ECLI:NL:GHAMS:2024:1392

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.278.490/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgeschenken en bewijsvoering omtrent eigendom van sieraden in het kader van een beperkte gemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om de verdeling van gouden sieraden die als huwelijksgeschenk zijn gegeven aan de partijen, een vrouw en een man, in het kader van hun beperkte gemeenschap van goederen. De vrouw heeft in hoger beroep tegenbewijs geleverd tegen de stelling van de man dat de sieraden op de peildatum, 16 januari 2019, nog in de kluis aanwezig waren. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 23 maart 2021 vastgesteld dat de sieraden op het huwelijksfeest van 1 juli 2018 zijn geschonken en sindsdien tot de gemeenschap behoren. De vrouw heeft echter betoogd dat zij de sieraden op 27 juli 2018 uit de kluis heeft gehaald voor een vakantie naar Turkije, waar de man de sieraden wilde verkopen om schulden af te lossen.

Het hof heeft de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en zij heeft verschillende getuigen gehoord, waaronder haar zus en zwager, die bevestigden dat de vrouw de kluis had bezocht. De man heeft ook getuigen gehoord, maar het hof oordeelt dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd dat de sieraden niet meer in de kluis waren op de peildatum. Het hof concludeert dat de man niet heeft kunnen aantonen dat de sieraden op de peildatum nog tot de gemeenschap behoorden, en wijst het verzoek van de man tot verdeling van de sieraden af. De kosten van de getuigenverhoren worden door de man zelf gedragen, en partijen dragen ieder hun eigen proceskosten. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en het hof wijst het verzoek van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.278.490/01
zaaknummers rechtbank: C/13/660545 / FA RK 19-293 (RT/SV) en C/13/669893 / FA RK 19-4521 (RT/SV)
beschikking van de meervoudige kamer van 21 mei 2024 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Yamali te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Durdu te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 23 maart 2021. Bij die beschikking is, in principaal appel, de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van de man dat de gouden sieraden die partijen als huwelijksgeschenk hebben gekregen op de peildatum 16 januari 2019 tot de wettelijke beperkte gemeenschap van partijen behoorden. Bepaald is dat de vrouw uiterlijk 26 april 2021 bij akte eventueel schriftelijk bewijs in het geding zou brengen en dat zij desgewenst het hof en de wederpartij op de hoogte zou stellen of zij getuigen wilde doen horen. Het hof heeft een raadsheer-commissaris benoemd en iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2
Bij akte van 25 april 2021 heeft de vrouw bericht invulling te willen geven aan haar bewijsopdracht door vijf nadere producties in het geding te brengen en drie getuigen te doen horen.
1.3
Als getuigen aan de zijde van de vrouw zijn op 22 september 2021 door de raadsheer-commissaris gehoord [A] , [B] en [C] . Van de verhoren is een proces-verbaal opgemaakt. Daaraan is gehecht de transcriptie van, volgens de man, een telefoongesprek tussen [D] en [E] die de advocaat van de man aan de getuigen heeft voorgehouden.
1.4
Als getuigen aan de zijde van de man zijn op 9 november 2022 [E] en op 7 maart 2023 [F] gehoord door de raadsheer-commissaris. Tijdens het verhoor van laatstgenoemde zijn een transcriptie en een beëdigde vertaling van het telefoongesprek tussen [D] en [E] overgelegd. Van de verhoren is een proces-verbaal opgemaakt.
1.5
Bij bericht van 13 maart 2023 heeft de advocaat van de man de geluidsopname van het telefoongesprek tussen [D] en [E] ingediend. Verder heeft hij verzocht nogmaals [F] te laten horen naar aanleiding van de geluidsopname; hoewel de getuige op de opname wordt aangesproken met ‘ [D] ’ is zijn voornaam ‘ [F] ’, aldus de man. De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van de geluidsopname en tegen het opnieuw doen horen van de getuige.
De raadsheer-commissaris heeft partijen bericht dat de geluidsopname en de vertaling daarvan worden toegelaten en dat het verhoor van [F] zal worden voortgezet op een nader te bepalen zitting.
1.6
Op 22 juni 2023 heeft de man foto’s en een filmpje in het geding gebracht.
1.7
De getuige [F] is niet verschenen ter gelegenheid van het getuigenverhoor op 27 juni 2023, waarna de raadsheer-commissaris de oproep per exploot heeft bevolen. Op 12 oktober 2023 is [F] opnieuw door de raadsheer-commissaris gehoord. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt.
1.8
De advocaat van de vrouw heeft een akte na getuigenverhoor genomen op 7 november 2023.
1.9
De advocaat van de man heeft op 6 december 2023 een antwoordakte genomen.

2.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
2.1
Onderwerp van geschil zijn de gouden sieraden die partijen als huwelijksgeschenk van hun beider families hebben gekregen. In zijn tussenbeschikking heeft het hof reeds vastgesteld dat de schenking van de sieraden is voltooid op het huwelijksfeest van 1 juli 2018, dat drie dagen na de voltrekking van het huwelijk plaatsvond, en dat de sieraden toen tot de wettelijke beperkte gemeenschap zijn gaan behoren.
Niet in geschil is dat de sieraden daags na het huwelijksfeest (op 9 juli 2018) in een bankkluis zijn gelegd die op naam van de vrouw stond. Partijen twisten over de vraag of de sieraden op de peildatum (16 januari 2019) nog aanwezig waren, al dan niet in de kluis. De rechtbank heeft het ervoor gehouden dat de sieraden op de peildatum nog aanwezig waren, kort gezegd omdat de vrouw onvoldoende gemotiveerd had betwist de stelling van de man dat de sieraden nog in de kluis lagen en omdat zij haar stelling dat zij de sieraden uit de kluis had gehaald en aan de man had gegeven niet had onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man.
2.2
In hoger beroep heeft de vrouw herhaald dat zij de sieraden na overleg met de man op 27 juli 2018 uit de kluis heeft gehaald, zodat partijen die twee dagen later mee konden nemen op hun vakantie naar Turkije, waar de man de sieraden wilde verkopen om met de opbrengst schulden af te lossen.
Het hof heeft in de tussenbeschikking voorshands bewezen geacht dat de sieraden op de peildatum nog deel uitmaakten van de wettelijke beperkte gemeenschap. Het hof heeft de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
2.3
Het schriftelijk bewijs van de vrouw bestaat uit een e-mail van haar hand van 23 april 2021 met toelichting, een stuk van De Nederlandse Kluis en een drietal stukken aan de hand waarvan de vrouw beoogt aan te tonen dat zij met de auto van haar zwager op 27 juli 2018 naar de kluis is gereden.
De drie getuigen die zij heeft doen horen betreffen de [A] van wie al eerder een (ongedateerde) schriftelijke verklaring in het geding is gebracht, haar zus ( [B] ) die heeft verklaard samen met de vrouw naar de kluis te zijn gereden, en haar zwager ( [C] ) wiens auto de vrouw heeft gebruikt voor het bezoek aan de kluis.
De man heeft bewijs geleverd door zijn vader ( [E] ) en de oom van de vrouw ( [F] ) als getuigen te doen horen alsmede door bovenvermelde transcriptie en beëdigde vertaling in het geding te brengen.
2.4
Op grond van de nadere stukken van de vrouw en de verklaringen van de van de kant van de vrouw gehoorde getuigen is het hof van oordeel dat de vrouw erin is geslaagd tegenbewijs te leveren van de voorshands aangenomen stelling van de man, dat de sieraden op de peildatum nog (in de kluis) aanwezig waren. De vrouw heeft met haar stukken en de getuigenverklaringen zodanige twijfel gezaaid dat het hof niet tot de vaststelling kan komen dat de sieraden op de peildatum nog aanwezig waren. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Door een stuk van De Nederlandse Kluis in het geding te brengen, heeft de vrouw voldoende aangetoond dat zij de kluis heeft bezocht op 27 juli 2018: in het stuk staat de vrouw vermeld als ‘visitor’ van de kluis op 27 juli 2018.
[B] , de zus van de vrouw, heeft de kluis niet zelf samen met de vrouw bezocht, maar zij is met de vrouw meegegaan naar de vestiging van De Nederlandse Kluis en zij is in de auto blijven wachten op de vrouw. Zij heeft verklaard dat de vrouw haar na terugkeer een toilettasje met goud (armbanden en muntjes) heeft getoond, waarvan de zus meende dat dit het goud was dat de vrouw op haar bruiloft had gekregen. De vrouw heeft haar zus na terugkeer uit Turkije verteld dat het goud in cash was omgezet.
De getuige [A] heeft in zijn verhoor bevestigd dat de verklaring die zich bij de stukken bevindt van hem afkomstig is. Hij heeft herhaald dat de man hem in het eerste kwartaal van 2019 heeft verteld dat hij de gouden sieraden had verkocht om er schulden mee af te lossen, terwijl de man desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij contact heeft gehad met de [A] en dat hij schulden had vanwege zijn onderneming.
Wanneer daarnaast in aanmerking wordt genomen dat de vrouw op de eerder door haar overgelegde foto’s van familiebijeenkomsten geen van de geschonken sieraden draagt, concludeert het hof dat het de stelling van de man dat de sieraden nog in de kluis waren op de peildatum uiteindelijk niet met een redelijke mate van zekerheid is komen vast te staan. De verklaringen van door de man voorgebrachte getuigen kunnen hem niet baten. Dat zij telefonisch in het najaar van 2018 hebben gesproken over teruggave van de sieraden, wil niet zeggen dat die sieraden toen nog aanwezig waren; aannemelijk is – gelet op de uitgebreide, niet nader weersproken toelichting van de vrouw bij akte na getuigenverhoor, die er op neerkomt dat de familie niet op de hoogte was van de schulden van de man en voorts gelet op verklaring van de man ter zitting dat hij schulden had vanwege zijn onderneming - dat partijen hun familie niet hebben ingelicht over de (voorgenomen) verkoop van de sieraden kort nadat zij die geschonken hadden gekregen.
2.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vrouw de voorshands aangenomen stelling van de man, dat de sieraden op de peildatum nog tot de wettelijke beperkte gemeenschap behoorden heeft ontzenuwd. Die stelling, waarvan de man de bewijslast draagt, is dus niet komen vast te staan en de sieraden kunnen daarom niet in de verdeling worden betrokken. Dat betekent dat de beschikking van de rechtbank op dit punt niet in stand kan blijven en het hof het verzoek van de man tot verdeling van de sieraden alsnog zal afwijzen. Aan de stellingen van partijen over de waarde van de sieraden gaat het hof daarom voorbij.
2.6
Het verzoek van de vrouw de man te veroordelen tot betaling van de waarde van de sieraden ad € 13.000,- dient te worden afgewezen, nu het hof (zie ook onder 2.1) al eerder heeft vastgesteld dat de sieraden aanvankelijk tot de wettelijke beperkte huwelijksgemeenschap van partijen zijn gaan behoren.
Aan het verzoek van de vrouw dat zich richt op de voorhuwelijkse belastingschulden van de man, is reeds tegemoetgekomen in het dictum van de beschikking van het hof van 23 maart 2021.
2.7
De man heeft kosten gemaakt in verband met getuigentaxen en de oproep per exploot van de getuige [F] een getuige. De man dient deze kosten zelf te dragen. Partijen dienen vanwege de aard van het geschil verder ieder de eigen kosten te dragen, zowel van het geding bij de rechtbank als in hoger beroep.
2.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij alle sieraden aan de vrouw zijn toegedeeld onder de verplichting € 6.500,- aan de man te betalen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de man om alle sieraden aan de vrouw toe te delen onder de verplichting om de helft van de waarde aan hem te vergoeden alsnog af;
verwijst de man in de kosten van de getuigenverhoren als onder 2.7 beschreven en bepaalt dat partijen overigens ieder de eigen proceskosten dienen te dragen, zowel van de eerste aanleg als van het hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 21 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.