ECLI:NL:GHAMS:2024:1261

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.334.062/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de onderbewindstelling van betrokkene wegens problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de onderbewindstelling van betrokkene, die op 28 oktober 2023 in hoger beroep is gekomen van een eerdere beschikking van de kantonrechter. De kantonrechter had op 1 augustus 2023 besloten om de goederen van betrokkene onder bewind te stellen voor de duur van vijf jaar, vanwege verkwisting en problematische schulden. Betrokkene, geboren in 1990 in Somalië, heeft aangegeven dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te beheren en dat hij zich misleid voelt over de onderbewindstelling. Hij heeft inmiddels betalingsregelingen getroffen met enkele schuldeisers, maar de bewindvoerder heeft betoogd dat deze regelingen niet in verhouding staan tot zijn inkomen en dat niet met alle schuldeisers afspraken zijn gemaakt.

Het hof heeft de situatie van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat, ondanks zijn inspanningen, hij nog steeds niet in staat is om zijn financiële belangen zelfstandig te beheren. De hoogte van zijn schulden, die momenteel ongeveer € 19.000,- bedraagt, is problematisch en het hof achtte het noodzakelijk dat het bewind in stand blijft om de afbetaling van zijn schulden te begeleiden. Het hof heeft het verzoek van betrokkene om de onderbewindstelling op te heffen afgewezen en de eerdere beschikking bekrachtigd. Tevens heeft het hof opgemerkt dat een wettelijke schuldsanering een mogelijke oplossing voor betrokkene zou kunnen zijn, waarbij hij na een periode van inspanning schuldenvrij kan worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.334.062/01
zaaknummer rechtbank: 10632517 EB VERZ 23-9378
beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- [X] B.V. te [plaats B].

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 1 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 28 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 1 augustus 2023.
2.2
De bewindvoerder heeft bij e-mail van 20 december 2023 laten weten geen verweer te zullen voeren.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 16 november 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de bewindvoerder van 3 januari 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van betrokkene van 4 januari 2024.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- [X] B.V., vertegenwoordigd door [bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder).
Ter zitting heeft betrokkene stukken overgelegd.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1990 te [plaats] , Somalië.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn – kort gezegd – de goederen die (zullen) toebehoren aan betrokkene onder bewind gesteld voor de duur van vijf jaar wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden, met benoeming van [X] B.V. tot bewindvoerder.
4.2
Betrokkene verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek tot onderbewindstelling van betrokkene (alsnog) af te wijzen.
4.3
De bewindvoerder refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De standpunten
5.2
Betrokkene stelt dat hij wel degelijk in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Hij erkent dat hij een moeilijke periode achter de rug heeft, maar is van mening dat het nu beter met hem gaat. Betrokkene begreep destijds niet wat bewind inhield en kwam er later pas achter dat er namens hem betalingsregelingen werden getroffen. Hij voelt zich misleid en begrijpt niet wat de toegevoegde waarde is van bewind. Hij meent dat hij zelf zijn financiën kan regelen en heeft inmiddels zelfstandig betalingsregelingen weten te treffen met de schuldeisers bij wie hij de hoogste schulden heeft opgebouwd. De totale schuld is op dit moment € 19.000,-.
5.3
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de door betrokkene zelf getroffen betalingsregelingen niet in verhouding staan tot zijn inkomen. Hij heeft afgesproken meer te zullen aflossen dan verantwoord is. Bovendien heeft hij slechts met een deel van de schuldeisers een regeling getroffen, waardoor de overige schuldeisers worden benadeeld. De bewindvoerder wilde in eerste instantie een minnelijk schuldsaneringstraject aanvragen voor betrokkene, waarbij, indien deze aanvraag goedgekeurd zou worden, alle schuldeisers betaald zouden kunnen worden. Betrokkene had vanwege zijn geloofsovertuiging echter bezwaren tegen de rente die de kredietbank daarbij in rekening brengt. De bewindvoerder heeft ook de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij geen rente betaald hoeft te worden, voorgesteld aan betrokkene, maar hij gaf daarop aan dat hij alles zelf wil regelen. Indien de onderbewindstelling in stand blijft, zal zij opnieuw met betrokkene in gesprek gaan om hem te vragen of hij de wettelijke schuldsanering toch wil overwegen.
De beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken is naar voren gekomen dat betrokkene ten tijde van het instellen van het bewind ruim € 15.500,- aan toen bekende schulden had. Gedurende de loop van het bewind zijn meer schulden bekend geworden. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de schuld van betrokkene op dit moment ongeveer € 19.000,- bedraagt. Zowel de hoogte van de schuld ten tijde van de instelling van het bewind als de hoogte van de thans bestaande schuld is naar het oordeel van het hof problematisch. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat betrokkene ten tijde van de beoordeling in eerste aanleg tijdelijk niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van het hebben van problematische schulden. Het bewind is destijds dan ook op goede gronden ingesteld.
5.5
Gebleken is dat betrokkene inmiddels met een aantal schuldeisers een betalingsregeling heeft getroffen. Het hof acht deze ontwikkeling echter niet toereikend om de grond voor het instellen van het bewind weg te nemen en tot opheffing over te gaan. Betrokkene heeft immers nog niet met alle schuldeisers een (betalings)regeling getroffen. Daarnaast ontvangt betrokkene € 400,- leefgeld per maand en betaalt hij hieruit een bedrag van € 100,- aan één van de schuldeisers waarmee hij zelf een regeling heeft getroffen. Het hof acht dit niet in zijn belang en is van oordeel dat hij zichzelf hiermee tekort doet en niet voldoende geld overhoudt om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op het feit dat betrokkene slechts met een aantal schuldeisers betalingsregelingen heeft getroffen, bestaat naar het oordeel van het hof tevens het risico dat de andere schuldeisers beslag leggen op het inkomen, waardoor de financiële problemen alleen maar groter worden. Met het bewind kan afbetaling van de schulden van betrokkene in goede banen worden geleid.
Hoewel het hof het een positieve ontwikkeling acht dat betrokkene zich de afgelopen tijd heeft ingespannen om zijn financiële situatie te verbeteren, is het hof van oordeel dat hij gelet op het voorgaande ook op dit moment nog niet in staat kan worden geacht om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Zijn inspanningen wijzen echter op een bepaalde mate van zelfredzaamheid, waardoor het hof verwacht dat betrokkene in de toekomst zijn financiën wel weer zelfstandig zal kunnen beheren. Op kortere termijn kan de bewindvoerder betrokkene hierbij ondersteunen.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van betrokkene afwijzen en bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Het hof overweegt overigens dat de wettelijke schuldsanering betrokkene een uitkomst zou kunnen bieden. Dit traject komt tevens tegemoet aan het bezwaar dat hij vanuit zijn geloofsovertuiging heeft tegen rente. Bij een wettelijk schuldsaneringstraject zou betrokkene zich gedurende achttien maanden dienen in te spannen om een zo hoog mogelijk inkomen te verwerven, waarmee (een deel van) zijn schulden kunnen worden afgelost. Indien hij zich aan de regels die tijdens het wettelijk schuldsaneringstraject gelden houdt, zal hij dan na afloop van het traject met een schone lei, dat wil zeggen schuldenvrij, weer verder kunnen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van B.F. Beijderwellen als griffier en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.