ECLI:NL:GHAMS:2024:1230

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.333.302/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging co-ouderschapsregeling en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de co-ouderschapsregeling en de kinderalimentatie tussen de ouders van twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om het hoofdverblijf van de jongste minderjarige bij haar vast te stellen, terwijl de oudste bij de vader zou blijven. De vader, die in het incidenteel hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, aangezien hij sinds november 2023 de volledige zorg voor de kinderen heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds maart 2022 bij de vader wonen en dat de moeder beperkte omgang heeft, die onder begeleiding van de GI (Gecertificeerde Instelling) plaatsvindt. De moeder heeft in het verleden psychische problemen gehad, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor de kinderen. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader moeten blijven, gezien de stabiliteit en veiligheid die hij biedt. De omgang met de moeder is vastgesteld op twee keer per week, waarbij de GI de regie houdt over de omgangsregeling. De kinderalimentatie is per 1 november 2023 op nihil gesteld, omdat de vader alle kosten voor de kinderen draagt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.333.302/01
zaaknummer rechtbank: C/13/718214 / FA RK 22-3327
beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.H. Stibbe te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ).
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
hierna de noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 7 juli 2023, hersteld bij beschikking van 28 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vader heeft op 11 december 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 31 januari 2024 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 19 februari 2024, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 19 februari 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 20 februari 2024, met een bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 21 februari 2024, met een bijlage.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- N. Jansen namens de raad;
- de (waarnemend) gezinsmanager en een collega namens de GI.
Door de advocaat van de vader zijn pleitnotities aan het hof overgelegd.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn [in] 2017 gehuwd. Hun huwelijk is op 1 juni 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 26 januari 2023 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2016 te [plaats B] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2017 te [plaats B] (hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen).
De ouders hebben het gezamenlijk gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vader.
3.2
Bij vonnis van 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de kinderen voorlopig bij de vader zullen verblijven en dat de op dat moment geldende zorgregeling per direct – tijdelijk – wordt opgeschort. Tevens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de omgang van de moeder met de kinderen zal plaatsvinden onder begeleiding en in aanwezigheid van hulpverlening, of een door de ouders aan te wijzen (andere) derde, in overleg met de GI.
3.3
Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de rechtbank bij wege van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat de kinderen voor de duur van het geding, met onmiddellijke ingang aan de vader zullen worden toevertrouwd. Voorts heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders, voor de duur van het geding, vastgesteld, inhoudende dat de moeder met de kinderen eenmaal per week door middel van videobellen contact heeft onder begeleiding van Altra, eventueel uit te breiden met een uur per week contact tussen de kinderen en de moeder, onder begeleiding van Altra, op het hoofdkantoor van Altra, dan wel een uitbreiding van het contact in andere zin op geleide en aanwijzing van Altra. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de moeder met ingang van de dag van die beschikking, voor de duur van het geding € 25,- per kind per maand zal betalen aan de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4
Bij beschikking van 11 juli 2022 van de rechtbank zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder
toezicht gesteld voor een periode van zes maanden, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 12 juni 2024.
3.5
Bij echtscheidingsbeschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vader bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij hem. Voorts heeft de rechtbank op verzoek van de ouders gezamenlijk de regeling inzake de verdeling van de zorg en opvoedingstaken als volgt vastgesteld:
- week l: de kinderen zijn van woensdag uit school t/m vrijdag 18.00 uur bij de
moeder, waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt bij de moeder:
- week 2: de kinderen zijn van woensdag uit school t/m zondag 18.00 uur bij de
moeder, waarbij de moeder de kinderen op zondag terugbrengt naar de vader.
De vakanties en feestdagen worden bij helfte tussen de ouders gedeeld, in onderling overleg. Voor de vakanties geldt dat de kinderen op woensdag om 12.00 uur
worden opgehaald bij de vader. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de vader een bedrag van € l51,- per kind per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie), met ingang van 7 juli 2023 en daarna telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De ouders hadden over en weer een verzoek gedaan tot vaststelling van een kinderalimentatie.
4.2
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, ten aanzien van het hoofdverblijf en de kinderalimentatie:
primairdat het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de moeder wordt vastgesteld en dat het
hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn, waarbij de moeder verantwoordelijk is
voor het beheer en de betaling van de verblijfsoverstijgende kosten voor beide kinderen en de vader een maandelijkse bijdrage van € 253,- per kind (er van uitgaande dat beide ouders aanspraak kunnen maken op een kindgebonden budget) aan de moeder moet betalen, dan wel een zodanig bedrag dat het hof juist zal achten, als bijdrage in de kosten en verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en dat de moeder aanvraagster zal zijn voor de kinderbijslag voor [minderjarige 2] , en de vader de aanvrager zal zijn voor de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en beide ouders de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gezamenlijk schriftelijk op de hoogte zullen stellen van hun intentie om de kinderbijslag voor beide kinderen te verdelen zodat de SVB alsdan elk kwartaal de helft van het totale bedrag aan kinderbijslag voor beide kinderen 50/50 aan beide ouders kan uitbetalen,
subsidiairdat de vader verantwoordelijk blijft voor het beheren en betalen van de
verblijfsoverstijgende kosten van beide kinderen, waarbij het hoofdverblijf van [minderjarige 2] , bij de moeder wordt vastgesteld en dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal blijven en de vader een maandelijkse bijdrage van € 85,- per kind (er van uitgaande dat beide de ouders aanspraak kunnen maken op een kindgebonden budget) aan de moeder moet betalen, dan wel een zodanig bedrag dat het hof juist zal achten, als bijdrage in de kosten en verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen onder de verplichting dat de vader daarnaast alle verblijfsoverstijgende kosten van de minderjarigen, waaronder te verstaan alle kleding, voor zijn rekening dient te nemen, en dat de moeder aanvraagster zal zijn voor de
kinderbijslag voor [minderjarige 2] , en de vader de aanvrager zal zijn voor de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en beide ouders de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gezamenlijk schriftelijk op de hoogte zullen moeten stellen van hun intentie om de kinderbijslag voor beide kinderen eerlijk te verdelen zodat de SVB alsdan elk kwartaal de helft van het totale bedrag aan kinderbijslag voor beide kinderen 50/50 aan beide ouders kan uitbetalen;
meer subsidiairdat de door de rechtbank bepaalde hoofdverblijfplaats van de kinderen ongewijzigd bij de vader blijft en de vader verantwoordelijk blijft voor het beheren en betalen van de verblijfsoverstijgende kosten en de vader een maandelijkse bijdrage van € 85,- per
kind (er van uitgaande dat beide de ouders aanspraak kunnen maken op een kindgebonden budget) aan de moeder moet betalen, dan wel een zodanig bedrag dat het hof juist zal achten, als bijdrage in de kosten en verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, onder de verplichting dat de vader daarnaast alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen, waaronder te verstaan alle kleding, voor zijn rekening dient te nemen, en dat de moeder aanvraagster zal zijn voor de kinderbijslag voor [minderjarige 2] , en de vader de aanvrager zal zijn voor de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en beide de ouders de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gezamenlijk schriftelijk op de hoogte zullen moeten stellen van hun intentie om de kinderbijslag voor beide kinderen eerlijk te verdelen zodat de SVB alsdan elk kwartaal
de helft van het totale bedrag aan kinderbijslag voor beide kinderen 50/50 aan beide ouders kan uitbetalen.
Voor zowel het primaire, subsidiaire en meer subsidiair gevraagde:
( i) dat de vader verplicht is om uiterlijk binnen 24 uur na afgifte van het de deze te wijzen beschikking zijn schriftelijke medewerking te geven aan een verdeling van de kinderbijslag
ten behoeve van de kinderen door het daartoe benodigde formulier van de
Sociale Verzekeringsbank gezamenlijk met de moeder te ondertekenen. in te vullen en
te overhandigen aan de moeder zodat zij dat kan verzenden aan de Sociale
Verzekeringsbank;
(ii) dat indien de vader uiterlijk binnen 24 uur na afgifte van de ten deze te wijzen beschikking
zijn schriftelijke medewerking en toestemming onthoudt en/of het in te vullen
benodigde formulier niet aan de moeder overhandigt, de beschikking in de plaats treedt van
de vereiste toestemming en medewerking van de vader, zoals hierboven beschreven.
Voor zowel het primaire en subsidiair gevraagde:
( i) dat de vader verplicht is om uiterlijk binnen een week na afgifte van de ten deze te
wijzen beschikking zijn toestemming en medewerking te geven aan het inschrijven van [minderjarige 2]
op het woonadres van de moeder;
(ii) dat indien de vader uiterlijk binnen een week na afgifte van het de deze te wijzen beschikking
zijn medewerking en toestemming onthoudt, de beschikking in de plaats treedt van de
vereiste toestemming en medewerking van de vader, zoals hierboven beschreven.
Voorts verzoekt de moeder ten aanzien van de zorgregeling dat:
- de kinderen van woensdag na school tot zaterdag 16:00 uur bij de moeder zullen zijn, met uitzondering van de laatste week van de maand, waarin ze van woensdag na school tot zaterdag 12:00 uur bij de moeder zullen doorbrengen, waarna de moeder de kinderen op zaterdag terugbrengt naar de vader;
- de kinderen tijdens vakanties op woensdag om 12:00 uur bij de vader worden opgehaald door de moeder waarbij de vakanties en feestdagen gelijk verdeeld worden tussen de ouders,
- in onderling overleg en tijdens vakanties dezelfde regeling als normaal zal gelden, tenzij een van de ouders van plan is met de kinderen op vakantie te gaan en hier tijdig overeenstemming over is bereikt en
- na de zomervakantie, zodra het schoolrooster bekend is, beide ouders zullen overleggen over een evenredige verdeling van vakanties en feestdagen en
- de verjaardagen van de kinderen om en om bij beide ouders gevierd worden: te weten, op de verjaardag van de moeder zullen de kinderen bij haar zijn, en op de verjaardag van de vader bij hem, althans in alle gevallen dat een zodanige beslissing wordt genomen welke het hof juist zal achten.
4.3
De vader verzoekt in het principaal hoger beroep het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader.
4.4
De vader verzoekt in het incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
A. dat het verzoek van de moeder om een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging
van de kinderen alsnog wordt afgewezen in die zin dat de vader met ingang van 1 november 2023 geen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen aan de moeder meer verschuldigd is en deze bijdrage per 1 november 2023 derhalve op nihil gesteld wordt;
B.de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de opvoed- en verzorgingstaken en dus de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen te vernietigen en te wijzigen in die zin dat de kinderen enkel en alleen voortaan omgang zullen hebben met de moeder in aanwezigheid van een derde (hulpverlening) waarbij de wekelijkse begeleide omgangsmomenten in overleg tussen de ouders en hulpververlening nader zal worden bepaald althans een zorgregeling tussen
de moeder en de kinderen vast te stellen welke het hof in het belang van de kinderen acht.
4.5
De moeder verzoekt in het incidenteel hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep, dan wel het door de vader verzochte af te wijzen, zulks onder handhaving van de grieven van de moeder in het principaal hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Wettelijk kader
5.2
Op grond van artikel 827 lid 1 onder c (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter in de echtscheidingsprocedure nevenvoorzieningen treffen betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Ingevolge artikel 1:253a lid 2, sub a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een regeling vaststellen omtrent de toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken en beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een beslissing die hem in het belang van het kind voorkomt.
De standpunten
5.3
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader zullen hebben. De moeder erkent dat financiële voordelen niet de enige doorslaggevende factor zouden moeten zijn, echter is er in deze specifieke situatie geen geldige reden om deze voordelen, die ten goede kunnen komen aan de kinderen, buiten beschouwing te laten. Aan de moeder wordt geen eerlijke kans geboden om te bewijzen dat haar vermeende minder evenwichtige periode tot het verleden behoort, dat ook haar thuissituatie goed is en dat zij net als de vader in staat is de kinderen een stabiele hoofdverblijfplaats te bieden. Gevoelsmatig is een verdeling van de hoofdverblijfplaats ook belangrijk voor de moeder, anders is sprake van een ongelijke machtsverhouding.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de moeder dat zij, gezien de huidige omstandigheden, wel begrijpt dat een co-ouderschap nu niet haalbaar is, maar zij streeft daar wel naar. De moeder wil een relatie met de kinderen opbouwen en onderhouden zonder dat zij onder een vergrootglas ligt en de omgang om het minste of geringste wordt stopgezet. De moeder heeft de kinderen nooit mishandeld. De vader blijft de moeder diskwalificeren als moeder. Zijn wantrouwen heeft een negatieve invloed op de kinderen en ook op de band van de moeder met de kinderen.
5.4
De vader voert verweer en stelt dat de kinderen sinds maart 2022 hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben. Verder is gebleken dat de moeder geen vooruitgang boekt en er nog steeds sprake is van instabiliteit bij de moeder. De thuissituatie bij de vader is goed en de kinderen hebben een stabiele basis bij hem. Deze situatie is in het belang is van de kinderen en dient niet veranderd te worden.
Ten aanzien van de zorgregeling stelt de vader dat de moeder de kinderen opnieuw heeft geslagen en tegen de kinderen heeft geschreeuwd. De kinderen zijn bang voor de moeder. De moeder is onvoorspelbaar en heeft nog steeds woedeaanvallen. De hulpverlening heeft in het kader van de ondertoezichtstelling daarom ook besloten om de omgang te begeleiden en dus te allen tijde aanwezig te zijn bij de omgang tussen de moeder en de kinderen. De moeder is gezien haar meervoudige psychische problematiek niet in staat om een veilig en stabiel opvoed- en verzorgingsklimaat voor de kinderen aan te bieden wat maakt dat het geenszins in het belang is van de kinderen dat zij zonder aanwezigheid van een derde omgang hebben met de moeder. Zij heeft in een emailbericht van 29 augustus 2023 zelf ook aangegeven dat zij de zorg en opvoeding van de kinderen niet meer aankon en overbelast raakte.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het een complexe situatie is. Er is veel hulpverlening betrokken bij de ouders en de kinderen.
Beide ouders werken hard en stellen zich flexibel op, maar beide ouders moeten heel goed naar zichzelf kijken en stoppen met wijzen naar de ander want daar hebben ze geen invloed op. De focus ligt te veel op elkaar waardoor de ontwikkeling stagneert. Wat er dan gebeurt is dat er een hele grote voorzichtigheid bij de moeder ontstaat omdat ze bang is dat het weer mis gaat en de vader vervolgens voor hem bevestigd ziet dat de moeder het niet kan.
Advies van de raad
5.6
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep, gezien alle recente ontwikkelingen onthouden van een advies ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling. De ouders diskwalificeren elkaar als ouder en hebben een groot wantrouwen naar elkaar. Dit patroon is lastig te doorbreken. Daarnaast is de psychische problematiek van de moeder ook onduidelijk, hetgeen het geven van een advies lastig maakt. Tot slot speelt bij de bepaling van het hoofdverblijf ook een financieel belang en daar adviseert de raad niet over.
Oordeel van het hof
5.7
Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, zodat geen aanleiding bestaat hiertoe de zaak aan te houden, zoals door de moeder verzocht.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Partijen kennen elkaar sinds 2012 en zijn in 2017 met elkaar getrouwd. De moeder is onder behandeling (geweest) in verband met psychische klachten in 2019, 2020 en 2021. In november 2020 is zij gedurende een periode van 14 dagen opgenomen geweest in het Arkin/Sinai Centrum voor traumatherapie. In januari 2021 is aan de moeder een huisverbod van 10 dagen opgelegd, dat met 18 dagen is verlengd, tot 13 februari 2021. In de eerste daaraan ten grondslag liggende beschikking is onder meer vermeld dat één van de belangrijkste omstandigheden die tot het verbod heeft geleid is dat er twee jonge kinderen in de woning waren die getuige zijn geweest van uitbarstingen van de moeder. In het kader van dit huisverbod is de GI bij het gezin betrokken geraakt. De moeder is vervolgens het behandelplan `Dialectische gedragstherapie' van het Sinai Centrum aangegaan, onder meer ter beteugeling van haar woedeaanvallen. In de zomer van 2021 zijn de ouders uit elkaar gegaan. De ouders hadden samen een woning in [plaats A] , die zij in november 2021 hebben verkocht. Na het uit elkaar gaan, kregen zij ieder eigen woonruimte in [plaats A] . In overleg met de GI hebben partijen vervolgens een 50/50 zorgregeling afgesproken.
In maart 2022 hebben de kinderen, nadat zij het daaraan voorafgaande weekend bij de moeder hadden doorgebracht, op school verteld dat de moeder hen (meermaals) heeft geslagen en is bij [minderjarige 1] lichamelijk letsel geconstateerd. Hiermee stond nog niet vast dat sprake was van kindermishandeling, maar de signalen waren dermate zorgelijk dat er aanleiding was om het contact tussen de moeder en de kinderen alleen begeleid te laten plaatsvinden. De signalen maakten ook dat er een raadsonderzoek heeft plaatsgevonden. Op 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de kinderen voorlopig bij de vader zullen verblijven en is verder bepaald dat de toen geldende zorgregeling per direct wordt opgeschort en de omgang van de moeder met de kinderen plaatsvindt onder begeleiding.
Op 1 juni 2022 heeft een incident plaatsgevonden bij de buitenschoolse opvang (BSO) van de kinderen. De moeder wilde de kinderen meenemen terwijl zij daartoe niet bevoegd was. De moeder kreeg de kinderen niet mee en de situatie escaleerde. De moeder gedroeg zich agressief tegen de betreffende leidinggevende in het bijzijn van de kinderen. De moeder is uiteindelijk pas na een gesprek met de GI en in het bijzijn van de politie vertrokken. De BSO heeft daarover op 3 juni 2022 een melding gedaan bij Veilig Thuis.
Op 11 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter de kinderen onder toezicht gesteld en daarbij onder meer overwogen dat het contact tussen de moeder en de kinderen zo snel mogelijk dient te leiden tot positieve herinneringen aan hun moeder. Altra is vervolgens van start gegaan met de omgangsbegeleiding door middel van een 4-fasenplan, welke leidde tot een geheel onbegeleide omgang eind 2022/begin 2023 en vervolgens weer tot een co-ouderschapsregeling zoals vastgelegd in de bestreden beschikking.
Intussen had de raad op 15 december 2022 advies uitgebracht strekkende tot aanhouding van het vaststellen van de definitieve zorgregeling voor de duur van negen maanden nu de ouders en de kinderen eerst zullen gaan starten met gespecialiseerde hulpverlening en aansluitend dient te worden gekeken naar welke regeling het meest in het belang van de kinderen is.
Op 1 november 2023 heeft [minderjarige 1] aangegeven bij haar juf dat zij zich niet veilig voelt bij de moeder. Ze gaf aan dat de moeder snel boos wordt en dan gaat schreeuwen. De moeder zou haar ook op haar been hebben geslagen. De moeder kwam de kinderen die middag ophalen en [minderjarige 1] wilde niet met haar mee. Op dat moment namen de emoties bij de moeder toe en sprak zij haar frustraties en gevoelens uit. De kinderen raakten overstuur en zijn door de juf naar een andere ruimte gebracht. De moeder is vervolgens weggelopen en de vader heeft de kinderen opgehaald, aldus de verklaring van de juf. Na dit incident heeft de moeder de kinderen de rest van de maand alleen begeleid gezien op woensdagmiddag bij haar thuis. Vanaf 1 december 2023 is de omgang tussen de moeder en de kinderen uitgebreid met de maandagmiddag bij speltherapie. Sinds januari 2024 heeft de omgang ook onbegeleide momenten doordat de moeder de kinderen zelf uit school haalt op maandag en naar speltherapie brengt. Ook op woensdag haalt de moeder de kinderen zelf uit school. Op 22 januari 2024 is de omgang vroegtijdig afgebroken doordat [minderjarige 1] uitlatingen deed waaruit bleek dat zij nog steeds angstig is voor de moeder. De moeder reageerde daar heftig op waardoor zij door de spelbegeleider verzocht is om te vertrekken.
5.8
Gezien het voorgaande acht het hof het net als de rechtbank, in het belang van de kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben. De kinderen wonen reeds sinds maart 2022 bij de vader. Daar hebben zij stabiliteit, rust en voorspelbaarheid, hetgeen de basis biedt voor het intensieve hulpverleningstraject waarin zij zitten. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.
5.9
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Het hof stelt voorop dat uitgangspunt is dat ouders op gelijkwaardige wijze uitvoering dienen te kunnen geven aan hun ouderschap. In het algemeen wordt aangenomen dat het van groot belang is dat kinderen met hun beide ouders contact hebben. Het hof is echter, met de vader en de GI, van oordeel dat de reguliere co-ouderschapszorgregeling gezien de recente ontwikkelingen niet langer passend is en daarom gewijzigd dient te worden. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De aanleiding voor de grotendeels weer begeleide omgang zijn de angstsignalen die de kinderen sinds 1 november 2023 vertonen ten opzichte van de moeder. De oorzaak hiervan is niet precies te achterhalen, maar is hoe dan ook zorgwekkend. Zelfs als de moeder de kinderen niet zou hebben geslagen, is het belangrijk dat naar de kinderen wordt geluisterd en dat een eventueel gevoel van onveiligheid wanneer zij bij de moeder verblijven, wordt weggenomen. Dit maakt dat een onbegeleide zorgregeling op dit moment niet langer passend is en sinds 1 november 2023 ook niet meer wordt uitgevoerd. De ouders en de kinderen zitten sinds januari 2023 in het intensief hulpverleningstraject Switch. Switch biedt integrale behandeling en begeleiding aan gezinnen waar geweld al jarenlang speelt. Een multidisciplinair team van verschillende organisaties (De Waag, Blijfgroep [plaats B] , Bright GGZ en Altra) kijkt welke hulp nodig is om geweldspatronen te stoppen en te doorbreken. Trauma en hechting zijn daarbij belangrijke thema’s. Dit houdt in voor de ouders dat zij beiden met een psycholoog spreken van De Waag respectievelijk Bright GGZ en dat de kinderen op maandagmiddag speltherapie volgen.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij nu bekijkt of Switch nog wel passend is. Het lukt namelijk niet om het patroon van wantrouwen tussen de ouders te doorbreken, waardoor zij in een impasse terecht komen en de hulpverlening niet toekomt aan hun primaire taak: hulpverlenen. De kinderen moeten continu schakelen tussen twee werelden. Zij komen steeds verder in een loyaliteitsconflict terecht door de alleen maar toenemende strijd tussen hun ouders. Dit is schadelijk voor hun ontwikkeling. Het hof is met de GI van oordeel dat thans het uitgangspunt is om te kijken wat de kinderen en de ouders aan kunnen voor wat betreft de omgang, waarbij het van essentieel belang is dat er eerst rust komt, want dat is er niet. Het hof acht het van groot belang dat de speltherapie wordt voortgezet of dat er een andere vorm van hulpverlening komt, zodat de kinderen hiervan kunnen gaan profiteren. Het hof ziet aanleiding de regie inzake de omgang bij de GI te laten. Dientengevolge is de GI in staat om adequaat en naar bevind van zaken te handelen. Op grond van het voorgaande stelt het hof de volgende regeling vast:
De moeder heeft twee keer in de week omgang met de kinderen, waarbij de dag en de tijd waarop het contact zal plaatsvinden alsmede de duur van het contact telkens zullen worden bepaald door de GI, waarbij de GI tevens bepaalt of deze omgangsmomenten al dan niet begeleid zullen plaatsvinden en of en wanneer deze omgangsmomenten uitgebreid kunnen worden.
Gezien de omstandigheid dat het hof een beperkte (begeleide) omgangsregeling zal vastleggen en de tussen de ouders overeengekomen co-ouderschapsregeling zal wijzigen, is er op dit moment evenmin ruimte om de vakantie- en feestdagenregeling uit te voeren zoals de ouders waren overeengekomen. Dit betekent dat het verzoek hiertoe van de moeder alsnog zal worden afgewezen. Dit oordeel laat overigens onverlet dat precisering van de regeling van de vakanties en feestdagen in de door de moeder gewenste zin voor de hand ligt, zodra er volgens het inzicht van de GI weer ruimte bestaat voor de uitvoering van een ruime onbegeleide zorgregeling tussen de moeder en kinderen.
Kinderalimentatie
Standpunten
5.1
De vader heeft verzocht te bepalen dat de kinderalimentatie voor beide kinderen wordt bepaald op nihil met ingang van 1 november 2023. De vader heeft sindsdien de volledige zorg over de kinderen en voldoet al hun kosten. De kinderen verblijven feitelijk maar één á twee dagdelen bij de moeder.
Oordeel van het hof
5.11
Het hof oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de vader de kosten voor verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening neemt vanaf 1 november 2023; het moment waarop de vader de volledige zorg over de kinderen kreeg. Niet gesteld of gebleken is dat de moeder daarnaast nog (substantiële) kosten bleef voldoen voor de kinderen. Voor betaling van een kinderalimentatie aan de moeder bestaat dan ook geen rechtsgrond meer. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook vernietigen en de door de vader te betalen kinderalimentatie per 1 november 2023 op nihil stellen.
Het hof zal dus overeenkomstig het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep beslissen en het door de moeder in het principaal hoger beroep onder het primair, subsidiair en meer subsidiair verzochte afwijzen.
Terugbetaling van te veel betaalde kinderalimentatie
5.12
Het hof dient te beoordelen of een terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader verklaard dat de moeder de kinderalimentatie die in de bestreden beschikking is bepaald en die de vader aan haar heeft betaald over november 2023 nog niet aan hem heeft terugbetaald, ondanks verschillende aanmaningen daartoe. Het hof van oordeel dat gelet op de hoogte van het inkomen van de moeder en de omstandigheid dat dergelijke bijdragen per maand plegen te worden uitgegeven en zij de kinderen wel wekelijks een middag bij haar thuis heeft gehad, van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij eventueel te veel ontvangen onderhoudsbijdragen terugbetaalt.
5.13
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de zorgregeling en de kinderalimentatie en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder twee keer in de week omgang heeft met de kinderen, waarbij de dag en de tijd waarop het contact zal plaatsvinden alsmede de duur van het contact telkens zullen worden bepaald door de GI, waarbij de GI tevens bepaalt of deze omgangsmomenten al dan niet begeleid zullen plaatsvinden en of en wanneer deze omgangsmomenten uitgebreid kunnen worden;
stelt de door de vader aan de moeder ten behoeve van de kinderen te betalen bijdrage op nihil, met ingang van 1 november 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het door de moeder in hoger beroep meer of anders verzochte af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.