ECLI:NL:GHAMS:2024:1313

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.335.393/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft op 6 september 2023 de ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken voor de duur van een jaar. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met deze beslissing en stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat hulpverlening in het gedwongen kader niet noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming steunt de beslissing van de kinderrechter.

De moeder heeft op 5 december 2023 hoger beroep aangetekend. De Raad heeft op 16 januari 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 4 april 2024 waren de moeder, haar advocaat, de Raad en de gezinsvoogd aanwezig. De feiten tonen aan dat de kinderen al geruime tijd tussen de conflicten van de ouders staan, wat hen ernstig belast. De moeder heeft in het verleden hulpverlening geaccepteerd, maar heeft ook aangegeven dat haar psychotherapie is gestagneerd.

Het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De kinderen worden ernstig bedreigd in hun ontwikkeling door de spanningen tussen de ouders. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat het noodzakelijk is dat de GI de ontwikkeling van de kinderen blijft monitoren. De beslissing is op 14 mei 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.335.393/01
zaaknummer rechtbank: C/15/343198 / JU RK 23-1285
beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis te Haarlem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie [plaats B] (hierna te noemen: de GI), en
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem heeft op 6 september 2023 in een beschikking de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken voor de duur van een jaar (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder is het daar niet mee eens. Volgens haar is niet gebleken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen of dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De raad is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 5 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft op 16 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 12 januari 2024 met bijlage.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 4 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop, en
- de gezinsvoogd namens de GI, vergezeld door een collega.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2011 te [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2018 te [plaats A] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
De kinderen wonen bij de moeder.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 30 september 2014 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg tot 30 september 2015. Deze ondertoezichtstelling is nadien tweemaal verlengd, laatstelijk tot 30 maart 2017.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 6 september 2023 tot 6 september 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de raad om de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij voert aan dat er geen gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Niet is gebleken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen of dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De huisarts heeft aangegeven dat hij momenteel geen zorgen heeft over de kinderen en geen tekenen van trauma ziet bij hen. Daarnaast heeft de moeder meermaals aangegeven open te staan voor hulpverlening in het vrijwillig kader en heeft zij daar ook altijd aan meegewerkt. Zij werkt hard aan zichzelf en is bezig met schematherapie en EMDR. Ook heeft zij haptotherapie en psychotherapie gevolgd. Bovendien staat zij open voor vrijwillige hulpverlening omtrent de communicatie met de vader.
5.3
De raad is van mening dat nog steeds aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De kinderen worden ernstig belast met de spanningen tussen de ouders en hebben zowel in de thuissituatie als op school meerdere keren fysiek geweld gebruikt in conflicten. Gebleken is dat de moeder onvoldoende in staat is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, mede gelet op haar persoonlijke problematiek, haar overbelasting, het gebrek aan vertrouwen in de hulpverlening en het daardoor niet kunnen aangaan en/of voortijdig afbreken van hulpverlening. Dat de huisarts geen tekenen van trauma waarneemt wil niet zeggen dat er geen trauma is. De raad denkt niet dat de ouders er zelfstandig in zullen slagen om invulling te geven aan de zorgregeling.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de samenwerking met de moeder goed is. De moeder is inmiddels aangemeld bij Kenter Jeugdhulp, waar zij nu op de wachtlijst staat. Vanwege haar negatieve ervaring met Levvel en haar overbelasting denkt de GI niet dat de hulpverlening in het vrijwillig kader van de grond zal komen. Op dit moment heeft de moeder geen hulpverlening. Zij heeft aan de GI laten weten dat haar psychotherapie is gestagneerd, omdat het mentaal en financieel te veel werd voor haar. Verder heeft de GI in overleg met de ouders (afzonderlijk van elkaar) een zorgregeling vastgesteld. Feitelijk wordt er nog geen uitvoering aan deze zorgregeling gegeven, maar dat kan zo snel mogelijk.
De beoordeling
5.5
Ten aanzien van de stelling van de moeder dat zij zich in eerste aanleg niet heeft kunnen verweren omdat zij geen oproep voor de zitting heeft ontvangen, overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat de moeder niet is gehoord in de procedure in eerste aanleg. De vraag of zij daartoe voldoende in de gelegenheid is gesteld kan in het midden blijven, omdat de moeder in deze procedure in hoger beroep alsnog is gehoord. Daarmee is het gestelde gebrek, wat daarvan ook zij, geheeld. De procedure in hoger beroep dient immers ook om gebreken uit de eerste aanleg te herstellen.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De kinderen staan al een aantal jaar tussen de conflicten van de ouders in en worden ernstig belast door de spanningen tussen hen, zo blijkt uit het rapport van de raad van 17 augustus 2023. Als gevolg van de slechte communicatie tussen de ouders en hun verstoorde verstandhouding, kan met name [minderjarige 1] geen onbelast contact hebben met beide ouders. Hij wordt veelvuldig belast met de emoties, problemen en meningen van de ouders. Hij wordt door moeder ingezet als contactpersoon met vader. Hierdoor komt hij in een tweestrijd en wordt hij ernstig belast met volwassenenproblematiek. Daarnaast laten de kinderen een gebrek aan conflict oplossend vermogen zien en hebben zij zowel in de thuissituatie als op school meerdere keren fysiek geweld gebruikt in conflicten. Met name [minderjarige 1] komt op een leeftijd waarbij het risico op gedragsproblemen toeneemt. Het hof is dan ook van oordeel dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling werden en nog steeds worden bedreigd.
5.7
Hoewel de moeder heeft verklaard open te staan voor hulpverlening en daar aan mee te werken, is gebleken dat het haar in het verleden niet is gelukt om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen in het vrijwillig kader weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI daarnaast te kennen gegeven van de moeder te hebben vernomen dat haar psychotherapie is gestagneerd, omdat de therapie zowel mentaal als financieel te veel werd voor haar. Het hof acht het dan ook van belang dat er een derde is die de hulpverlening kan organiseren voor de moeder. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er binnen de ondertoezichtstelling inmiddels de nodige stappen zijn gezet. Zo is het de GI gelukt om een zorgregeling met de ouders vast te stellen en is de moeder aangemeld bij Kenter Jeugdhulp. Een andere positieve ontwikkeling is dat de moeder aan zichzelf heeft gewerkt met therapie. Het hof ziet dat de moeder haar best doet en dat zij bereid is om mee te werken met de GI. Het hof is niettemin van oordeel dat het gedwongen kader voor de moeder noodzakelijk is om de positieve lijn die zij doormaakt, te behouden. Ook kan de GI de ontwikkeling van de kinderen binnen de ondertoezichtstelling monitoren en zicht houden op wat zij nodig hebben.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.