ECLI:NL:GHAMS:2024:1314

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.335.238/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsbescherming

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft op 1 september 2023 de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar. De moeder van de kinderen is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Zij stelt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft en niet in het belang van de kinderen is. De Raad voor de Kinderbescherming steunt de beslissing van de kinderrechter en heeft een verweerschrift ingediend.

Tijdens de zitting op 4 april 2024 zijn de moeder, haar advocaten, de vertegenwoordiger van de Raad en de gezinsvoogd aanwezig. De moeder betoogt dat de kinderen geen ondertoezichtstelling willen en dat de situatie met hun vader niet belastend is. De Raad daarentegen stelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om het negatieve beeld dat de kinderen van hun vader hebben te nuanceren. De gezinsvoogd heeft zorgen over de opvoedingsstijl van de moeder en de weerbaarheid van de kinderen.

Het hof overweegt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hen te helpen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en benadrukt het belang van opvoedondersteuning voor de moeder. De beslissing van het hof is dat de ondertoezichtstelling in stand blijft, met als doel de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.238/01
zaaknummer rechtbank: C/15/342295 / JU RK 23-1136
beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie [plaats B] (hierna te noemen: de GI), en
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar heeft op 1 september 2023 in een beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken voor de duur van een jaar (hierna: de bestreden beschikking). De moeder is het daar niet mee eens en vindt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft en niet in het belang van de kinderen is. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 november 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 29 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van [minderjarige 1] van 25 februari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 2 april 2024 met bijlagen.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] gesproken. De voorzitter heeft de inhoud van dit gesprek ter zitting zakelijk weergegeven.
2.5
De zitting heeft op 4 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.K. de Blieck-Willemsen en mr. S.N. Peijnenburg,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop,
- de gezinsvoogd namens de GI, vergezeld door een collega, en
- de vader.
2.6
Het hof heeft op 4 april 2024 na de zitting de pleitnotities die de GI ter zitting heeft voorgedragen per e-mail ontvangen, zoals ter zitting met partijen besproken.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2005 te [plaats C] met elkaar gehuwd. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2007 te [plaats D] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2012 te [plaats D] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 1 september 2023 tot 1 september 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij stelt dat de kinderen geen ondertoezichtstelling willen. Het ontbreken van contact tussen de kinderen en hun vader levert volgens de moeder geen belastend conflict voor de kinderen op, nu zij zelf hebben aangegeven geen omgang met hem te willen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] dient zijn mening in acht genomen te worden. Daarnaast is de moeder van mening dat de donkere wolk die op dit moment boven de kinderen hangt zal verdwijnen als de ondertoezichtstelling opgeheven wordt en de kinderen op vrijwillige basis een keer een drankje met hun vader kunnen gaan drinken. Verder meent zij dat als de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling gedwongen worden om omgang te hebben met de vader, het tegenovergestelde bereikt wordt en de kinderen juist meer afstand van hem zullen nemen. De ondertoezichtstelling heeft dan ook geen meerwaarde en is niet in het belang van de kinderen.
5.3
Volgens de raad is de ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het negatieve beeld dat de kinderen van de vader hebben is schadelijk voor hen. De ondertoezichtstelling is niet bedoeld om contact met de vader af te dwingen, maar om toe te werken naar een nuancering van het beeld dat de kinderen van de vader hebben. Dit doel kan niet in het vrijwillig kader behaald worden, zo is gebleken. De raad vraagt zich af of de kinderen op vrijwillige basis een keer een drankje met hun vader zullen gaan drinken, nu de moeder aangeeft dat er een donkere wolk boven hen hangt als zij contact moeten hebben met de vader. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad aangevoerd van mening te zijn dat de positie van de kinderen versterkt moet worden.
5.4
De GI heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat de moeder alles doet voor haar kinderen, maar dat de manier waarop zij hierin extremen opzoekt als zorgelijk te bestempelen is. Zij laat een patroon zien van het beschuldigen, dan wel aanvallen van derden als zij niet handelen zoals de moeder vindt dat zij zouden moeten handelen. Daarnaast heeft de GI zorgen over het vermogen van de moeder om de kinderen leermomenten te laten doormaken. Het is belangrijk dat de moeder leert om de kinderen bloot te stellen aan tegenslagen die het leven nu eenmaal zo nu en dan biedt. Verder is de GI van mening dat een effectieve uitvoering van de ondertoezichtstelling mogelijk is. Het is volgens de GI nog maar de vraag of een ondertoezichtstelling de stress van de kinderen waard is ten opzichte van wat het zal opleveren.
5.5
De vader is van mening dat de ondertoezichtstelling niet in stand moet blijven. Hij stelt dat het in stand laten van de ondertoezichtstelling niet goed is voor de kinderen en wil het beste voor hen. Daarnaast meent hij in te zien dat de ondertoezichtstelling geen positief resultaat zal hebben. De vader zal ervoor zorgen dat hij er voor de kinderen is op het moment dat zij weer contact met hem willen hebben.
De beoordeling
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden en nog steeds worden bedreigd. De kinderen hebben al circa zes jaar geen contact met de vader, hebben een zeer negatief beeld van hem hebben en wijzen hem categorisch af. Zij leven in de veronderstelling dat de vader niet van hen houdt en niet om hen geeft. Voor dit negatieve beeld heeft de raad in zijn onderzoek echter geen bevestiging gevonden in contacten met betrokken derden en de vader zelf. Volgens de raad kan dit extreem negatieve beeld van hun vader een gezonde en evenwichtige identiteitsontwikkeling in de weg staan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat duidelijk is geworden dat er bij de kinderen op dit moment geen ruimte is voor contact met de vader. Zij hebben in hun brieven aan het hof kenbaar gemaakt dat zij geen contact met hun vader willen en [minderjarige 1] heeft dit ook bevestigd in het gesprek met de voorzitter. Mede gelet op de leeftijd van de kinderen komt aan hun mening gewicht toe. Gelet op de weerstand die bij de kinderen leeft kan contactherstel dan ook niet als doel van de ondertoezichtstelling gelden. Wel dient met de kinderen gezocht te worden naar mogelijkheden om het zeer negatieve beeld dat de kinderen van hun vader hebben te nuanceren.
5.7
Het hof acht een ondertoezichtstelling daarnaast noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de kinderen de komende periode weerbaarder worden. Gebleken is dat de kinderen nu niet van de moeder leren op welke manier zij om moeten gaan met tegenslagen of moeilijke situaties, omdat de moeder hen daarbij weghoudt. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI daarover verklaard dat er bij de moeder sprake is van een patroon, waarbij zij regelmatig uitzonderingen en speciale maatregelen vraagt bij school en hulpinstanties om de kinderen of haarzelf te helpen bij het bereiken van doelen, zelfs als daarvoor standaard procedures moeten wijken. Zo heeft de school van [minderjarige 1] aangegeven dat er zorgen zijn over zijn weerbaarheid en dat hij een apart schoolprogramma volgt waarbij hij gedeeltelijk thuiswerkt. Het hof acht het dan ook van belang dat de moeder binnen de ondertoezichtstelling opvoedondersteuning krijgt om de kinderen te leren hoe zij om moeten gaan met tegenslagen en ook leren zich te voegen in de ordening van de maatschappij, waarin het immers niet altijd mogelijk is een uitzonderingsbehandeling te krijgen. Daarnaast kan de moeder door middel van hulpverlening in het gedwongen kader inzicht krijgen in de rol die zij heeft bij de extreme weerstand die de kinderen hebben tegen contact met de vader en kan dit er wellicht toe leiden dat zij haar rol in positieve zin verandert. Stevige drang is daarbij nodig gezien het ontbreken van vertrouwen bij de raad en de GI dat de moeder de kinderen uit eigen beweging motiveert tot nuancering van hun beeld van de vader en contactherstel. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder eerder conflicten heeft gehad met de raadsonderzoekers en een medewerker van Parlan en ook nu de samenwerking tussen de gezinsvoogd en de moeder niet goed verloopt. Het hof spreekt de hoop uit dat de moeder en de gezinsvoogd mogelijkheden vinden voor een goede samenwerking en dat de moeder de hulpverlening zal aanvaarden. Dit is immers in het belang van de kinderen.
5.8
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. Het hof acht voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.