ECLI:NL:GHAMS:2024:1443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.335.686/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging voor geldleningsovereenkomst ten behoeve van woningovername door zoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging aan de bewindvoerder om namens de rechthebbende een geldlening van € 140.000,- aan zijn zoon te verstrekken. De rechthebbende, een 88-jarige man met ouderdomsdementie, verblijft in een verzorgingsinstelling en heeft eerder een verzoek tot machtiging afgewezen gekregen door de kantonrechter. De bewindvoerder heeft in hoger beroep verzocht om deze machtiging alsnog te verlenen, omdat de zoon de woning van de rechthebbende wil financieren met deze lening.

De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de rechthebbende niet wilsbekwaam was om deze overeenkomst aan te gaan. Het hof heeft echter vastgesteld dat de rechthebbende consistent heeft aangegeven dat hij het goed vindt dat een deel van de verkoopopbrengst van zijn woning als lening aan zijn zoon wordt verstrekt. Het hof heeft de belangen van de rechthebbende in overweging genomen en geconcludeerd dat de vermogensrechtelijke belangen voldoende zijn beschermd door de voorwaarden van de lening.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de bewindvoerder gemachtigd om de geldleningsovereenkomst te sluiten, waarbij de rechthebbende na de verkoop van de woning een aanzienlijk bedrag op zijn rekening zal ontvangen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.686/01
toezichtnummer rechtbank: NL:TZ:0000274466:B00l
beschikking van de meervoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak van
Budget Solutions B.V.,
gevestigd te Maassluis,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E. Kattestaart te Rotterdam.
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- [de zoon] (hierna te noemen: de zoon).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het verlenen van een machtiging aan de bewindvoerder om namens de rechthebbende een geldlening van € 140.000,- te verstrekken aan de zoon die (mede) daarmee de woning van de rechthebbende wenst te financieren.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking op 7 september 2023 het verzoek om een machtiging aan de bewindvoerder afgewezen (hierna: de bestreden beschikking).
De bewindvoerder is het daar niet mee eens en vindt dat de verzochte machtiging alsnog moet worden verleend.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 4 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 7 september 2023.
2.2
De zitting was op 14 maart 2024 . Daarbij was aanwezig:
[X] namens de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Kattestaart.
De zoon was niet aanwezig.
2.3
De rechthebbende is op 5 april 2024 door de voorzitter gehoord in ’ [zorginstelling ] te [plaats A] in het bijzijn van de griffier en [begeleider] (de persoonlijk begeleider van de rechthebbende). Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft een afschrift van het proces-verbaal aan de bewindvoerder en de rechthebbende verzonden. Zij zijn in de gelegenheid gesteld uiterlijk 19 april 2024 daarop te reageren. Bij e-mailbericht van 19 april 2024, met bijlage, heeft de bewindvoerder gereageerd.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1935. De rechthebbende is de vader van [de zoon] . De rechthebbende verblijft sinds eind 2022 in verzorgingsinstelling ’ [zorginstelling ] te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van 17 november 2020 heeft de kantonrechter over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Bij beschikking van de kantonrechter van 22 maart 2023 is de huidige bewindvoerder benoemd, onder ontslag van de voorgaande bewindvoerder.
3.3
Op verzoek van de voorgaande bewindvoerder heeft de kantonrechter op 21 maart 2023 een machtiging verleend voor de verkoop van de woning van de rechthebbende aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna: de woning) aan de zoon voor € 260.000,-, kosten koper.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft het verzoek van de bewindvoerder hem een machtiging te verlenen voor het namens de rechthebbende aangaan van een overeenkomst van geldlening, voor een bedrag van € 140.000,-, met de zoon ten behoeve van de aankoop van de woning afgewezen.
4.2
De bewindvoerder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende de verzochte machtiging alsnog te verlenen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:441 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel B.18 van de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind van het Landelijk Overleg Vakinhoud Toezicht volgt dat de bewindvoerder voor een aantal beschikkingshandelingen over het onder bewind gestelde vermogen van de rechthebbende, waaronder het uitlenen van geld, indien deze daartoe niet in staat is, machtiging behoeft van de kantonrechter.
Beoordeling door het hof
5.2
Het hof overweegt als volgt. De rechthebbende is 88 jaar en lijdt aan ouderdomsdementie. Vanwege de hoogte van de lening en het feit dat de rechthebbende vanwege ouderdomsdementie in de verzorgingsinstelling verblijft, is door de bewindvoerder een machtiging tot het verstrekken van een geldlening verzocht. Naar het oordeel van het hof bestaan er bij de bewindvoerder terecht twijfels over de wilsbekwaamheid van de rechthebbende, zodat voor deze beschikkingshandeling een machtiging van de kantonrechter is vereist.
Uit het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat de rechthebbende inkomsten heeft uit een pensioen en een AOW-uitkering. De uitgaven van de rechthebbende kunnen uit deze inkomsten worden gedekt. De kantonrechter heeft op 21 maart 2023 een machtiging verleend tot verkoop van de woning aan de zoon. De koopsom bedraagt € 260.000,-. De zoon heeft hiervoor een netto hypothecaire geldlening bij de ING afgesloten van € 146.064,-. Een deel van de betaling van de koopsom (€ 140.000,-) wenst de zoon te voldoen met een geldleningsovereenkomst tussen hem en de rechthebbende. Dit betekent dat de rechthebbende, na verkoop van de woning, een bedrag van € 120.000,- daadwerkelijk gestort zal krijgen op zijn bankrekening. Voor het bedrag van € 140.000,- hebben de zoon en de bewindvoerder bij de notaris een ontwerp geldleningsovereenkomst laten opstellen waarin de volgende voorwaarden en bedingen zijn opgenomen:
“1.
Looptijd:
De geldlening wordt verstrekt voor een rentevast periode van tien (10) jaar.
2. 2.
Rente
De schuldenaar zal over het hiervoor genoemde bedrag van de geldlening een rente betalen van vier vijf/tiende procent (4,5%), te voldoen in maandelijkse termijnen bij voorafbetaling, voor het eerst op #.
3. 3.
Aflossing
Op de hoofdsom behoeft niet te worden afgelost. Schuldenaar is vrij om af te lossen op de geldlening.
[…]
5. 5.
Opeisbaarheid
De hoofdsom is direct opeisbaar en dient met de lopende en de eventueel achterstallige rente te worden terugbetaald
a. bij niet-nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening indien niet binnen acht (8) dagen na ingebrekestelling de betrokken verplichting alsnog is nagekomen;
b. bij beslag op een goed van de schuldenaar, bij faillissement of surséance van de schuldenaar of aanvrage daartoe, en in alle andere gevallen waarin hij het vrije beheer over een of meer van zijn goederen verliest, alsmede bij zijn overlijden;
c. in de hierna bij de hypotheekbepalingen genoemde gevallen.
[…]
Positieve en negatieve hypotheekverklaring
1. Zolang de schuldeiser nog enige vordering uit hoofde van voormelde geldlening heeft op schuldenaar, zal schuldenaar zonder schriftelijke toestemming van de schuldeiser voormelde aan haar toebehorende onroerende zaak aan de [A-straat] [plaats B] (gemeente [plaats A] ) geheel noch ten dele verkopen, in huurkoop geven, ruilen, verhuren, schenken, op andere wijze vervreemden of met hypotheek of ander zakelijk recht bezwaren, behoudens in het geval als hierna in lid 2 genoemd;
2. Schuldenaar zal op eerste vordering van schuldeiser onder de gebruikelijke voorwaarden, te haren behoeve een recht van hypotheek vestigen op de in lid 1 genoemde onroerende zaak. Zulks ter zekerheid voor de voldoening van al hetgeen schuldeiser van schuldenaar te vorderen mocht hebben, zulks tot een bedrag van genoemde schuld of het resterende bedrag daarvan, vermeerderd met vijfendertig procent (35,00%) daarvan rente, boeten en kosten;
3. De hiervoor in lid 1 en 2 genoemde verbintenissen zullen vervallen indien en zodra ten genoegen van schuldeiser, op haar vordering of vrijwillig, voldoende hypothecaire zekerheid is gesteld.
[…].”
Het is voor het ondertekenen van deze geldleningsovereenkomst dat de bewindvoerder een machtiging aan de kantonrechter heeft verzocht. De bewindvoerder is van mening dat de geldleningsovereenkomst, onder de hiervoor aangehaalde voorwaarden, de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende niet schaadt. Daarbij heeft de bewindvoerder de overtuiging dat het altijd de wens van de rechthebbende is geweest om de zoon de gelegenheid te geven om de woning over te nemen. De zoon is het enige kind van de rechthebbende en zij hebben, op een tijdelijke onderbreking na, altijd samen in de woning gewoond. De echtgenote van de rechthebbende is in 2020 overleden.
5.3
De voorzitter heeft op 5 april 2024 met de rechthebbende gesproken in de verzorgingsinstelling ’ [zorginstelling ] . De rechthebbende heeft tijdens dit gesprek bij herhaling verklaard dat hij het goed vindt dat een deel van de verkoopopbrengst van de woning niet op zijn spaarrekening wordt gestort, maar als lening aan zijn zoon wordt verstrekt. Vanaf het moment dat de rechthebbende is verhuisd naar de verzorgingsinstelling eind 2022 is het volgens hem zijn bedoeling geweest om de zoon de woning te laten overnemen. Zijn zoon heeft veel voor hem gedaan en zelf heeft hij het geld niet meer nodig. Hij is niet meer in staat om bijvoorbeeld een verre reis te maken.
De rechthebbende is consistent in zijn wens dat zijn zoon de woning overneemt en dat hij hem daarvoor geld wil lenen. De rechthebbende weet deze wens ook helder te verwoorden. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat deze wens niet authentiek is. Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de verzochte machtiging niet alleen in het belang van de zoon is. In de wens om de woning aan zijn zoon te kunnen overdragen ziet het hof namelijk ook een belang van de rechthebbende bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst.
Het hof is van oordeel dat de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende door het aangaan van de geldleningsovereenkomst, volgens het ontwerp als hiervoor aangehaald, voldoende zijn beschermd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het om een lening tegen een marktconforme rente gaat en dat de rechthebbende na verkoop van de woning daarnaast een aanzienlijk bedrag ineens (€ 120.000,-) op zijn spaarrekening tegemoet kan zien. Ten slotte is op grond van de stukken in het dossier voldoende komen vast te staan dat de rechthebbende over voldoende maandelijkse inkomsten en vermogen beschikt om in de kosten van zijn verzorging en levensonderhoud te voorzien. Het sluiten van de geldleningsovereenkomst zal daarin geen verandering brengen.
Het hof zal de bestreden beschikking gelet op het voorgaande vernietigen en het verzoek van de bewindvoerder, hem te machtigen om namens de rechthebbende een geldlenings-overeenkomst overeenkomstig het ontwerp als beschreven bij 5.2. met de zoon te sluiten voor een bedrag van € 140.000,- ten behoeve van de aankoop van de woning, alsnog toewijzen.
5.4
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en in zoverre opnieuw rechtdoende:
machtigt de bewindvoerder om namens de rechthebbende een geldleningsovereenkomst, overeenkomstig het ontwerp als beschreven bij 5.2, te sluiten voor een bedrag van € 140.000,- (zegge: honderdveertigduizend euro) met [de zoon] ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [A-straat] te [plaats B] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.