ECLI:NL:GHAMS:2024:1410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
200.339.768/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking verzoek ongegrond in hoger beroep tegen geldboete voor niet voldoen aan ambtelijk bevel

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2024 een verzoek tot wraking van de raadsheer mr. R.M. Steinhaus ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoekster, die in hoger beroep was tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. In de hoofdzaak was verzoekster veroordeeld tot een geldboete van € 250 wegens het medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel tijdens een coronademonstratie op 28 maart 2021. Tijdens een regiezitting op 27 maart 2024 werd aan verzoekster een last tot aanwijzing van een advocaat opgelegd, wat leidde tot haar wrakingsverzoek. Verzoekster stelde dat deze last haar recht op een eerlijk proces en vrije advocaatkeuze schond. De raadsheer verdedigde zijn beslissing door te wijzen op het verdedigingsbelang van de verdachten zonder rechtsbijstand. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de raadsheer niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen door vooringenomenheid kon zijn ingegeven. De wrakingskamer benadrukte dat wraking geen rechtsmiddel is tegen onjuiste beslissingen van de rechter. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.339.768/01
zaaknummer hoofdzaak : 23-001905-22
Beslissing van de wrakingskamer van 17 mei 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres],
hierna: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2022, waarbij verzoekster wegens het medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, is veroordeeld tot een geldboete van € 250.
1.2.
Op 27 maart 2024 heeft een regiezitting in de hoofdzaak plaatsgevonden. Van deze regiezitting is een proces-verbaal (met appendix) opgemaakt. Verzoekster heeft bij op
8 april 2024 ingekomen schriftelijk stuk wraking verzocht van voorzitter van de zittingscombinatie, mr. R.M. Steinhaus (hierna: de raadsheer).
1.3.
De raadsheer heeft op 16 april 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 3 mei 2024 door de wrakingskamer in het openbaar behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- verzoekster,
- de raadsheer,
- mr. L. Visser, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1.
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek dat aan deze beslissing is gehecht. Het schriftelijke verzoek vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Er is een algehele last tot aanwijzing opgelegd tijdens de zitting aan de gehele groep verdachten zonder advocaat, waaronder ikzelf. Volgens mr Steinhaus is dit in het belang van de verdediging, echter zonder duidelijke individuele onderbouwing. (…) Ik ben hierdoor niet individueel beoordeeld, maar wordt door de groep veroordeeld tot een verplichte advocaat en die ik niet kan betalen aangezien er vooraf niet gegarandeerd kan worden of er wel of geen toetsing zal plaatsvinden. (…)
De ochtend na de zitting heeft een advocaat mr. R. Dijkstra zich voor mij gesteld op mijn verzoek.
Hierop werd de last tot aanwijzing verstrekt evenals toegang tot het dossier. Even later werd door de voorzitter de last tot aanwijzing echter weer ingetrokken als ik gebruik maak van de diensten van mr. R. Dijkstra. Hij noemde de eerdere toewijzing van de last tot aanwijzing een administratieve misstap. De RvR heeft mij eerder aangegeven het niet als een probleem te zien dat mr. R. Dijkstra mij verdedigd. Het lijkt hierop dat de voorzitter een andere agenda heeft en mijn recht op een eerlijk proces wordt geschonden. (…)
Met de last tot aanwijzing, waardoor ik verplicht word mij te laten vertegenwoordigen door een opgelegde advocaat, wordt mijn recht om mezelf te verdedigen en het recht tot vrije advocaatkeuze geschonden. Tevens wordt ik ook gedwongen om hoge kosten te maken die niet in verhouding staan tot deze zaak.
De reden waarom ik nu pas dit wrakingsverzoek instuur, echter nog voordat het vonnis van de regiezitting is uitgesproken, is omdat er door mr. R. Dijkstra gewacht werd op een antwoord van mr. Steinhaus met betrekking tot de onduidelijke gang van zaken over de last tot aanwijzing en antwoorden van de Rad van Rechtsbijstand hierover.”
De verzoekster heeft het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Samengevat vindt verzoekster dat het recht op een eerlijk proces wordt miskend, allereerst doordat de raadsheer met het geven van de last tot aanwijzing van een raadsman/-vrouw inbreuk maakt op het recht zichzelf te verdedigen (ex artikel 6 lid 3 sub b EVRM). Daarnaast wordt ook inbreuk gemaakt op het recht een voorkeursadvocaat te raadplegen nu, nadat zich een advocaat namens verzoekster had gesteld, de last tot aanwijzing weer werd ingetrokken.
2.2.
De raadsheer heeft in zijn schriftelijke reactie en op de zitting meegedeeld dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. Samengevat vindt de raadsheer dat hij van zijn bevoegdheid op grond van artikel 41 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) gebruik diende te maken omdat de aard van de te voeren verweren met zich brengt dat er een groot verdedigingsbelang bestaat bij aanwijzing van een advocaat. Verzoekster staat met ongeveer 75 anderen in hoger beroep terecht wegens het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel, gegeven tijdens een zogenoemde coronademonstratie op 28 maart 2021. Van hen hebben ongeveer vijftien verdachten geen advocaat. Uit de ingediende appelschrifturen van de verdachten zonder rechtsbijstand, in samenhang met hetgeen door hen tijdens de regiezitting naar voren werd gebracht, werd duidelijk dat zij verweren willen voeren met een technisch-juridische strekking en inhoud. In alle zaken waarin de verdachten niet van rechtsbijstand waren voorzien is daarom een last tot aanwijzing gegeven. Ten aanzien van het beroep op het recht op vrije advocaatkeuze stelt de raadsheer dat de voorwaarden waaronder een last tot aanwijzing in de zin van artikel 41 lid 2 Sv kan worden afgegeven eraan in de weg staan dat zo een last wordt gegeven indien zich een voorkeursadvocaat heeft gesteld. Volgens de raadsheer is het niet aan hem om daarin overwegingen van financiële aard te betrekken.
De raadsheer heeft op de zitting nog aangegeven dat een last tot aanwijzing niet de verplichting inhoudt tot het in de arm nemen van een advocaat.
2.3.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1.
Artikel 512 Sv houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
3.3.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om beslissingen van de raadsheer inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of zelfs onjuiste beslissingen. Dit geldt eveneens voor processuele beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dus niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd. Ook als de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Alleen als uit de motivering van een beslissing in het licht van alle omstandigheden en objectief gezien blijkt dat de raadsheer/raadsheren die haar heeft/hebben gegeven vooringenomen zijn, is dat een grond voor wraking. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de in de motivering gebruikte bewoordingen.
Beoordeling in deze zaak
3.4.
Verzoekster vindt de raadsheer vooringenomen, omdat deze een volgens verzoekster onjuiste, met artikel 6 EVRM strijdige beslissing heeft genomen. Door een last tot aanwijzing van een raadsvrouw/-man te geven wordt het in dat verdrag verankerde recht van verzoekster om zichzelf te verdedigen doorkruist, evenals het recht een voorkeursadvocaat te raadplegen.
3.5.
Nu het wrakingsverzoek zich richt tegen een door de raadsheer gegeven processuele beslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de raadsheer een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. De raadsheer heeft gemotiveerd (met verwijzing naar het verdedigingsbelang) waarom hij een last tot aanwijzing heeft gegeven. Gelet op de (zeer) beperkte toetsingsruimte die de wrakingskamer in dit verband toekomt, kan niet worden gezegd dat deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
De beslissing van de raadsheer om de last tot aanwijzing weer in te trekken op het moment dat zich een advocaat namens verzoekster had gesteld is ingegeven door zijn hierboven vermelde interpretatie van de strekking van artikel 41 lid 2 Sv. Ook dit is een rechterlijke beslissing die in beginsel geen grond voor wraking oplevert en die niet zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Aalders, mr. R.D. van Heffen en mr. L. Alwin, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024.