ECLI:NL:GHAMS:2024:1351

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
20 mei 2024
Zaaknummer
23/397
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de kenbaarheid van vergunninggebieden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd 16 augustus 2022, was opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 11 augustus 2022 zonder geldig parkeerrecht was geparkeerd aan de De Boelelaan, die zich in vergunninggebied Zuid-7 bevindt. De belanghebbende had echter een bezoekersvergunning die geldig was in vergunninggebied Zuid-6. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelde dat voor de belanghebbende redelijkerwijs onvoldoende kenbaar was dat de parkeerlocatie niet ook in vergunninggebied Zuid-6 lag. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag en oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende informatie had verstrekt over de grenzen van de vergunninggebieden. Het Hof wees erop dat de belanghebbende niet redelijkerwijs kon worden verwacht dat zij ter plaatse de website van de gemeente zou raadplegen om te achterhalen in welk vergunninggebied zij parkeerde. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 16. Tevens diende de heffingsambtenaar de betaalde griffierechten van in totaal € 186 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/397
26 maart 2024
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] )
tegen de uitspraak van 23 maart 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/4349 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 16 augustus 2022 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende heeft het Hof op 14 februari 2024 nadere stukken ontvangen, op 15 februari 2024 een pleitnota en op 25 februari 2024 een nader stuk.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Bij een controle is geconstateerd dat de auto van belanghebbende op 11 augustus 2022 om 13.37 uur stond geparkeerd aan de De Boelelaan, ter hoogte van het adres [adres] (hierna ook: de parkeerlocatie), zonder een daarvoor geldig parkeerrecht. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
De parkeerlocatie is gelegen in vergunninggebied Zuid-7, zoals gedefinieerd in Bijlage 1 bij de Verordening parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Amsterdam.
2.3.
Belanghebbende heeft haar auto op hiervoor genoemde datum op de parkeerlocatie geparkeerd in verband met bezoek aan een klant die beschikt over een bezoekersvergunning geldig in vergunninggebied Zuid-6. Tot de gedingstukken behoort een schermprint, waaruit volgt dat de auto van belanghebbende op 11 augustus 2022 om 13.37 uur was aangemeld met de bezoekersvergunning en dat voor de aangemelde parkeersessie € 1,47 is betaald.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (de voetnoten in de uitspraak van de rechtbank zijn in onderstaand citaat niet weergegeven):
“3. De rechtbank beoordeelt de naheffingsaanslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres voert aan dat parkeertaken gedelegeerd aan een commerciële partij om zoveel mogelijk inkomsten te verkrijgen. Verder zijn de grenzen van de parkeergebieden volgens eiseres onduidelijk. Zij stelt dat dit is op te lossen door het plaatsen van meer borden op straat om zodoende de begrenzing beter kenbaar te maken. Eiseres stelt ook dat de bewoonster die zij bezocht over een vergunning beschikt, terwijl door de gemeente is verklaard dat voor het adres geen vergunning mogelijk is. Eerdere boetes zijn ook vernietigd, dus het is onduidelijk waarom deze boete niet vernietigd is, aldus eiseres.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van eiseres op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag geparkeerd stond op een plaats waar op dat tijdstip parkeerbelasting verschuldigd was.
7. In artikel II van het Benoemings- en aanwijzingsbesluit 2022 is de directeur Parkeren voor de heffing en invordering van de parkeerbelastingen aangewezen, met dien verstande dat de directeur Parkeren tevens mede bevoegd is te handelen inzake bezwaar- en beroepsprocedures parkeerbelasting ten aanzien van feiten die zich hebben voorgedaan onder zijn rechtsvoorgangers. Naar het oordeel van de rechtbank is, anders dan eiseres heeft betoogd, de uitspraak in de bezwaarprocedure dan ook bevoegd genomen.
8. Met de naheffingsaanslag parkeerbelasting is, naast het bedrag van de geconstateerde parkeertijd, € 66,50 kosten voor het opleggen van de aanslag in rekening gebracht. Op grond van artikel 234 van de Gemeentewet is voor deze kosten een maximum opgenomen. Deze kosten staan vermeld in de Verordening parkeerbelastingen en met ingang van 1 januari 2022 is het maximum gesteld op € 66,50. Dat is ook het bedrag dat aan eiseres is opgelegd. De hoogte van de naheffingsaanslag is dus conform de Gemeentewet berekend en niet disproportioneel. De stelling van eiseres dat de gemeente Amsterdam met het opleggen van naheffingsaanslagen zoveel mogelijk inkomsten probeert te genereren, slaagt daarom niet.
9. Eiseres is van mening dat er vage grenzen zijn gecreëerd tussen de vergunninggebieden Zuid 6 en Zuid 7. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat op de website van de gemeente Amsterdam de begrenzing van de verschillende parkeervergunninggebieden kenbaar is gemaakt. Het adres van de parkeerlocatie kan op de website ingevuld worden om te achterhalen in welk vergunninggebied geparkeerd wordt. Uit de kaart waarin de parkeerzones zijn weergegeven, volgt dat eiseres geparkeerd stond in het vergunninggebied Zuid 7. De vergunning van de vergunninghouder is geldig in vergunninggebied Zuid 6. Bij het inzoomen op de interactieve kaart op de website kunnen de grensgebieden worden bekeken. Hieruit kan worden opgemaakt dat de bezoekersvergunning Zuid 6 niet geldig is in het gedeelte van de straat waar eiseres haar auto heeft geparkeerd. Eiseres had de interactieve kaart kunnen raadplegen, ook indien zij geen internetverbinding heeft op haar telefoon. Zij had immers voorafgaand aan haar parkeeractie kunnen en ook behoren uit te zoeken waar zij kon parkeren met de bezoekersvergunning Zuid 6.
10. De rechtbank overweegt verder dat eiseres al eerder een naheffingsaanslag heeft ontvangen voor het parkeren op een fiscale parkeerplaats in het vergunningsgebied Zuid 7 met de bezoekersvergunning Zuid 6. Deze naheffingsaanslag is in het kader van coulance eenmalig vernietigd. In die brief is ook verwezen naar de interactieve kaart zoals genoemd in rechtsoverweging 9. Dat de vergunninghouder eiseres onjuist heeft verwezen naar het verkeerde vergunninggebied en zou hebben verklaard dat de naheffingsaanslagen worden kwijtgescholden, maakt niet dat op eiseres geen onderzoeksplicht rust. Eiseres had er daarom niet vanuit mogen gaan dat zij op de betreffende locatie kosteloos mocht parkeren, dan wel dat een eventuele naheffingsaanslag vernietigd zou worden. Het betoog van eiseres dat de vergunninghouder verkeerd is geïnformeerd, namelijk dat parkeren met de bezoekersvergunning Zuid 6 mogelijk is op de De Boelelaan, slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting afdoende gemotiveerd dat het parkeren met de bezoekersvergunning Zuid 6 mogelijk is op een beperkt gedeelte van de De Boelelaan. Eiseres heeft, gezien hetgeen hiervoor overwogen, naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan haar onderzoeksplicht.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar voldaan aan de informatieplicht. Zoals hierboven overwogen, had eiseres op de website van de gemeente Amsterdam kennis kunnen nemen van de begrenzing van de verschillende parkeervergunninggebieden. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat langs de grenzen van vergunninggebieden borden geplaatst moeten worden om parkeerders van de grenzen op de hoogte te brengen. De informatie op de website waar de heffingsambtenaar naar verwijst is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk. De heffingsambtenaar heeft verder verklaard dat vergunninggebied Zuid 6 niet overlapt met gebied Zuid 7. Het is dus niet zo dat een parkeerlocatie in de beide gebieden gelegen is, zoals eiseres stelt.
12. Gezien hetgeen hierboven overwogen is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag aan eiseres heeft opgelegd. De stelling van eiseres dat de vergunninghouder nu twee maal voor parkeren heeft betaald, omdat zij ondanks de kosten die zij maakt voor de vergunning toch ook voor het parkeren heeft moeten betalen, maakt het vorenstaande niet anders. Indien geparkeerd wordt binnen het gebied waarop de vergunning betrekking heeft, dan behoeft immers niet afzonderlijk voor het parkeren te worden betaald.
13. De rechtbank wijst eiseres er verder nog op dat als zij een Woo-verzoek wil indienen zij dit zal moeten doen bij de Gemeente Amsterdam in een aparte procedure.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Volgens belanghebbende is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd, omdat onvoldoende duidelijk was dat de parkeerlocatie (aan de De Boelelaan)
nietbinnen vergunninggebied Zuid-6 valt. Belanghebbende was in de veronderstelling dat zij in gebied Zuid-6 en dus met een geldig parkeerrecht (via de aangemelde bezoekersvergunning) had geparkeerd. In dit kader heeft belanghebbende onder meer aangevoerd dat op de plattegrond van vergunninggebieden Zuid 5, 6 en 7 van de gemeente, De Boelelaan (als geheel) lijkt te behoren tot gebied Zuid-6. Belanghebbende heeft verklaard dat ook via (inzoomen op) de interactieve kaart van de gemeente voor haar niet duidelijk was waar aan de De Boelelaan zij wel en niet mag parkeren met de betreffende bezoekersvergunning.
5.2.
De De Boelelaan ligt voor een groot deel precies op de grens tussen vergunninggebieden Zuid-6 en Zuid-7. Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat onvoldoende duidelijk was dat danwel hoe de De Boelelaan is gescheiden in een gebied dat alleen bij Zuid-6 hoort en een gebied dat alleen bij Zuid-7 hoort. Het Hof volgt belanghebbende hierin. Het Hof overweegt dat op basis van de plattegrond van vergunninggebieden Zuid 5, 6 en 7 van de gemeente, niet, althans onvoldoende, kenbaar is dat het deel van de De Boelelaan waar belanghebbende heeft geparkeerd (alleen) in gebied Zuid-7 (in plaats van (ook) in Zuid-6) ligt. Het Hof volgt belanghebbende ook in haar verklaring dat zij via (inzoomen op) de interactieve kaart van de gemeente het grensgebied niet goed kon duiden. De kaart sluit met name onvoldoende uit dat de vergunningsgebieden elkaar overlappen. Voorts overweegt het Hof dat van belanghebbende redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij ter plaatse via de website van de gemeente zou nagaan in welk vergunninggebied het exacte adres valt ter hoogte waarvan zij wilde parkeren. De heffingsambtenaar heeft er op gewezen dat aan belanghebbende al eerder een naheffingsaanslag is opgelegd voor parkeren aan de De Boelelaan (in gebied Zuid-7) welke naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar uit coulance is vernietigd. Het Hof overweegt dat uit de uitspraak niet blijkt dat uit coulance is gehandeld. Op basis van de eerdere uitspraak op bezwaar kon belanghebbende weliswaar weten dat een deel van de De Boelelaan (alleen) bij Zuid-7 hoort maar niet dat dit ook geldt voor het deel van de De Boelelaan waar zij thans heeft geparkeerd. Nu in die uitspraak op bezwaar de situatie aan de De Boelelaan echter niet is toegelicht – zoals de heffingsambtenaar wel heeft gedaan ter zitting van het Hof – doet dit gegeven evenwel niet af aan het (hierna gegeven) oordeel van het Hof.
5.3.
Het Hof komt tot het oordeel dat voor belanghebbende redelijkerwijs onvoldoende kenbaar was dat de parkeerlocatie niet (ook) in vergunninggebied Zuid-6 is gelegen en dat de naheffingsaanslag om die reden dient te worden vernietigd. Op grond van dit oordeel behoeven de overige bezwaren van belanghebbende ter bestrijding van (de uitspraak op bezwaar over) de naheffingsaanslag geen bespreking meer.
5.4.
De belastingkamer van het Hof is niet bevoegd om de gemeente een boete, verplichtingen over haar informatievoorziening (zoals het plaatsen van borden aan de De Boelelaan) of een verbod met als doel dat geen commerciële partij betrokken is bij de afhandeling van bezwaren (betreffende parkeerbelasting), op te leggen.

6.Kosten

Het Hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. In de onderhavige procedure zijn de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen reiskosten van belanghebbende. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op (afgerond) € 16 (de kosten van een retourreis per openbaar vervoer in verband met het bijwonen van de zitting van de rechtbank en het Hof).

7.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 16; en
  • draagt de heffingsambtenaar op de voor het instellen van beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van in totaal € 186 (€ 50 en € 136) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 26 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: