ECLI:NL:GHAMS:2024:125

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
23-000465-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de opgelegde sancties en beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2021. De verdachte, geboren in 1960, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij werd veroordeeld voor belaging. Het hof bevestigt het vonnis, met uitzondering van de opgelegde sancties en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen. De verdachte is volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard, en er is TBS met voorwaarden opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de bewijsoverwegingen en de motivering over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte aangevuld. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan belaging van meerdere slachtoffers, wat heeft geleid tot ernstige psychische klachten bij de slachtoffers. De psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een waanstoornis, heeft een grote rol gespeeld in de beslissing van het hof. Het hof heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte moet meewerken aan een ambulant behandeltraject en zich aan bepaalde voorwaarden moet houden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in het arrest behandeld, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding is toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000465-21
datum uitspraak: 18 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 februari 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-272103-20 en 09-311047-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1960,
adres: [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 december 2023 en 18 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de opgelegde sancties en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof
  • de bewijsoverweging aanvult;
  • de bewijsmiddelen 2 en 6 aanvult;
  • de overweging met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte vervangt door de onderstaande.

Aanpassing bewijsmiddelen

De aanpassingen en aanvullingen in de bewijsmiddelen zijn de volgende:
2.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2020109667-1 van 27 mei 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] , doorgenummerde bladzijden 123 tot en met 125.
De onderstaande passage wordt geschrapt.
“Sinds maart 2020 ben ik zelfstandig ondernemer. In 2020 is er online een persbericht geplaatst
waarin een corona-werkgroep werd opgezet, minimaal drie van de zeven andere werkgroepleden en
opdrachtgevers zijn benaderd via de e-mail door [verdachte01] . In deze mails zoekt hij contact met
mij.”
De onderstaande passage wordt toegevoegd.
"Eind 2018 zocht ik een keer op mijzelf zocht op Google, kwam ik de volgende website tegen: [website01] Dit is een site met drie
artikelen over mij die " [verdachte01] " heeft geschreven."

6. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster met nummer 2020184026-26 van 11 september

2020, inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde
opsporingsambtenaar [verbalisant02] , doorgenummerde bladzijden 26 tot en met 29.
De onderstaande passage wordt toegevoegd:
“Ik hoorde aan de manier van spreken van aangever dat ze nogal overstuur was. Zij verklaarde
mij: "Ik kwam hier net in de straat aanfietsen. Ik was op weg naar huis. Ik zag een zwarte bestelauto
met daarop in crèmekleurige letters de naam "[naam02]" in de straat staan. Ik kon niet zien wie er in de
bestelauto zat of zaten. Gezien de letters "[naam02]" en het feit dat ik wist dat mijn stalker een bedrijf
heeft genaamd [naam03], dacht ik direct "Hij is hier". Ik ben omgedraaid en direct naar mijn buurvrouw
gelopen. Zij liet mij binnen en ik heb kort mijn verhaal gedaan."

Aanvullende bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst verklaard dat niet hij, maar een journalist genaamd [naam01] , de auteur is van het blog “ [blog01] ” [
het hof begrijpt: het blog zoals bedoeld in bewijsmiddel 12 uit het vonnis van de rechtbank genaamd “ [website02] ”]. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij deze journalist verschillende stukken heeft toegestuurd en dat hij zijn verhaal met hem heeft gedeeld.
Het hof stelt voorop dat de verdachte de stelling dat de voornoemde journalist de auteur is van dit blog niet nader heeft onderbouwd. Het hof kan de stelling dan ook niet verifiëren. Het hof overweegt echter dat zelfs als zou worden uitgegaan van de juistheid van die stelling op dat punt, dit onverlet laat dat de verdachte een substantiële, onmisbare bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de publicaties van het blog. De verdachte heeft blijkens zijn verklaring immers uit eigen beweging een journalist benaderd, hem verschillende stukken overhandigd en zijn verhaal met deze journalist gedeeld. Gelet op deze gedragingen, in onderling verband en in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de verdachte hiermee duidelijk voor ogen heeft gehad ervoor te zorgen dat er op dit blog een – onmiskenbaar mede op de aangeefster betrekking hebbende – publicatie werd geplaatst. De enkele omstandigheid dat de verdachte de tekst van het blog mogelijk niet zelf heeft opgesteld, doet hieraan niks af. Daarnaast heeft te gelden dat uit de als bewijsmiddel 2 opgenomen aangifte, zoals aangevuld bij dit arrest, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, volgt dat de verdachte drie artikelen over de aangeefster heeft geschreven op de website [website03] .
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte de in zaak A onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde gedraging heeft begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en gevorderd hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft -kort gezegd – bepleit dat de verdacht geen (waan)stoornis heeft.
Het hof heeft kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages over de verdachte: een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 29 maart 2023, opgemaakt door [psychiater01] (psychiater) en een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 13 maart 2023, opgemaakt door [psycholoog01] , psycholoog.
De verdachte heeft meegewerkt aan de onderzoeken van de deskundigen. Beide deskundigen hebben hun bevindingen ter terechtzitting van 21 december 2023 nader toegelicht.
De psycholoog heeft over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
( i) De verdachte lijdt aan een waanstoornis, achtervolgingstype. Zijn beleving van de werkelijkheid is bijzonder afwijkend en staat volledig in het teken van paranoïde wanen.
Betrokkene koestert een in beton gegoten complottheorie, met als strekking dat hij na de scheiding ontdekte dat zijn ex-vrouw tijdens hun huwelijk een groot geldbedrag - 3 ton - heeft weggesluisd en hij vervolgens, nadat hij verhaal ging halen, werd geconfronteerd met valse aangiftes van belaging door corrupte officieren van justitie en andere instanties en (hoge) ambtenaren die onder één hoedje speelden met de aangevers.
(…)
Men zou kunnen opwerpen dat het mogelijk is dat de bron en voedingsbodem van zijn
belevingen feitelijke elementen bevatten. Het zou zo kunnen zijn dat zijn ex-echtgenote tijdens hun huwelijk een groot geldbedrag heeft weggesluisd c.q. gestolen en het zou ook zo kunnen zijn dat er tijdens het langdurige strafproces procedurele fouten zijn gemaakt. Echter, ook in dat geval kan nog zonder enige twijfel worden gesteld dat zijn complottheorie, mede gelet op het progressieve, grenzeloze en incorrigeerbare karakter ervan, de grote hoeveelheid
personen en instanties die er in de loop der jaren als vanzelf ingezogen zijn en de afwezigheid van ook maar één betrokken persoon of instantie die in zijn ogen niet corrupt is, de toets der realiteit niet kan doorstaan.
Verdachtes beleving van de werkelijkheid is niet ontvankelijk voor welke invloed of correctie dan ook. Integendeel, kritische vragen en pogingen tot correctie versterken juist zijn waanwereld, omdat mensen die zijn visie op de werkelijkheid betwisten als vanzelf in het vijandelijke kamp worden geplaatst. Zijn parallelle realiteit wijkt dusdanig af van de gewone, gemeenschappelijke realiteit dat ze als een paranoïde-psychotische waanwereld kan worden gekwalificeerd.
( ii) De psychotische stoornis in de vorm van een waanstoornis (achtervolgingstype) heeft rechtstreeks en volledig doorgewerkt in het tenlastegelegde. Daarom wordt geadviseerd het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De psychiater heeft over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte gerapporteerd dat hij komt tot
de uitgestelde diagnose van een waanstoornis. Hij heeft zich derhalve niet uitgelaten over de mate van toerekenbaarheid van het tenlastegelegde.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de psychiater gehoord. Hij heeft verklaard dat hij de kans dat bij de verdachte sprake is van een waanstoornis groot acht. Hij is in zijn rapport evenwel niet tot de vaststelling van deze stoornis gekomen omdat hij moeite had de overtuigingen van de verdachte feitelijk te falsificeren. De psychiater heeft voorts verklaard dat in het geval vast zou komen te staan dat de overtuigingen van de verdachte onjuist zijn, hij volgens de definitie zou lijden aan een waanstoornis.
Het hof overweegt dat de onder (i) en (ii) genoemde conclusies van de psycholoog worden gedragen door zijn bevindingen. Daarom maakt het hof die tot de zijne. Het hof overweegt hierbij in het bijzonder dat de bevindingen van de psychiater en zijn uitgestelde diagnose de conclusies van de psycholoog geenszins tegenspreken, maar deze juist in sterke mate ondersteunen en voorts dat eerder al de psycholoog [psycholoog02] en psychiater [psychiater02] in hun rapportages van 20 januari 2021 respectievelijk 19 januari 2021 tot dezelfde slotsom zijn gekomen.
Resumerend is het hof dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte volledig door zijn waanstoornis werd gedreven en dat het bewezenverklaarde feit hem in het geheel niet is toe te rekenen. De verdachte is dus ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en moet dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd en daarbij bevolen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Standpunt van de procespartijen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: TBS met voorwaarden) zal worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd in het maatregelenrapport van de Reclassering Nederland van 16 juli 2023, met uitzondering van het geadviseerde middelenverbod en bijbehorende middelencontrole, en de elektrische monitoring. Daarnaast heeft de advocaat-generaal in afwijking van het rapport gevorderd dat als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte meewerkt aan een ambulant behandeltraject, in het geval dit door de reclassering wordt geïnitieerd en dat medicatiegebruik van deze behandeling geen onderdeel zal uitmaken.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – onder verwijzing naar het rapport van psychiater [psychiater01] van 29 maart 2023 – op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis. Aangezien tevens geen sprake is van enig recidiverisico, heeft hij het hof verzocht aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten
De verdachte heeft zich gedurende zeer lange tijd, te weten ruim 3 jaar, schuldig gemaakt aan de belaging van [aangever01] . Daarbij heeft de verdachte onder meer brieven persoonlijk in de brievenbus van de woning van het slachtoffer gestopt. Ook nadat het slachtoffer een zogenoemd ‘stopbericht’ naar de verdachte had gestuurd, is de verdachte doorgegaan. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de belaging van zijn ex-vrouw (aangeefster [benadeelde partij01] ) en haar vriend [benadeelde partij02] . Deze belaging bestond onder andere uit het versturen van meerdere e-mails. De inhoud van die e-mails was grof, indringend en onaangenaam. De aangeefster [benadeelde partij01] voelde zich ernstig bedreigd, kreeg te maken met angst en paniek en heeft psychische klachten gekregen waarvoor zij in behandeling bij een therapeut is gegaan. Verder ervaarde zij – zo blijk uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding – fysieke klachten waarvoor zij naar een manueel therapeut is verwezen. De aangeefster [benadeelde partij01] voelde zich machteloos doordat de verdachte zich niet liet stoppen en ook haar gezin en werkomgeving erbij werden betrokken. De aangever [benadeelde partij02] spreekt in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding van onder meer slapeloze nachten en somberheid.
Het hof weegt in het nadeel van de verdachte mee dat een eerdere veroordeling voor belaging van aangeefster [benadeelde partij01] , die blijkens zijn strafblad onherroepelijk is geworden op 11 januari 2017, hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw op indringende, strafbare wijze inbreuk te maken op de levens van anderen, waaronder wederom [benadeelde partij01] .
Gelet op de duur en de frequentie waarmee verdachte de slachtoffers lastig viel, alsmede de aard van de berichten, heeft de verdachte langdurig op grove en indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. De gedragingen van de verdachte hebben diepe indruk gemaakt op de slachtoffers en hebben hun levensvreugde lange tijd fors aangetast.
Terbeschikkingstelling
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd en overweegt daartoe als volgt. Zoals hiervoor al is vastgesteld, was bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een waanstoornis. Voorts is sprake van een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 2 Wetboek van Strafrecht (te weten: artikel 285b Sr).
De psycholoog heeft in het zijn hiervoor genoemde rapport voorts – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
( iii) De psychotische stoornis waar betrokkene aan lijdt heeft een chronisch karakter. Bij afwezigheid van enig ziektebesef is de waanstoornis niet gevoelig voor welke (interne of externe) beïnvloeding of correctie dan ook, en is betrokkene niet gemotiveerd voor welke vorm van behandeling dan ook. Ook de ingrijpende consequenties van de tenlastegelegde belaging – in de vorm van de lange duur van de voorlopige hechtenis, de veroordeling door de rechtbank en de oplegging van een TBS met dwangverpleging, geven hem geen aanleiding tot enige vorm van kritische bezinning en heroriëntatie. Integendeel, de veroordeling door de rechtbank lijkt zijn paranoïde belevingswereld juist te prikkelen en hem strijdbaarder te maken, met de gedachte dat het complot nog omvangrijker is dan hij al dacht, dat de vijand – als zelfs rechters in het complot zitten – nog machtiger is dan hij al dacht, en dat het belang om de strijd tegen zijn belagers te winnen alleen maar groter wordt.
Op basis van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat, indien betrokkene onbehandeld in de maatschappij terugkeert, de kans op herhaling van vergelijkbare feiten als thans tenlastegelegd – indien bewezen – al op korte termijn groot is en zich, gelet op de aard en
omvang van het door hem verbeelde complot, niet hoeft te beperken tot de huidige aangevers. Deze conclusie op basis van de klinische risicotaxatie komt overeen met de conclusies op basis van de resultaten van de SRP (Stalking Risk Profile). Het risico dat betrokkene volhardt in het stalkingsgedrag wordt als zeer hoog ingeschat.
( iv) De conclusie dat de kans op recidive al op korte termijn zeer groot is en volledig wordt
bepaald door de chronische psychotische stoornis, maakt begeleiding en/of behandeling (van
die stoornis) noodzakelijk. De afwezigheid van enig ziektebesef en enige motivatie voor (vrijwillige) behandeling, vereist een begeleiding en/of behandeling in een juridisch kader.
Beargumenteerd kan worden dat de mogelijkheden om betrokkene effectief te begeleiden en te behandelen, in het kader van een TBS met voorwaarden groter zijn dan de mogelijkheden in het kader van een TBS met dwangverpleging. Wanneer dat laatste wordt opgelegd en betrokkene in een TBS-kliniek wordt geplaatst, zal hij dat naar verwachting opvatten als een soort oorlogsverklaring, zal hij zich van meet af aan verzetten en zal hij niet meewerken aan welke vorm van begeleiding en behandeling dan ook.
Een route die kan worden gevolgd is om in de psychotherapeutische begeleiding en behandeling scherp in te spelen op bestaande opportunistische motieven om recidive te voorkomen en die motieven te versterken. De ruimte die er in het kader van de recidive-preventie lijkt te zijn voor de ‘opportunistische route’ biedt in principe mogelijkheden voor een langdurige ambulante begeleiding en behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden, waarbij de formulering van de voorwaarden optimaal wordt afgestemd op die opportunistische route. Dat betekent dat eventuele voorwaarden in het kader van een TBS met voorwaarden vooral zien op de verplichting om in contact en in gesprek te blijven met de reclassering en zijn ambulante behandelaar/psychotherapeut, die dan optimaal zullen inspelen op betrokkenes wens om vader voor zijn kinderen en grootvader voor zijn kleinkinderen te zijn en samen met zijn vriendin te genieten van zijn ‘oude dag’, met als doel hem los te weken van zijn belevingen rondom zijn belagers, hem te laten focussen op zijn sociale netwerk en op die manier een zekere waanrust te bewerkstelligen.
Op grond van voorgaande overwegingen wordt geadviseerd om betrokkene een TBS met voorwaarden op te leggen, met als belangrijkste voorwaarden: samenwerken met de behandelaars, samenwerken met de reclassering en geen strafbare feiten plegen. Het gebruik van medicatie dient zeker geen voorwaarde te zijn, alleen al omdat (zeer) onzeker is of medicatie enig effect zal hebben, maar zeker ook omdat die eis stellen betekent dat de mogelijkheid van een TBS met voorwaarden in de kiem gesmoord wordt: betrokkene zal nooit instemmen met deze voorwaarde.
Ter terechtzitting in hoger beroep is reclasseringsmedewerkster [naam04] als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat de verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de behandeling van heden goed aan de voorwaarden heeft gehouden en zich gemotiveerd heeft opgesteld.
Mede naar aanleiding van de verklaring van [naam04] heeft de psycholoog ter terechtzitting – in aanvulling op zijn rapport – verklaard dat hij in de positieve houding van de verdachte gedurende zijn schorsing, aanleiding ziet om het aantal geadviseerde voorwaarden in het kader van de TBS-maatregel af te schalen. Regelmatig contact met een medewerker van de reclassering, die op zijn of haar beurt indien nodig een ambulant behandeltraject initieert, zou reeds het gewenste effect kunnen bewerkstelligen, aldus de psycholoog.
Op grond van het voorgaande, en dan met name het onder (iii) overwogene, komt het hof tot de conclusie dat het risico op recidive zeer groot is en dat de algemene veiligheid van personen – waaronder ook de psychische gezondheid van personen kan vallen – de oplegging van een TBS-maatregel eist.
Gelet op het onder (iv) overwogene en de door de psycholoog en reclasseringsmedewerker ter terechtzitting gegeven toelichtingen, acht het hof de kans op een succesvolle begeleiding en/of behandeling met vermindering van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau als gevolg, groter in geval van oplegging van TBS met voorwaarden, dan wanneer TBS met dwangverpleging wordt opgelegd. Het hof zal dan ook volstaan met het opleggen van een TBS-maatregel met voorwaarden.
Voorwaarden
Bij het formuleren van de aan de op te leggen maatregel te verbinden voorwaarden, heeft het hof aansluiting gezocht bij hetgeen de psychloog in aanvulling op zijn rapport ter terechtzitting heeft verklaard (zie hiervoor) en hetgeen door de reclassering is geadviseerd in het maatregelenrapport van 16 juli 2023.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht het hof echter niet alle voorgestelde voorwaarden uit dit rapport opportuun. Het hof zal daarom niet alle voorgestelde voorwaarden overnemen, maar de voorwaarden beperken tot die zoals hierna genoemd in het dictum. Zo zal het hof onder meer het geadviseerde middelenverbod en het verbod om zonder toestemming van de reclassering het land te verlaten, niet overnemen. Daarnaast neemt het hof de voorgestelde voorwaarden die – kort gezegd – zien op medicatiegebruik en de mogelijkheid van een ‘time-out opname’, niet over.
Ter terechtzitting van 21 december 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij bereid is de na te noemen voorwaarden na te leven.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof ziet gelet op het hoge recidiverisico (in geval de verdachte zonder de op te leggen voorwaarden terugkeert in de samenleving) reden om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr, en zal bevelen dat de TBS-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof ziet – anders dan de advocaat-generaal – onvoldoende aanleiding om, naast de TBS-maatregel, een 38z-maatregel aan de verdachte op te leggen.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. De op te leggen TBS-maatregel leent zich naar haar aard echter niet voor vermindering zodat wordt volstaan met de constatering van de overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.342,39, bestaande uit € 842,39 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de gevorderde materiële schade.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade geen standpunt ingenomen. De verdachte heeft desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt dat hij de gevorderde schade niet reeds heeft vergoed.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09-311047-20 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot € 842,39. De vordering is door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Immateriële schade
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.000,00.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade evenmin een standpunt ingenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof wijst daartoe op de gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad voor de benadeelde partij, zoals hiervoor onder het kopje ‘Ernst van de bewezenverklaarde feiten’ is opgenomen en hetgeen ter onderbouwing van de schade in de vordering is aangevoerd. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het stelselmatige en indringende karakter van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de ingrijpende inbreuk die hij daarmee heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 2.342,39 aan materiële en immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geen standpunt ingenomen.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. Het hof wijst daartoe op de gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad voor de benadeelde partij, zoals hiervoor onder het kopje ‘Ernst van de bewezenverklaarde feiten’ is opgenomen en hetgeen ter onderbouwing van de schade in de vordering is aangevoerd. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 500,00. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met het stelselmatige en indringende karakter van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de ingrijpende inbreuk die hij daarmee heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde maatregelen en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht:
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering
bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken;
  • Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
  • Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact
hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- de veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject, indien dit door de reclassering wordt geïnitieerd. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener/behandelaar geeft voor de behandeling;
- de veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- de veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding, waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht - en last;
- de veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties;
- de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers
[aangever01] , [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De veroordeelde mag tevens geen uitlatingen doen over aangeefster op sociale media;
- Betrokkene bevindt zich gedurende het toezicht met voorwaarden niet in een straal van 5 kilometer
rondom [plaats01] en [plaats02] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-311047-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.342,39 (tweeduizend driehonderdtweeënveertig euro en negenendertig cent) bestaande uit € 842,39 (achthonderdtweeënveertig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-311047-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.342,39 (tweeduizend driehonderdtweeënveertig euro en negenendertig cent) bestaande uit € 842,39 (achthonderdtweeënveertig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
28 juni 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-311047-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-311047-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 juni 2017.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met in acht name van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden, mr. W.S. Ludwig, mr. T. de Bont en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 januari 2024.
Mr. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]