beroep). Het hof verwijst daarnaar.
2.2
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 21 februari 2023 de ouders en de GI in de gelegenheid gesteld om zich binnen twee weken schriftelijk uit te laten over de in die beschikking voorgestelde onderzoeksvragen en de te benoemen deskundige. De moeder heeft in een bericht van 7 maart 2023 laten weten zich te kunnen vinden in de voorgestelde benoeming van een deskundige via het NIFP en de door het hof geformuleerde onderzoeksvragen.
2.3
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 20 juni 2023 een deskundigenonderzoek gelast. Het hof heeft in die beschikking tot deskundigen benoemd drs. A. de Jong, gz-psycholoog/ orthopedagoog en drs. A. Laurijssen-Timmers, Registerpsycholoog NIP/Kinder- en Jeugd (hierna: de deskundigen).
2.4
Het hof heeft na de beschikking van 20 juni 2023 de volgende stukken ontvangen:
- rapporten en berichten van 9 en 10 februari 2024 van de deskundigen,
- een bericht van de GI van 25 maart 2024, en
- een bericht van de GI van 12 april 2024.
2.5
Op 22 april 2024 heeft opnieuw een zitting plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- een jurist, twee jeugdbeschermers en een gedragswetenschapper van de GI, bijgestaan door mr. M.J.E. Cremer Eindhoven, advocaat te Utrecht,
- de raad, vertegenwoordigd door J. Ibrahim;
- beide deskundigen.
De pleegouders zijn opgeroepen maar niet verschenen.
Mr. Cremer Eindhoven heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [kind 6] , geboren [in] 2008 (hierna: [kind 6] ),
- [kind 7] , geboren [in] 2010 (hierna: [kind 7] ),
- [kind 8] , geboren [in] 2011 (hierna: [kind 8] ),
- [kind 1] , geboren [in] 2013,
- [kind 2] , geboren [in] 2014,
- [kind 3] , geboren [in] 2016,
- [kind 4] , geboren [in] 2018, en
- [kind 5] , geboren [in] 2021.
3.2
[kind 6] woont sinds haar geboorte, in een vrijwillig kader, bij haar grootvader van moederszijde (hierna: opa). [kind 8] en [kind 7] zijn eerst in een vrijwillig kader en daarna in het kader van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis geplaatst. Zij wonen sinds de zomer van 2015 niet meer thuis. Het gezag van de moeder over hen is in maart 2022 beëindigd. De GI is met de voogdij over hen belast.
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] .
3.4
[kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] zijn sinds 22 juli 2021 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en op 22 juli 2021 is een spoedmachtiging verleend tot hun uithuisplaatsing. De toen nog ongeboren [kind 5] staat sinds 8 september 2021 onder toezicht van de GI en is na zijn geboorte uit huis geplaatst.
3.5
[kind 1] woont vanaf 10 juni 2022 in een voorziening voor pleegzorg ( […] ) in [plaats] .
[kind 2] woonde daar in juni 2022 ook, maar is sindsdien twee keer overgeplaatst en woont sinds 8 september 2023 in een voorziening voor pleegzorg in [plaats C] .
[kind 3] is op 8 juli 2022 verhuisd naar zijn huidige pleeggezin met therapeutische pleegzorg.
[kind 4] is op 8 oktober 2021 verhuisd naar zijn huidige pleeggezin, dat ook perspectiefbiedend is.
[kind 5] woont sinds 7 juli 2022 in zijn huidige, perspectiefbiedende pleeggezin.
3.6
De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing steeds verlengd, ook na de bestreden beschikking. De machtiging uithuisplaatsing voor [kind 1] en [kind 2] is voor het laatst verlengd tot eind mei 2024 en de machtiging voor [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] is voor het laatst verlengd tot november 2024.

4.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader en rechtmatigheidstoets
4.1
Op basis van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling (zoals de GI), op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op basis van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is ten aanzien van [kind 3] en [kind 4] op 8 september 2023 verstreken, en is ten aanzien van [kind 1] , [kind 2] en [kind 5] op 8 december 2022 verstreken. De machtigingen tot uithuisplaatsing vormen een inbreuk op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven van de moeder. De moeder heeft daarom een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtigingen te laten toetsen over respectievelijk de periode van 8 september 2022 tot 8 september 2023 en de periode van 8 september 2022 tot 8 december 2022.
Het hof kan in dit hoger beroep alleen de rechtmatigheid van deze inmiddels verstreken machtigingen toetsen en dus niet voor de toekomst van de kinderen beslissen over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Wel zal het hof op basis van de hieronder weergegeven adviezen in het belang van de kinderen en op verzoek van partijen enkele overwegingen ten overvloede opnemen over de perspectieven van de kinderen.
De adviezen
4.3
De deskundigen hebben in de rapportages kort samengevat de volgende adviezen gegeven.
Het wordt niet in het belang van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] gevonden dat zij op korte of lange termijn worden teruggeplaatst naar de ouders. Voor [kind 5] is dat nu nog niet vast te stellen.
De deskundigen adviseren
[kind 1]terug te plaatsen bij zijn familie met een constante hechtingsfiguur die zorg voor hem draagt, en emotionele beschikbaarheid, warmte en erkenning maar bovenal gezag heeft; zij adviseren [kind 1] bij opa (mz) te plaatsen.
De deskundigen adviseren voor
[kind 2]een netwerkplaatsing bij de familie [X] (vrienden van de ouders), omdat een stimulerende en superviserende houding in een een-op een-situatie vereist is.
Het is in het belang van
[kind 3]dat zijn perspectief ligt in het pleeggezin waar hij verblijft; hij ontwikkelt zich daar zeer gunstig; hij krijgt daar emotionele warmte, stabiliteit, rust, individuele aandacht en structuur, en daar kan hij een goed basisvertrouwen opbouwen.
[kind 4]profiteert van de traumasensitieve opvoeding door zijn pleegmoeder in zijn behoefte aan veiligheid, structuur en voorspelbaarheid, hulp en ondersteuning. Voor ouders is de problematiek van [kind 4] te complex. Het is niet in [kind 4] ’s belang de hiervoor geschetste ontwikkeling te verstoren door hem terug te plaatsen bij zijn ouders.
Het is nu te vroeg om het perspectief van
[kind 5]exact vast te stellen. Eerst dient bekeken te worden of ouders, die zelf onveilig gehecht zijn, met behulp van specialistische begeleiding in staat zijn om interactievaardigheden te ontwikkelen ten aanzien van [kind 5] . Samen met hulpverleners en coaches dient te worden gewerkt herstel van vertrouwen in de noodzakelijke hulpverlening om daarna te bekijken of, en zo ja hoe een terugplaatsing van [kind 5] nog aan de orde is.
Volgens de adviezen van de deskundigen is het voor [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] van groot belang dat zij allen nauw contact kunnen blijven houden met hun ouders, opa en [kind 6] . Het is voor alle kinderen belangrijk dat zij hun ouders thuis kunnen bezoeken voor korte of langere tijd. Aanvankelijk voor [kind 3] en [kind 4] met begeleiding, maar zo snel mogelijk zonder begeleiding. [kind 1] en [kind 2] moeten hun ouders direct zonder begeleiding kunnen zien, omdat zij het vertrouwen moeten krijgen dat het bij de ouders veilig is.
Ten slotte wordt geadviseerd de ondertoezichtstelling door een andere instelling te laten uitvoeren, omdat de onderlinge verhouding tussen de ouders en de GI verstoord is en omdat zij elkaar onvoldoende vertrouwen.
4.4
De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Verder heeft de raad aangegeven dat het passend is als de omgang tussen opa en
[kind 1]tot september wordt opgebouwd en hij voor het begin van het nieuwe schooljaar in september bij opa gaat wonen. Een gezinsopname om te onderzoeken of die plaatsing moet doorgaan, is niet passend in deze situatie, ook gezien de leeftijd van opa. Voor [kind 1] lijkt een ideale opvoedsituatie niet beschikbaar, maar opa heeft een goede invloed op [kind 1] .
Ook voor
[kind 2]is passend dat de omgang tussen hem en het beoogde pleeggezin [X] wordt opgebouwd en dat hij daar voor het nieuwe schooljaar in september geplaatst wordt. [kind 2] kan dan in het nieuwe schooljaar starten op een andere school in de regio waar het pleeggezin woont.
[kind 3]is een zeer getraumatiseerd jongetje, die in zijn huidige pleeggezin groei laat zien. Het is schadelijk als hij daar zou worden weggehaald. De raad adviseert dat hij opgroeit in het pleeggezin en dat het contact tussen de pleegouders en de ouders wordt genormaliseerd, zij het laatste op geleide van [kind 3] . Het is belangrijk dat de ouders [kind 3] emotionele toestemming geven voor het opgroeien in het pleeggezin.
De raad adviseert dat ook
[kind 4]opgroeit in het pleeggezin. Het is goed om te bemerken dat ouders het advies van de deskundigen accepteren.
De raad adviseert dat het traject ‘Hecht’ van Levvel zo snel mogelijk wordt ingezet voor
[kind 5]en de ouders en dat daarna wordt bezien hoe het contact tussen [kind 5] en de ouders wordt geëvalueerd.
De standpunten
4.5
Volgens de moeder was de uithuisplaatsing van de kinderen onterecht. De ouders hebben altijd meegewerkt aan hulpverlening. De hulpverleners en de school van de kinderen waren ook positief over de betrokkenheid van de ouders en hoe zij adviezen opvolgden. Als het thuis niet goed ging, vroegen de ouders om meer hulp, maar die kregen zij niet. Door de uitlatingen van [kind 7] en [kind 8] over seksueel misbruik zijn de andere kinderen direct uit huis geplaatst, terwijl de ouders geen van hun kinderen ooit hebben misbruikt. Dat blijkt inmiddels ook uit de rapportages van de deskundigen. De gedragsproblemen van de kinderen komen door de uithuisplaatsing.
De moeder is het eens met de adviezen van de deskundigen over het opgroeien van [kind 1] (bij opa), [kind 2] (bij de familie [X]) en [kind 4] (in zijn pleeggezin). [kind 1] en [kind 2] moeten zo snel mogelijk overgeplaatst worden, omdat het nu erg slecht met ze gaat. Een eventuele screening kan plaatsvinden na de overplaatsing. De moeder is het niet eens met het advies over [kind 3] , omdat [kind 3] volgens de moeder, net als [kind 5] , bij de ouders kan opgroeien. [kind 5] moet zo snel mogelijk bij de ouders worden geplaatst.
4.6
De vader sluit zich aan bij het standpunt van de moeder.
4.7
De GI maakt zich veel zorgen over [kind 1] , omdat het steeds slechter met hem lijkt te gaan. De GI wil dat de kans van slagen van een plaatsing bij opa eerst wordt getoetst door bijvoorbeeld een zogenoemde beoordelingsboog of een gezinsopname.
De GI kan zich vinden in het advies om [kind 2] bij de familie [X] te plaatsen. Levvel is daarvoor een screening gestart. Inmiddels is het opbouwen van de omgang gestart. [kind 2] zou op een natuurlijk moment moeten worden overgeplaatst, bijvoorbeeld als de één-op-één-begeleiding bij Nabijzorg is afgerond of bij de overgang naar de middelbare school.
[kind 3] en [kind 4] kunnen opgroeien in de gezinnen waar zij nu verblijven.
Voor [kind 5] wordt zo snel mogelijk gestart met video-interactie bij het contact tussen hem en de ouders.
De GI heeft gevraagd of een andere instelling, namelijk Jeugdbescherming Regio [plaats] , de ondertoezichtstelling zou kunnen overnemen, maar heeft van de betreffende instantie(s) nog geen reactie gekregen.
De beoordeling door het hof
4.8
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 21 februari van 2023 al geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking. Het hof heeft in die beschikking uiteengezet dat er vóór de uithuisplaatsing, gelet op de zorgsignalen en het zorgelijke gedrag van de kinderen, vermoedens van verwaarlozing van de kinderen waren. Bij [kind 3] , [kind 2] en [kind 1] werd een fixatie op eten gezien. Zij leken onvoldoende vertrouwen te hebben dat er voldoende te eten is. Ook na de uithuisplaatsing van de kinderen lieten zij erg zorgelijk gedrag zien. Daarnaast was de belangrijkste reden voor de uithuisplaatsing dat zowel [kind 7] als [kind 8] uitlatingen hadden gedaan over seksueel misbruik door de ouders.
4.9
Inmiddels hebben de deskundigen de situatie uitgebreid onderzocht. In het onderzoek hebben de kinderen geen signalen laten zien van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Er zijn geen aanwijzingen dat de ouders op seksueel gebied gevaarlijk voor de kinderen zijn. De zorgen over de opvoedsituatie bij de ouders thuis worden door de deskundigen echter wel gedeeld. In de gezinssituatie was veel ruzie en onenigheid. Volgens de deskundigen zijn [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] in de periode tot de uithuisplaatsing opgegroeid in een risicovolle, onveilige, instabiele, weinig voorspelbare en onbetrouwbare opvoedingssituatie. Daardoor is hun ontwikkeling, hechting en basisvertrouwen verstoord geraakt. Volgens de deskundigen hebben de ouders in de basis voldoende affectieve en pedagogische vaardigheden voor het opvoeden en verzorgen van één kind, mits zij niet onder sterke druk staan, zij zich in een rustig en overzichtelijk vaarwater bevinden en de draagkracht-draaglast verhouding niet is verstoord. Aan die voorwaarden was in de periode voor de uithuisplaatsing zeker niet voldaan: de ouders zorgden niet voor één maar voor vier kinderen en zij stonden onder grote druk. Het gezin ondervond stress vanwege conflicten onderling, vanwege conflicten met andere familieleden, financiële problemen, opvoedproblemen, door problemen met bedwantsen en de zorgelijke uitlatingen door [kind 7] en [kind 8] van seksueel misbruik. De moeder heeft terecht benadrukt dat die problemen, waaronder de overlast door bedwantsen, zeker niet allemaal aan de ouders te wijten waren. De stress had echter wel een negatief effect op het gezin en de aandacht voor en ontwikkeling van de kinderen.
[kind 5] is kort na de geboorte al uit huis geplaatst, waardoor hij niet bij de ouders heeft gewoond. De andere kinderen waren toen al uit huis geplaatst, zodat hij op het moment van de uithuisplaatsing het enige kind bij de ouders was. Ook op dat moment was echter geen sprake van een situatie waarin ouders niet onder sterke druk stonden en waarin zij zich in een rustig en overzichtelijk vaarwater bevonden. Minder dan twee maanden daarvoor waren [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] uit huis geplaatst op een manier die zowel door de ouders als de kinderen als traumatisch is ervaren.
4.1
Ook op basis van het onderzoek - dat ten tijde van de bestreden beschikking nog niet beschikbaar was - concludeert het hof dat het noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] waren al beschadigd in de opvoedsituatie bij de ouders en hun ontwikkeling is door de uithuisplaatsing en de gebeurtenissen daarna verder verstoord. [kind 5] laat pas sinds kort in het pleeggezin opnieuw de eerste stappen tot veilig gehecht gedrag zien. Op het moment van de bestreden beschikking en gedurende de looptijden van de daarin verleende machtigingen was het niet in het belang van de kinderen of één van hen om direct te worden teruggeplaatst naar de ouders. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
4.11
Het hof neemt geen beslissing over de toekomst van de kinderen. De deskundigen en de raad hebben hierover wel adviezen gegeven en de ouders hebben verteld dat zij graag willen dat het hof daar in deze beslissing aandacht aan besteedt. Het hof zal daarom ten overvloede nog het volgende overwegen over de adviezen van de deskundigen.
De situatie van
[kind 1]is op dit moment bijzonder zorgelijk. Sinds hij uit huis is geplaatst is zijn ontwikkeling gestagneerd. Hij is somber en kampt met suïcidale gedachten. Zijn boosheid, woede en agressie komen voort uit emotionele verwarring, waardoor hij wordt overspoeld. Hij woont in een instelling op een groep met oudere kinderen, waar hij geen hechtingsfiguur heeft die hem daarbij kan ondersteunen. Het hof maakt zich, net als de ouders, de GI, de deskundigen en de raad, grote zorgen over [kind 1] .
Uit het onderzoek blijkt dat een plaatsing bij opa de enige mogelijkheid lijkt te zijn voor [kind 1] om weer tot ontwikkeling te komen. De deskundigen hebben op zitting benoemd dat dit eigenlijk een vreemd advies is, omdat [kind 1] een jongen met veel problemen is en opa al op leeftijd is, de zorg voor de inmiddels 15-jarige [kind 6] heeft en zelf een ingewikkeld verleden heeft. De gebruikelijke instrumenten om te bepalen of een plaatsing voldoende kans van slagen heeft - zoals een beoordelingsboog of een gezinsopname - zullen daarom geen positieve uitslag hebben of zijn niet passend. De deskundigen hebben eventuele plaatsing bij opa onderzocht en geconcludeerd dat [kind 1] en opa vooral vertrouwen nodig hebben van alle betrokken instanties dat zij samen deze plaatsing tot een succes kunnen maken. Vanuit Levvel is al een hulpverlener betrokken bij opa vanwege de plaatsing van [kind 6] . Die hulpverlener is volgens de deskundigen in staat opa te steunen zonder dat dat voor opa voelt alsof hem de les wordt gelezen. Het hof is het met de raad en de deskundigen eens dat maatwerk nodig is voor [kind 1] en voor opa, omdat voor [kind 1] geen passend alternatief lijkt te bestaan voor deze plaatsing.
Ook met
[kind 2]gaat het sinds de uithuisplaatsing niet goed. Zijn ontwikkeling is gestagneerd. Hij heeft last van angst en emotionele instabiliteit, wat leidt tot onder meer agressie en ongehoorzaam gedrag. Hij heeft een negatief zelfbeeld. Hij heeft volgens de deskundigen een leefsituatie nodig waar hij wordt gehoord en gezien en waar interferenties met anderen zoveel mogelijk worden uitgesloten. Daarnaast moet er ruimte zijn voor zijn loyaliteit naar beide ouders. De deskundigen adviseren daarom een plaatsing bij de familie [X]. De GI heeft sinds het onderzoek stappen gezet om de omgang tussen [kind 2] en de familie [X] op te bouwen. Het is tot nog toe nog niet gelukt om een pleegzorginstelling te vinden in de regio waar de familie [X] woont die de plaatsing wil ondersteunen. Levvel, dat nu al betrokken is bij het gezin, is volgens de deskundigen echter bereid in dit geval buiten haar eigen regio te werken om deze plaatsing te realiseren. Het hof kan zich vinden in het door de raad voorgestelde perspectief en tijdpad, ervan uitgaande dat [kind 2] voor het begin van het nieuwe schooljaar verhuist naar de familie [X], tenzij zich in de tussentijd ontwikkelingen voordoen waaruit blijkt dat dat toch niet wenselijk of haalbaar is.
Zowel
[kind 3] als [kind 4]zijn beschadigd geraakt in de opvoedsituatie bij de ouders en ontwikkelen zich nu positief in de pleeggezinnen waar zij verblijven. Hun perspectief ligt daarom volgens de deskundigen in hun pleeggezinnen. Het hof onderschrijft die conclusie.
Voor
[kind 5]moet het perspectief nog worden bepaald. De komende tijd moet worden onderzocht of de ouders met behulp van specialistische begeleiding in staat zijn om interactievaardigheden te ontwikkelen met betrekking tot [kind 5] en daarna moet worden bepaald of een terugplaatsing in [kind 5] ’s belang is. Gelet op de leeftijdsfase waar [kind 5] zich bevindt, waarin steeds vastomlijnder wordt in wie hij wel en geen vertrouwen heeft, zal dit zo snel mogelijk moeten worden gestart. Inmiddels is duidelijk dat Levvel het video-interactietraject ‘Hecht’ kan inzetten. Een beoordeling van een mogelijke terugplaatsing is geen onderdeel van dat traject. Het hof is het met de raad eens dat ‘Hecht’ zo snel mogelijk moet worden ingezet. Tegelijkertijd kan dan onderzocht worden hoe de evaluatie met zo min mogelijk tijdsverlies kan worden gerealiseerd.
Het hof onderstreept dat bij alle kinderen maatwerk van groot belang is om toekomstige plannen vorm te geven en daarbij begeleiding, vertrouwen en hechting voorop te stellen. Daarbij zal soms buiten de gangbare paden moeten worden gedacht en gegaan.
Ten slotte benadrukt het hof dat uit het onderzoek blijkt hoe belangrijk uitgebreid en onbegeleid contact bij de ouders thuis is voor alle kinderen. De kinderen hebben de ouders sinds de uithuisplaatsing, ruim tweeëneenhalf jaar geleden, weinig gezien en altijd op een neutrale plek en onder begeleiding. Voor alle kinderen is het belangrijk dat het contact met hun ouders zo spoedig mogelijk genormaliseerd wordt, nu er in het geheel geen aanwijzingen zijn dat de ouders op seksueel gebied onveilig voor de kinderen zijn.
Kosten deskundigen
4.12
Zoals in de tussenbeschikking van 20 juni 2023 is overwogen, komen de deskundigenkosten ten laste van ’s Rijks kas. Het hof begroot de kosten overeenkomstig de (goedgekeurde) offertes en de daarmee overeenstemmende declaraties op € 36.329,65 voor drs. A. de Jong en op € 21.892,26 voor drs. A. Laurijssen-Timmers. De begrote kosten voor laatstgenoemde deskundige zullen worden vermeerderd met een bedrag van € 657,78 overeenkomstig de hierbij goedgekeurde declaratie van 22 april 2024 (loon en reiskosten in verband met aanwezigheid op de zitting van 22 april 2024).

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
begroot de kosten van de deskundige drs. A. de Jong op € 36.329,65 (zesendertigduizend driehonderdnegenentwintig euro en vijfenzestig eurocent) inclusief BTW, en bepaalt dat deze kosten ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige worden betaald;
begroot de kosten van de deskundige drs. A. Laurijssen-Timmers op € 21.892,26 (eenentwintigduizend achthonderdtweeënnegentig euro en zesentwintig eurocent) inclusief BTW, vermeerderd met een bedrag van € 657,78 (zeshonderd zevenenvijftig euro en achtenzeventig eurocent) inclusief BTW, en bepaalt dat deze kosten ten laste van ’s Rijks kas door de griffier aan de deskundige worden betaald.
verklaart deze beschikking wat de deskundigenkosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.V.T. de Bie en mr. W.F. Groos, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker als griffier en is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.