ECLI:NL:GHAMS:2024:1255

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.334.058/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning in echtscheidingsprocedure met belangenafweging tussen man en vrouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de echtscheiding en het huurrecht van de echtelijke woning tussen een vrouw en een man, die in 1984 in Turkije zijn gehuwd. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, terwijl de man, verweerder in het principaal hoger beroep, de vrouw niet-ontvankelijk wilde laten verklaren in haar verzoeken. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man huurder zou zijn van de woning. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de belangen van beide partijen zijn afgewogen. De vrouw heeft een grotere binding met de woning en de omgeving, terwijl de man gezondheidsproblemen heeft, maar momenteel bij zijn zoon verblijft. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw bij het huurrecht van de woning zwaarder wegen dan die van de man. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd voor wat betreft de echtscheiding, maar vernietigd voor het huurrecht, waarbij is bepaald dat de vrouw huurder van de woning zal zijn met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.334.058/01
zaaknummer rechtbank: C/15/340088 / FA RK 23-2390
beschikking van de meervoudige kamer van 7 mei 2024 inzake
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Tülü te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H. Zobuoglu te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna de rechtbank), van 26 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 juli 2023.
2.2
De man heeft op 25 december 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep/vermeerdering verzoeken ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 8 februari 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 4 maart 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 4 maart 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 12 maart 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 13 maart 2024 met bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten en vergezeld van een tolk in de Turkse taal, te weten M. Erbek (voor de vrouw) en L. Ileri (voor de man). De advocaten van partijen hebben ieder pleitaantekeningen overgelegd.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft het hof beslist de volgende, door partijen zonder toestemming buiten de procesorde ingediende stukken buiten beschouwing te laten:
- het verweerschrift van de vrouw in incidenteel hoger beroep voor zover dit betrekking heeft op het geschil in principaal hoger beroep;
- het aanvullende verweerschrift van de man dat is gevoegd bij zijn bericht van 4 maart 2024.
Het hof heeft daarbij medegedeeld wel acht te slaan op de stukken die aan de betreffende verweerschriften zijn gehecht.
2.6
Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling is daarna nog een bericht van de zijde van de man van 4 april 2024 met bijlage bij het hof binnengekomen. De vrouw heeft daarop gereageerd bij bericht van 21 april 2024 met bijlage.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1984 te [plaats] , Turkije, met elkaar gehuwd. Partijen hebben de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
3.2
Partijen hebben vijf kinderen die allen meerderjarig zijn.
3.3
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 4 september 2023 is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan de [A-straat] te [plaats A] .
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 9 oktober 2023 is het verzoek van de vrouw de bestreden beschikking in te trekken dan wel aan te vullen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de man de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is op verzoek van de man bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna te noemen: de woning) met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van de man, naar het hof begrijpt met betrekking tot zowel de echtscheiding als het huurrecht van de woning, af te wijzen en te bepalen dat de vrouw huurster van de woning zal zijn met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de burgerlijke stand.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Daarnaast verzoekt hij te bepalen dat de vrouw gehouden is de bedragen die de man met ingang van 4 september 2023 onverschuldigd heeft betaald ten behoeve van haar zorgpremie en de huur en overige lasten van de echtelijke woning, aan de man te voldoen.
4.4
De vrouw heeft verzocht het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Onverschuldigde betaling
5.1
De man heeft zijn verzoek in incidenteel hoger beroep ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
Echtscheiding
5.2
De vrouw voert in haar eerste grief aan dat de bestreden beschikking ten onrechte bij verstek is gegeven. De vrouw heeft in eerste aanleg uitgebreid verweer gevoerd en ook een zelfstandig verzoek gedaan, maar de rechtbank heeft dit niet meegenomen bij haar beslissing.
Voor zover de vrouw stelt dat de bestreden beschikking reeds daarom moet worden vernietigd, faalt dat standpunt. Het hoger beroep dient er mede toe om (eventuele) fouten en vergissingen van de rechtbank te herstellen. Daarmee wordt in voldoende mate tegemoet gekomen aan de grief van de vrouw. Bij een verdere beoordeling daarvan heeft zij dus geen belang.
5.3
De vrouw heeft geen inhoudelijke grieven of argumenten tegen de beslissing tot echtscheiding aangevoerd. Afgezien daarvan is uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling voldoende gebleken dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof zal de bestreden beschikking daarom op dit punt bekrachtigen.
Huurrecht woning
5.4
Het hof verwijst allereerst naar hetgeen in 5.2 is overwogen dat ook met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning geldt.
5.5
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woning zal zijn. Voor toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning aan één van de echtgenoten dienen de belangen van beide echtgenoten tegen elkaar te worden afgewogen.
5.6
Beide partijen stellen zich op het standpunt meer dan de andere partij belang te hebben bij het huurrecht van de echtelijke woning.
5.7
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is het volgende gebleken. Partijen waren lang getrouwd. Zij wonen sinds 1994 in de woning. Binnen het huwelijk was sprake van een zogenoemde traditionele rolverdeling, waarbij de man werkte en de vrouw zich bezig hield met de huishouding en de verzorging en opvoeding van de kinderen. De man spreekt naast Turks ook Nederlands en heeft een rijbewijs, de vrouw niet. De man heeft een WIA-uitkering en de vrouw, die op grond van de onder 3.3 vermelde beschikking in de woning verblijft, heeft inmiddels een bijstandsuitkering. Beide partijen hebben gezondheidsproblemen. De man heeft op 12 september 2023 een urgentieverklaring aangevraagd, maar die is door Burgemeester en Wethouders van [plaats A] bij besluit van 25 januari 2024 afgewezen. Er wonen nog twee meerderjarige kinderen in de woning. Als gezegd, is de verhouding tussen partijen ernstig verstoord. De vrouw beticht de man van jarenlange mishandeling, zowel psychisch als lichamelijk. De man betwist dat en stelt dat de vrouw hem jarenlang op allerlei manieren heeft (weg)getreiterd, wat de vrouw op haar beurt weer ontkent.
5.8
Voor het hof is duidelijk dat zowel het belang van de man als het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning evident is. Wat het belang van de vrouw betreft, acht het hof aannemelijk dat de vrouw een grotere binding met de woning en de directe omgeving daarvan heeft dan de man, als gevolg van het feit dat zij vaker dan de man in de woning verbleef en daarop meer was aangewezen door de traditionele rolverdeling tussen partijen. Dat dit laatste een eigen keuze is geweest van de vrouw, zoals de man stelt, doet daaraan niet af, wat er verder van dat argument zij. Ook aan de stelling van de man dat zijn verblijf in de woning hem door de vrouw onmogelijk werd gemaakt, moet worden voorbij gegaan. Duidelijk is dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord, maar bij de belangenafweging dienen de over een weer gestelde oorz(a)k(en) daarvan buiten beschouwing te worden gelaten, omdat deze over en weer zijn betwist en de onderbouwing daarvan onvoldoende uitsluitsel geeft over wie het gelijk aan zijn of haar zijde heeft.
5.9
Het belang van de man is voor het hof met name gelegen in zijn gezondheidstoestand. Gebleken is dat bij de man in 2009 een non-Hodgkin lymfoom is ontdekt, waarvoor hij in de periode van 2018 tot heden behandelingen heeft ondergaan. De man heeft een brief van [internist] , internist hemato-oncoloog bij het [X] Gasthuis van 3 april 2024 overgelegd waarin als conclusie het volgende is vermeld:
‘Nu complete remissie van laaggradig NHL. Bij dit type laaggradige NHL is het recidief risico hoog, aangezien hij nu al 3 behandellijnen heeft gehad. Ondanks dat er dus geen ziekte activiteit zichtbaar is op dit moment, blijft hij onder controle, zodat als het volgende recidief zich voordoet we weer tijdig kunnen behandelen.’Volgens de vrouw is de medische situatie van de man voor de belangenafweging niet relevant. Blijkens de overgelegde medische stukken heeft de man nu geen klachten, staat hij niet onder actieve medische behandeling en wordt zijn kwaliteit van leven momenteel niet beïnvloed door een medische aandoening, aldus de vrouw. Anders dan de vrouw meent, geeft de conclusie van de internist het hof voldoende aanleiding om de medische situatie van de man bij de belangenafweging te betrekken. In elk geval acht het hof de gezondheidssituatie van de man zorgelijker dan die van de vrouw. Zij stelt hartklachten te hebben, maar zij heeft deze stelling tegenover de betwisting van de man verder niet onderbouwd. Volgens een brief van M. Hamming, huisarts, van 22 juni 2023 is de vrouw bekend met hoge bloeddruk en depressieve stemmingsklachten, maar daarover bevindt zich in de stukken geen verdere, meer specifieke medische informatie.
5.1
Het hof acht de medische situatie van de man echter niet doorslaggevend. Gebleken is dat hij inmiddels bij de zoon van partijen in diens huis in [plaats B] verblijft alwaar hij volgens de onbetwiste stelling van de vrouw beschikt over een ruimte met een eigen slaapkamer, badkamer en toilet. In een door de vrouw overgelegde schriftelijke verklaring stelt de zoon van partijen dat hij de man heeft aangegeven dat deze voor onbepaalde tijd bij hem kan verblijven tot hij een geschikte woning heeft gevonden. De man betwist dat hem een dergelijke mededeling door de zoon is gedaan en voert aan dat de zoon met zijn verklaring alleen maar wil bewerkstelligen dat de vrouw het huurrecht van de woning krijgt. De man is ervan overtuigd dat de zoon hem daarna binnen de kortste keren op straat zal zetten. Dan beschikt hij niet meer over een geldig woonadres en voldoet hij niet meer aan een van de voorwaarden voor deelname aan de zorgverzekering, aldus de man. De vrouw heeft betwist dat de verklaring van de zoon niet oprecht zou zijn. De man kan bij de zoon verblijven zolang hij dat wil, aldus de vrouw. Het hof constateert dat de man op dit moment bij de zoon verblijft en ziet onvoldoende objectieve aanwijzingen voor twijfel aan de verklaring van de zoon, zodat niet aan die verklaring voorbij kan worden gegaan. Het hof gaat er daarom vanuit dat de man voor nu en in de toekomst, tot hij een woning heeft gevonden, verblijfsruimte heeft bij zijn zoon in [plaats B] . Gesteld noch gebleken is dat het verblijf bij de zoon een belemmering vormt voor eventuele noodzakelijke medische behandelingen in de toekomst. In deze omstandigheden is het hof van oordeel dat aan het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning meer gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de man.
5.11
De man heeft nog aangevoerd dat de vrouw niets heeft gedaan om vervangende woonruimte te vinden. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat zij staat ingeschreven als woningzoekende, wat weer door de man is betwist. De man heeft verder aangevoerd dat zij in zijn plaats bij de zoon van partijen kan gaan wonen. De argumenten van de man leiden het hof niet tot een ander oordeel. Verblijf van de vrouw bij de zoon van partijen in [plaats B] is geen optie, gelet op haar verbondenheid met en afhankelijkheid van de woning en de omgeving daarvan. Gelet op haar inkomen is de vrouw voorts aangewezen op een sociale huurwoning. Niet aannemelijk is dat zij, ook als zij ingeschreven staat, binnen afzienbare tijd daarop aanspraak kan maken, laat staan op een sociale huurwoning in de directe omgeving van de echtelijke woning.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is uitgesproken de echtscheiding tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Turkije, [in] 1984;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze betrekking heeft op het huurrecht van na te noemen woning, en opnieuw beschikkende,
bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan [A-straat] te [plaats A] , met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. van Haeringen, M.F.G.H. Beckers en J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. I. Rijs als griffier, en is op 7 mei 2024 door
mr. M.F.G.H. Beckers in het openbaar uitgesproken.