ECLI:NL:GHAMS:2024:1323

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
23/454
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en misleidende informatie via parkeerapp

Op 30 april 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, aangeduid als [X], had op 24 mei 2022 een naheffingsaanslag ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]. Deze aanslag was opgelegd omdat de auto van de belanghebbende op 19 mei 2022 geparkeerd stond in een zone waar een tarief van € 4,50 per uur gold, terwijl de belanghebbende via een parkeerapp had betaald voor een aangrenzende zone waar destijds nog een tarief van € 0,10 gold. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

In het hoger beroep voerde de belanghebbende aan dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat hij had betaald in een andere zone waarvoor hetzelfde tarief gold. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt en dat de belanghebbende niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende niet mocht afgaan op de informatie van de parkeerapp, die een andere parkeerautomaat aangaf dan de dichtstbijzijnde. De uitspraak van het Hof houdt in dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/454
30 april 2024
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 18 april 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/6063 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 24 mei 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Op 11 november 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van
18 april 2023 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 18 april 2024 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
”Op 24 mei 2022 heeft de heffingsambtenaar eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zijn auto met kenteken [kenteken] op 19 mei 2022 om 14:12 uur ter hoogte van [A-straat] in [plaats] geparkeerd stond terwijl daarvoor geen of te weinig parkeerbelasting was betaald.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn betwist zal ook het Hof daarvan uitgaan.
2.3.
Het Hof vult de feiten als volgt aan.
2.4.
Belanghebbende heeft geparkeerd in een zone waar op 19 mei 2022 een tarief van
€ 4,50 per uur gold ( [A-straat] ter hoogte van huisnummer [00] ) en via de parkeerapp betaald voor het parkeren in een aangrenzende zone ( [B-straat] ), destijds nog een 10-cent zone.
2.5.
Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een print screen gevoegd van de parkeerapp waarin de parkeerplek [A-straat] ter hoogte van huisnummer [00] is ingevoerd. Hieruit blijkt dat parkeerautomaat [02] de dichtstbijzijnde parkeerautomaat is.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist:
“2. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, omdat hij parkeergeld heeft betaald in een andere parkeerzone (parkeerautomaat [01] ) waarvoor hetzelfde tarief van € 4,50 per uur geldt. Eiser overlegt een betalingsbewijs waarop een tarief van € 0,10 staat vermeld en een schermafbeelding van zijn parkeerapp waarop een uurtarief van € 4,50 zichtbaar is.
3. De rechtbank volgt dit standpunt niet en verklaart het beroep ongegrond. Niet in geschil is dat ter hoogte van de [A-straat] parkeergeld moest worden betaald. Eiser heeft in beroep een betalingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij heeft betaald in een
10-cent zone ( [B-straat] ). Pas per 1 juni 2022 gold in die zone hetzelfde uurtarief als op de [A-straat] . Op de heffingsambtenaar rust een informatieplicht. Daar heeft de heffingsambtenaar aan voldaan. De rechtbank verwijst daarvoor naar het kaartje dat deel uitmaakt van de stukken van de heffingsambtenaar (gedingstuk 7). Daaruit kan worden afgeleid dat eiser één van de twee parkeerautomaten (nummer [02] of [03] ) moet zijn gepasseerd die in de juiste parkeerzone staa[n] toen hij naar zijn parkeerplek reed. Op eiser rust een onderzoeksplicht. Dat eisers parkeerapp een andere parkeerautomaat aangaf (nummer [01] ), ontslaat hem niet van zijn onderzoeksplicht. Dat eiser zijn kenteken in de parkeerapp heeft aangemeld bij een parkeerautomaat in de verkeerde tariefzone komt voor zijn rekening en risico.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (rechtsoverweging 2 tot en met 4) tot de zijne. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep nog heeft aangevoerd, overweegt het Hof nader als volgt.
5.2.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep zijn standpunt dat de parkeerbelasting ten onrechte is nageheven. Hij betoogt daartoe – zakelijk weergegeven – dat hij mocht afgaan op de informatie die zijn parkeerapp gaf en dat die app parkeermeter [01] zou hebben aangegeven. In dit kader doet belanghebbende een beroep op Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1014. Voorts heeft hij aangevoerd dat in de andere zone ‘hetzelfde uurtarief van 4,50 euro geldt'.
5.3.
De heffingsambtenaar betwist dat belanghebbende in de parkeerapp informatie kreeg over parkeerautomaat [01] , omdat deze automaat verder af was gelegen van de parkeerplek dan parkeerautomaten [02] en [03] (2.5).
5.4.
Het Hof is allereerst van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende duidelijk heeft gemaakt dat op de [A-straat] ter hoogte van huisnummer [00] sprake is van betaald parkeren tegen een tarief van € 4,50 per uur. Er staan namelijk meerdere automaten in de buurt van de parkeerplek aan de hand waarvan dit kenbaar heeft kunnen zijn. De heffingsambtenaar heeft dan ook aan zijn informatieplicht voldaan.
5.5.
Daarnaast acht het Hof belanghebbendes stelling dat hij in de parkeerapp informatie kreeg over parkeerautomaat [01] , gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar (2.5), niet aannemelijk. Hier is dan ook geen sprake van een situatie als in Hoge Raad 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1014 (foutieve tariefinformatie in de parkeerapp).
5.6.
Het betoog van belanghebbende dat in de andere zone ( [B-straat] ) hetzelfde uurtarief van € 4,50 geldt is misleidend nu dat tarief pas per1 juni 2022 is gaan gelden. Belanghebbende heeft ook niet € 4,50 maar slechts € 0,10 betaald. Zo er al van uit moet worden gegaan dat belanghebbende niet opzettelijk voor dit andere parkeerregime heeft gekozen is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan. In plaats van de parkeerzone te controleren op de parkeerautomaten [02] en [03] heeft hij via de parkeerapp een verder weggelegen automaat in een zone met destijds een ander parkeerregime gekozen. Dit dient voor rekening en risico van belanghebbende te komen.
5.7.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 30 april 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: