ECLI:NL:GHAMS:2024:1444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.334.402/01 en 200.335.887/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die zich richt op de wijziging van de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met eerdere beslissingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, die op 9 augustus 2023 en 1 september 2023 bepaalde dat de minderjarige bij de vader zou verblijven en dat de omgang tussen de moeder en de minderjarige begeleid zou plaatsvinden. De moeder verzocht om de zorgregeling te wijzigen, zodat de minderjarige bij haar zou verblijven, en om vervangende toestemming voor inschrijving op zijn voormalige basisschool. De vader en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) steunden de beslissingen van de kinderrechter. Het hof oordeelde dat de wijziging van de zorgregeling noodzakelijk was in het belang van de minderjarige, gezien de omstandigheden waaronder de moeder de minderjarige zonder toestemming van de vader op een camping had meegenomen. Het hof bekrachtigde de eerdere beslissingen en oordeelde dat de minderjarige bij de vader moest blijven wonen, met begeleide omgang met de moeder. De moeder werd aangespoord om samen te werken met de hulpverlening om de situatie van de minderjarige te verbeteren. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en veiligheid voor de minderjarige, en dat de moeder haar medewerking aan de hulpverlening moet verlenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.334.402/01 en 200.335.887/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/342314/ JU RK 23-1140
(wijziging zorgregeling),
C/15/343179 / FA RK 23-4002
(vervangende toestemming inschrijving basisschool bij de vader)en
C/15/335173 / FA RK 22-6091
(wijziging hoofdverblijfplaats)
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Sent te Amsterdam (voorheen: mr. L.A. Mulders te Purmerend),
en
de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M. Sent te Amsterdam (voorheen: mr. L.A. Mulders te Purmerend),
en
[de vader],
wonende te [plaats C] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A.J. van Putten te Almere,
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in beide zaken is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] );
en in de zaak met nummer 200.335.887/01:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (verder te noemen: de GI.

1.De zaak in het kort

In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01(zorgregeling)
1.1
Deze zaak gaat over de zorgregeling tussen [minderjarige] en de ouders.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de kinderrechter), heeft op 9 augustus 2023 bepaald dat [minderjarige] iedere week van maandag tot en met zondag bij de vader verblijft. Tussen de moeder en [minderjarige] vindt begeleide omgang plaats.
De moeder is het daar niet mee eens. De vader en de GI zijn het wel eens met de beslissing van de kinderrechter.
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01(hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving basisschool)
1.3
Deze zaak gaat over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en vervangende toestemming voor de inschrijving op een andere school.
1.4
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (verder te noemen: de rechtbank), heeft op 1 september 2023 bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. Ook is vervangende toestemming verleend aan de vader voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool “ [basisschool] ” in [plaats C] . De verzoeken van de moeder om een bijzondere curator te benoemen en een raadsonderzoek in te stellen zijn afgewezen.
De moeder is het daar niet mee eens. De vader en de GI zijn het wel eens met de beslissing van de kinderrechter.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 9 augustus 2023 (zorgregeling) en 1 september 2023 (hoofdverblijf en school).
2.2
De vader heeft op 1 februari 2024 een verweerschrift ingediend, waarin verweer wordt gevoerd in beide zaken.
2.3
De GI heeft op 14 februari 2024 een verweerschrift ingediend, waarin verweer wordt gevoerd in beide zaken.
2.4
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 22 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de GI van 27 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 27 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 28 maart 2024 met bijlage.
2.5
De zitting heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door R. Planting.
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan R. Bark, een collega van R. Planting.

3.De feiten

3.1
Tijdens de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (verder ook wel gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2015 te [plaats A] .
De ouders hebben gezamenlijk gezag over [minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 4 april 2018 is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 14 oktober 2020 is de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder te noemen: de zorgregeling) vastgesteld: [minderjarige] verblijft om de week van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur bij de vader. Tevens is bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld tussen partijen. Wat betreft de zomervakantie is – voor zover hier van belang – bepaald dat [minderjarige] vanaf de zomervakantie van 2023 in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader verblijft en de laatste drie weken bij de moeder en in de even jaren omgekeerd.
3.4.
Bij beschikking van 11 januari 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 11 januari 2025.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01(zorgregeling)
4.1
Bij de bestreden beschikking van 9 augustus 2023 is (met wijziging van de beschikking van 14 oktober 2020) de zorgregeling als volgt bepaald: [minderjarige] verblijft iedere week van maandag tot en met zondag bij de vader. Tussen de moeder en [minderjarige] vindt begeleide omgang plaats, waarbij de regie over de frequentie en de duur van de omgangsmomenten bij de GI ligt.
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01(hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving basisschool)
4.2
Bij de bestreden beschikking van 1 september 2023 is (met wijziging van de beschikking van 4 april 2018) bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn. Ook is vervangende toestemming verleend aan de vader voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool “ [basisschool] ” te [plaats C] .
Het zelfstandige verzoek van de moeder is afgewezen. Zij had de rechtbank verzocht om een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] en om de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Daarnaast had zij (primair) verzocht om de omgang tussen de vader en [minderjarige] op te schorten in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator/de uitkomsten van het raadsonderzoek en (subsidiair) het verzoek van de vader tot vervangende toestemming school aan te houden in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator/de uitkomsten van het raadsonderzoek.
In beide zaken
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat:
primair:
I. [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
II. de moeder vervangende toestemming krijgt om [minderjarige] weer in te schrijven op zijn voormalige basisschool te [plaats A] ;
III. de zorgregeling zal gelden voor de vader zoals eerder bij beschikking van 14 oktober 2020 is vastgesteld;
subsidiairverzoekt de moeder:
IV. een zorgregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de moeder, waarbij [minderjarige] om de week van maandag tot zondag 12.00 uur bij de moeder verblijft, waarbij deze zorgregeling zal ingaan als drie contacten hebben plaatsgevonden in een tijdsbestek van twee weken waarin is gemonitord door het Landelijk Ondersteuningsteam Toeslagen dan wel kinderpsycholoog hoe het contact tussen [minderjarige] en de moeder verloopt;
V. al dan niet ambtshalve op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] ;
meer subsidiairverzoekt de moeder:
VI. de raad te verzoeken een onderzoek te verrichten naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang is van [minderjarige] en welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is;
VII. althans een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
De moeder heeft een bewijsaanbod gedaan.
4.4
De vader verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
4.5
De GI verzoekt primair de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen. Subsidiair verzoekt de GI – samengevat – te bepalen dat de moeder en/of het Ondersteuningsteam duidelijkheid moeten verschaffen over de gang van zaken rond de hulpverlening in het kader van de Kinderopvangtoeslagen-affaire waarvan de moeder stelt slachtoffer te zijn, informatie verschaffen op basis waarvan het Ondersteuningsteam meent dat er geen zorgen over de opvoedsituatie zijn en zich moeten uitlaten over het verband tussen de Kinderopvangtoeslagenaffaire en de jeugdbeschermingsmaatregel, althans een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen
In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01(zorgregeling)
5.1
De moeder stelt dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden. De moeder is niet behoorlijk opgeroepen. Zij is pas na haar vakantie op de hoogte geraakt van de procedure bij de rechtbank. De GI heeft geen kopie van het verzoekschrift aan haar of aan haar advocaat gezonden en wist dat zij met vakantie was. De kinderrechter had de GI dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar verzoek. Daarnaast stelt de moeder dat de kinderrechter de zorgregeling ten onrechte heeft gewijzigd. De moeder heeft gehandeld op advies van de hulpverlening en begrijpt niet dat dit ertoe heeft kunnen leiden dat [minderjarige] uit zijn veilige haven bij de moeder is weggehaald en dat nu slechts begeleid contact kan plaatsvinden tussen [minderjarige] en de moeder.
5.2
De vader voert aan dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. Dat de moeder met vakantie was en daardoor kennelijk geen kennis heeft genomen van haar post, komt voor haar risico. Het is niet aan de kinderrechter te wijten dat de moeder pas na de zitting kennis heeft kunnen nemen van de oproepbrief. Verder voert de vader aan dat de kinderrechter op juiste gronden tot haar beslissing is gekomen ten aanzien van de zorgregeling.
5.3
De GI voert aan dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De GI dient belast te blijven met het vaststellen van de opbouw van (begeleid) contact.
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01(hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving basisschool)
5.4
De moeder stelt dat de bestreden beschikking vernietigd moet worden. Het centrum van belangen van [minderjarige] is altijd in [plaats A] en bij de moeder geweest. Behalve het omschreven voorval in juni/juli 2023 – waar de Gl en de moeder een zeer verschillend feitenrelaas omschrijven – is geen sprake van een wijziging van omstandigheden die maakt dat het voor [minderjarige] beter zou zijn om zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben. Op het moment dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats weer bij de moeder heeft, ligt het ook voor de hand dat hij weer naar school wil gaan bij de hem bekende school met zijn vriend(innet)jes.
5.5
De vader voert aan dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. De rechtbank heeft terecht bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader moet hebben en dat vervangende toestemming moet worden verleend voor de inschrijving van [minderjarige] op een andere school. Er bestaat een risico dat de moeder [minderjarige] aan het gezag van de vader en het toezicht van de GI zal onttrekken als hij op zijn oude school zou blijven, mede gelet op het plotselinge verschijnen van de moeder en de grootmoeder moederszijde op het schoolplein. Basisschool “ [basisschool] ” is dichtbij het huis van de vader, waardoor hij snel ter plaatste kan zijn, mocht dit noodzakelijk zijn.
5.6
De GI voert aan dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden, omdat de daarin genomen beslissingen in het belang van de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk zijn. De vader dient belast te zijn met de uitvoering van de zorg- en opvoedtaken en in dat kader moet ook het hoofdverblijf bij hem zijn. De beslissing over de huidige school van [minderjarige] is gekoppeld aan het verblijf bij de vader.
In beide zaken
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. [minderjarige] heeft op dit moment behoefte aan rust. De raad is het met de GI eens dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder op onbelaste en veilige wijze moet plaatsvinden. Het is aan de GI om hierin de koers te bepalen. Door de inzet van hulpverlening zal zicht ontstaan op [minderjarige] en of, en zo ja welke hulpverlening hij nodig heeft. De raad acht de hulpverlening die de GI wil inzetten passend.
De raad ziet op dit moment geen meerwaarde in een raadsonderzoek en heeft opgemerkt dat een dergelijk onderzoek zich niet richt op waarheidsvinding met betrekking tot het verleden. Ook heeft de raad geen rol in beoordeling van, of bemiddeling in, het conflict tussen de moeder en de GI.
De beoordeling door het hof
5.8
Voor zover de moeder stelt dat zij niet behoorlijk is opgeroepen voor de procedure in eerste aanleg, heeft zij bij beoordeling van deze grief geen belang, gelet op de zogenoemde herstelfunctie van het hoger beroep. De herstelfunctie van het hoger beroep brengt mee dat eventuele verzuimen in eerste aanleg – zoals het niet tijdig kennis hebben kunnen nemen van een oproepbrief –in hoger beroep worden hersteld. In hoger beroep krijgt de moeder immers alsnog de gelegenheid om haar standpunt naar voren te brengen.
In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01(zorgregeling)
5.9
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI, voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.1
Aan het hof ligt de vraag voor of de kinderrechter de zorgregeling terecht heeft gewijzigd. Het hof is van oordeel dat de gewijzigde zorgregeling, zoals vastgesteld door de kinderrechter, in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.11
Het hof constateert dat de moeder in de periode van 23 juni 2023 tot 21 juli 2023 met [minderjarige] op een camping heeft verbleven. Volgens de moeder was de GI hiervan op de hoogte. Zij stelt dat zij, omdat het niet goed ging met [minderjarige] , contact heeft opgenomen met Veilig Thuis en met de politie. Haar zou zijn geadviseerd om een rustperiode in te zetten, waarop de moeder met [minderjarige] naar de camping is vertrokken. De moeder stelt te hebben gehandeld op advies van de hulpverlening en dat geen sprake was van ‘onderduiken’ waarbij [minderjarige] zou zijn onttrokken aan het gezag van de vader en het toezicht van de GI.
Volgens de vader, die ook contact heeft opgenomen met de politie, heeft de politie de moeder niet geadviseerd om een rustperiode in te lassen. Ook vanuit Veilig Thuis heeft de vader hierover niets vernomen. De lezing van de gebeurtenissen van de GI komt in grote lijnen overeen met het verhaal van de vader. Volgens de GI heeft de moeder [minderjarige] onttrokken aan het gezag van de vader en aan het zicht van de hulpverlening. De moeder heeft niet gereageerd op oproepen en aanwijzingen om [minderjarige] te laten zien door een GGD-arts, hem naar school te laten gaan en hem contact te laten hebben met de vader. Toen de GI contact heeft gehad met de zus van moeder, heeft de GI aangegeven dat de moeder zich direct met [minderjarige] zou moeten melden. Omdat de moeder zich vervolgens niet heeft gemeld, achtte de GI het noodzakelijk de politie in te schakelen.
5.12
Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de moeder voor een langere periode zonder toestemming van de vader op een camping heeft verbleven met [minderjarige] . De moeder heeft de vader en de hulpverlening hiervan niet op de hoogte gesteld. Zij heeft gesteld dat zij dit wel heeft gedaan, maar tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader en de hulpverlening hiervan geen bewijs aangeleverd. Voor het hof is daarmee voldoende duidelijk geworden dat de moeder [minderjarige] heeft onttrokken aan het gezag van de vader. Tot op heden lijkt de moeder niet in te zien dat deze manier van handelen schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Zo is [minderjarige] gedurende de periode op de camping niet naar school geweest en heeft hij geen contact kunnen hebben met de vader. De moeder blijft volhouden dat zij heeft gehandeld op advies van de hulpverlening, terwijl wordt betwist dat een dergelijk advies is gegeven. De handelwijze van de moeder in combinatie met haar gebrek aan zelfreflectie op dit punt leidt tot het oordeel dat een reëel risico bestaat dat de moeder nogmaals met [minderjarige] zal vertrekken zonder toestemming van de vader en zonder overleg met de hulpverlening.
Daarbij komt dat voorafgaand aan het verblijf van de moeder en [minderjarige] op de camping het voor de GI ook al moeilijk is geweest om contact te krijgen met de moeder. De moeder heeft tot op heden geen medewerking willen verlenen aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling, waardoor de GI geen zicht heeft kunnen krijgen op [minderjarige] .
5.13
Gezien het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de vader verblijft, zodat wordt voorkomen dat [minderjarige] nogmaals in een voor hem schadelijke situatie wordt gebracht door de moeder. Wat er ook zij van de route die de GI heeft gevolgd – namelijk een verzoek tot wijziging van de zorgregeling waardoor [minderjarige] feitelijk de gehele week bij de vader woont – is het hof van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter in het belang van [minderjarige] is. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is dat [minderjarige] contact kan behouden met beide ouders. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet begrijpt dat begeleid contact noodzakelijk is. Het hof acht het op dit moment in het belang van [minderjarige] echter noodzakelijk dat het contact met de moeder plaatsvindt onder begeleiding, gelet op alles wat er is gebeurd.
5.14
De komende periode zal het traject van diagnostiek en begeleiding/behandeling van [minderjarige] bij de Opvoedpoli starten. Vanuit de Opvoedpoli zal ook onderzocht worden op welke wijze contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder mogelijk is. Het hof wijst de moeder erop dat het van groot belang is dat zij haar medewerking gaat verlenen aan de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en dat zij in contact treedt met de GI. Op die manier kan zicht worden verkregen op de opvoedvaardigheden van de moeder en kan onderzocht worden op welke wijze het contact tussen [minderjarige] en de moeder moet plaatsvinden. Dit alles betekent ook dat het subsidiaire verzoek van de moeder in hoger beroep niet zal worden toegewezen, te weten het verzoek dat wanneer het hoofdverblijf van [minderjarige] niet (weer) bij haar wordt bepaald er een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] om de week van maandag tot zondag 12.00 uur bij de moeder verblijft. Ook hiervoor geldt immers dat vanuit de Opvoedpoli onderzocht dient te worden op welke wijze contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] mogelijk is en dat pas daarna/in dat kader beoordeeld kan worden welke zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] de belangen van [minderjarige] het meeste dient.
5.15
Gezien het voorgaande zal hof het primaire en het subsidiaire verzoek van de moeder over de zorgregeling afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01(hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving basisschool)
5.16
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Deze regeling kan omvatten – voor zover in deze zaak van belang – de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en de beslissing op welke school het kind moet worden ingeschreven. Uit artikel 1:253a BW volgt dat het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een gezagsbeslissing, een zodanige beslissing dient te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.17
Aan het hof ligt ter beoordeling voor bij wie van de ouders [minderjarige] zijn hoofdverblijf moet hebben en waar hij naar school moet gaan: op basisschool “ [basisschool] ” of op zijn voormalige basisschool te [plaats A] .
De hiervoor uiteengezette beslissing van het hof over de zorgregeling houdt in dat de beslissing van de kinderrechter hierover in stand blijft, wat betekent dat [minderjarige] van maandag tot en met zondag bij de vader verblijft. [minderjarige] verblijft dus feitelijk de gehele week bij de vader. De bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is dan ook het meest passend, omdat hiermee de juridische situatie in overeenstemming is gebracht met de feitelijke situatie. Ook is het wenselijk dat [minderjarige] naar een basisschool gaat in de buurt waar hij woont, zodat de beslissing van de rechtbank tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige] op basisschool “ [basisschool] ” in stand moet blijven. Dit betekent dat het hof de primaire verzoeken van de moeder over hoofdverblijf en school zal afwijzen en de beschikking van de rechtbank op dit punt zal bekrachtigen.
In beide zaken
5.18
De moeder heeft verzocht een bijzondere curator te benoemen, dan wel een raadsonderzoek te gelasten. Met betrekking tot de benoeming van een bijzondere curator overweegt het hof dat niet kan worden vastgesteld dat de belangen van [minderjarige] in strijd zijn met de belangen van (een van) de ouders als bedoeld in artikel 1:250 lid 1 BW. Dat de ouders met elkaar van mening verschillen over de invulling van de zorg- en opvoedingstaken wil niet zeggen dat sprake is van een situatie waarin het kind zelf een wezenlijk conflict met een of beide ouders heeft. Bovendien acht het hof – nog los van de vraag of er al dan niet sprake is van tegenstrijdige belangen – de benoeming van een bijzondere curator op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . Benoeming van een bijzondere curator zal tot vertraging van de procedure leiden en dit kan aan effectieve hulpverlening voor [minderjarige] in de weg staan.
5.19
Ten overvloede merkt het hof daarbij op dat tijdens de zitting bij de kinderrechter op 7 maart 2024 over de verlenging van de ondertoezichtstelling zowel de ouders als de GI hebben aangegeven het in het belang van [minderjarige] te vinden dat een kindbehartiger wordt benoemd. De kinderrechter heeft benadrukt dat het aan de GI is om een dergelijk hulpverleningstraject op te starten, omdat er geen wettelijke basis bestaat voor benoeming van een kindbehartiger door de rechter. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI bevestigd hier verder mee aan de slag te gaan.
5.2
Met betrekking tot het door de moeder verzochte raadsonderzoek overweegt het hof dat het zich, zoals volgt uit de hiervoor gemotiveerd genomen beslissingen, op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht heeft geacht om een beslissing te kunnen nemen. Om die reden bestaat geen noodzaak om een raadsonderzoek te gelasten naar de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorgregeling.
Bewijsaanbod
5.21
De moeder heeft aangeboden om haar stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens, meer in het bijzonder door het horen van een aantal nader genoemde getuigen en het inbrengen van bewijsstukken. De getuigen kunnen verklaren dat er tijdens hun betrokkenheid geen sprake was van mishandeling, maar wel van stalking en smaad/laster door de vader richting de moeder, zo voert de moeder aan. Met de inbreng van de bewijsstukken beoogt de moeder de misstanden bij de GI en het feit dat zij niet onbereikbaar is geweest voor de GI aan te tonen.
Het hof zal dit bewijsaanbod passeren. De stellingen die de moeder beoogt te onderbouwen, zijn niet dragend voor de beslissing van het hof. Ook als vast zou komen te staan dat sprake is geweest van smaad/laster vanuit de vader dan wel misstanden bij de GI, neemt dit niet weg dat de moeder [minderjarige] in een schadelijke situatie heeft gebracht door hem zonder toestemming en buiten medeweten van de vader en de GI mee te nemen naar een camping, hetgeen de aanleiding heeft gevormd voor de wijziging in de zorgregeling. Voor de schriftelijke stukken die de moeder zegt te willen inbrengen geldt bovendien dat de moeder deze onmiddellijk in de procedure had moeten inbrengen.
5.22
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.334.402/01(zorgregeling)
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
In de zaak met zaaknummer 200.335.887/01(hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming inschrijving basisschool)
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.