ECLI:NL:GHAMS:2024:1227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
200.336.396/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelmatige vernietiging van ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2023, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] was uitgesproken op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De vader, die momenteel gedetineerd is, verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de Raad en de moeder de ondertoezichtstelling wilden handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De vader heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan vrijwillige hulpverlening, en het hof heeft geoordeeld dat de hulpverlening bij de Blauwe Beer voldoende is om de situatie van de minderjarige te verbeteren. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter voor de periode van 6 oktober 2023 tot heden bekrachtigd, maar de ondertoezichtstelling voor de periode vanaf heden tot 6 oktober 2024 vernietigd. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat beide ouders zich inzetten voor de hulpverlening en dat de Raad opnieuw een verzoek kan indienen indien de situatie verslechtert.

Uitspraak

ERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.336.396/01
zaaknummer rechtbank: C/13/728391 / JE RK 23-24
beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] , thans verblijvende in de PI te [plaats B] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Dorgelo te Amsterdam,
en
De Raad voor de Kinderbescherming
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in de zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna te noemen: de GI);
Als informanten in deze zaak zijn aangemerkt:
- [grootouders vz] (hierna te noemen: de grootouders vz);
- [grootouders mz] (hierna te noemen: de grootouders mz).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2023 (hierna te noemen: de kinderrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 5 januari 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 oktober 2023.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 31 januari 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 4 maart 2024, met bijlagen;
- een bericht van de raad van 19 maart 2024, met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling is op 13 maart 2024 aangevangen. Vanwege de afwezigheid van de raad heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden.
2.4
De mondelinge behandeling is op 20 maart 2024 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de twee gezinsvoogden;
- de grootouders vz;
- de grootouders mz.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2017.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
De ouders hebben na de geboorte van [minderjarige] gezamenlijk bij de grootouders vz gewoond. Na het verbreken van de relatie tussen de ouders, zijn de vader en [minderjarige] bij grootouders vz blijven wonen. Bij beschikking van de rechtbank van 26 juni 2019 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.3
Bij beschikking van 9 februari 2022 is een zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige] van donderdagmiddag na school tot zaterdagavond 18:00 uur bij moeder verblijft. Sinds juni 2023 zorgt de moeder de helft van de tijd voor [minderjarige] : de ene week van dinsdag tot zaterdag en de andere week van woensdag tot zaterdag. Begin 2023 is de vader gedetineerd. Sindsdien zorgen de grootouders vz de andere dagen van de week voor [minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 6 oktober 2023 tot 6 oktober 2024.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
- primair, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen;
- subsidiair de bestreden beschikking te wijzigen, in die zin dat de ondertoezichtstelling met ingang van datum beschikking wordt opgeheven;
- althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist acht.
4.3
De raad verzoekt – zoals het hof begrijpt – de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, aanhef en onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
Door en namens de vader is benadrukt dat een ondertoezichtstelling een ultimum remedium is, waarbij sprake moet zijn van een concrete en ernstige bedreiging in de ontwikkeling van een kind. De kinderrechter heeft haar oordeel ten onrechte laten afhangen van drie mogelijke ontwikkelingsbedreigingen, maar deze zijn niet met stukken onderbouwd. Er is geen enkele aanwijzing dat de veiligheid van [minderjarige] in het geding is, aldus de vader. Hij is bereid aan vrijwillige hulpverlening mee te werken en hij staat achter het hulpverleningstraject bij de Blauwe Beer voor [minderjarige] . Ook heeft hij zijn excuus aangeboden voor het feit dat hij eigenmachtig heeft gekozen om [minderjarige] niet de ware reden te vertellen over zijn verblijf in de PI. De vader is bereid om zich door deskundigen te laten bijstaan om [minderjarige] hierover op het juiste moment in te lichten en de gevolgen voor [minderjarige] in goede banen te leiden. De vader vindt dan ook dat het verzoek van de raad alsnog moet worden afgewezen.
5.3
De raad stelt zich op het standpunt dat [minderjarige] terecht onder toezicht is gesteld. Er zijn nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Deze zorgen zijn benoemd in de bestreden beschikking en daarbij zijn doelen opgesteld die onder andere betrekking hebben op het feit dat [minderjarige] niet de waarheid is verteld over zijn vaders afwezigheid, op de niet uitvoerbaarheid van de zorgregeling omdat de vader is gedetineerd en die betrekking hebben op de thuissituatie bij de vader en zijn netwerk om in te kunnen schatten of de vader voldoende aansluit bij de belevingswereld van [minderjarige] . Met de vader moet bespreekbaar worden gemaakt wat zijn veroordeling betekent voor de veiligheid van [minderjarige] . Het lijkt erop dat deze zorgen tot nu toe onvoldoende reflectie hebben gevonden bij de vader. Hulpverlening in een vrijwillig kader is in deze situatie ontoereikend, omdat daar vertraging ontstaat en niet snel genoeg kan worden doorgepakt, aldus de raad.
5.4
Door en namens de moeder is ter zitting verklaard – kort samengevat - dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De onderlinge verstandhouding tussen de ouders is verstoord en zij kunnen niet goed met elkaar communiceren. De ouders zijn in het verleden meerdere hulpverleningstrajecten aangegaan, maar deze zijn gestagneerd en niet afgerond. De moeder heeft dan ook geen vertrouwen dat de huidige situatie binnen het vrijwillige kader zal verbeteren. Zij heeft grote moeite met het feit dat [minderjarige] niet juist is ingelicht over de detentie van de vader en dat zij en haar familie daardoor vragen van [minderjarige] niet juist kunnen beantwoorden. De vader heeft een eigen versie gegeven en dit bovendien niet in overleg met de moeder afgesproken. Het aandeel van de zorg van de vader is door grootouders vz overgenomen. De moeder zou met deskundige hulp bespreekbaar willen maken dat zij meer hun rol als grootouders gaan invullen, nu zij meer mogelijkheden heeft om voor [minderjarige] te zorgen. Zij is echter bang voor strijd hierover. Ook zou bij [minderjarige] sprake kunnen zijn van een loyaliteitsprobleem.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep – kort samengevat - aangegeven dat al in vrijwillig kader een gezinsplan is opgesteld, waarin doelen zijn omschreven en is beschreven wat ingezet dient te worden om die doelen te bereiken. Het hulpverleningstraject bij de Blauwe Beer zal hierbij leidend zijn. Het intakegesprek bij de Blauwe Beer heeft inmiddels met beide ouders plaatsgevonden. Het traject kan beginnen als de vader de overeenkomst tekent, aldus de GI. Het is in het belang van [minderjarige] dat zo snel mogelijk de reden van de afwezigheid van de vader wordt besproken.
5.6
De grootouders vz hebben ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – aangegeven dat het erg goed gaat met [minderjarige] . Hij doet het goed op school en hij heeft veel vriendjes. [minderjarige] is een normale jongen die een normaal leven leidt, aldus de grootouders vaderszijde.
5.7
De grootouders mz hebben ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – verklaard dat zij de moeder en [minderjarige] ondersteunen waar nodig is. Als de moeder bijvoorbeeld cursus heeft, halen zij [minderjarige] van school of brengen hem naar voetbal.
De beoordeling
5.8
Het hof zal eerst de aangevoerde ontwikkelingsbedreigingen bespreken en vervolgens de vraag of deze in vrijwillig kader kunnen worden afgewend.
Het hof stelt voorop dat sprake is van een positieve ontwikkeling van [minderjarige] . In de tussenbeslissing van de kinderrechter van 3 februari 2023 is reeds geconstateerd dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter benoemd dat er geen kind-signalen zijn vanuit [minderjarige] zelf. In hoger beroep is bevestigd door de belanghebbenden en de informatie van school dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. Hij mist zijn vader weliswaar, maar de moeder en grootouders vz hebben met de nu geldende verdeling van de dagelijkse zorg een modus gevonden waar [minderjarige] het goed bij lijkt te doen. Naast zijn schoolgang heeft hij diverse hobby’s en speelt hij zowel bij grootouders vz als bij de moeder met vriendjes. De moeder en grootouders vz informeren elkaar en zijn in staat om gezamenlijk hoogtepunten in het leven van [minderjarige] bij te wonen, zoals het behalen van een zwemdiploma en het vieren van een verjaardag. Grootouders vz zijn in staat om zoveel mogelijk de verbinding tussen [minderjarige] en zijn vader te leggen door middel van videobellen en veertiendaagse bezoeken met [minderjarige] naar zijn vader in de PI. Ook spelen zij een rol in de schriftelijke communicatie tussen de vader en de moeder.
Toch zijn er wel degelijk zorgen die als ernstige ontwikkelingsbedreiging gekwalificeerd kunnen worden.
5.9
Evenals de kinderrechter, acht het hof het zorgelijk dat de vader naar [minderjarige] toe niet eerlijk is over zijn detentie en dat hij de moeder in een situatie heeft gebracht waarin zij klem is komen te zitten omdat zij niet eerlijk kan antwoorden op vragen van [minderjarige] . Door deze keuze van de vader loopt allereerst het vertrouwen van [minderjarige] in zijn opvoeders gevaar. Ten tweede illustreert het dat de vader de moeder niet betrekt bij opvoedsituaties die van wezenlijk belang zijn. De noodzaak voor de ouders om hiervoor deskundige hulp te krijgen om in deze moeilijke situatie gezamenlijk op te trekken is voor het hof evident. Zij hebben hulp nodig om tot een verhaal te komen dat dichterbij de werkelijkheid staat en beter aansluit bij de leeftijd en belevingswereld van [minderjarige] .
5.1
Door de GI is hiervoor inmiddels een hulpverleningstraject uitgezet bij Blauwe Beer. Het hof acht dat noodzakelijk voor [minderjarige] . Prioriteit is dat meer inzicht wordt gekregen in de belevingswereld van [minderjarige] en dat hij en zijn ouders worden begeleid in de gevolgen van de huidige situatie van detentie van de vader. Ook kan niet worden genegeerd dat het gezamenlijk ouderschap niet soepel is verlopen. In het verleden zijn er door de vader immers zorgen geuit over het gedrag van [minderjarige] nadat hij van de moeder terugkwam en had de vader daarom weerstand tegen uitbreiding van de zorgtaken van de moeder. Dit lijkt nu niet meer aan de orde te zijn, maar de moeder heeft wel haar zorgen geuit over een mogelijk loyaliteitsprobleem van [minderjarige] . Daarbij komen de zorgen die zijn gerezen over de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader, aangezien in het zoldervertrek van de vader drugs zijn gevonden en hij in verband daarmee is veroordeeld. Dit is een belangrijk onderwerp dat terechte zorgen oproept die tussen de ouders met hulpverlening besproken dienen te worden.
De vraag is of dit jaar, tijdens de detentie van de vader, via het hulpverleningstraject van Blauwe Beer een goede basis gelegd kan worden en of de vader het op vrijwillige basis kan opbrengen om te reflecteren op zijn eigen opvoederschap, zijn voorbeeldrol naar [minderjarige] en de noodzaak van het delen met de moeder van impactvolle persoonlijke gebeurtenissen die direct van invloed zijn op zijn opvoederstaak.
Een belangrijke factor waar het hof dan veel gewicht aan toekent, is dat de hulpverlening voor de ouders bij de Blauwe Beer op korte termijn zal starten. Ten tijde van de bestreden beschikking was het onduidelijk of de vader hulp in het vrijwillige kader zou accepteren. Daarnaast zat de vader nog in voorlopige hechtenis en was er geen duidelijkheid over de duur van zijn detentie. In eerste aanleg is de vader veroordeeld en zal hij in beginsel tot januari 2025 in de PI verblijven. Hij heeft daarmee de langste tijd in detentie achter de rug. De ouders hebben inmiddels afzonderlijk van elkaar een intakegesprek gehad bij de Blauwe Beer, dat positief is verlopen. Beide ouders en de grootouders vz hebben ter zitting in hoger beroep toegezegd dat zij zullen meewerken met deze vorm van hulpverlening. De Blauwe Beer gaat zich focussen op de belevingswereld van [minderjarige] en ook gaat erop ingezet worden dat [minderjarige] zijn opvoeders kan blijven vertrouwen doordat zij hem de waarheid over vaders verblijf in detentie vertellen. Het hof is van oordeel dat de ingezette hulpverlening vanuit de Blauwe Beer voldoende aansluit bij wat [minderjarige] en beide ouders op dit moment nodig hebben om de ernstige ontwikkelingsbedreiging in het vrijwillig kader af te wenden. Absolute voorwaarde hiervoor is dan wel dat vader aan dit traject zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking blijft verlenen.
5.11
Een andere zorg was eerder dat de moeder geen gelijkwaardig aandeel in de opvoeding van [minderjarige] had. Hiervan is sinds juni 2023 geen sprake meer. De vraag is of de detentie van de vader en het overnemen van zijn opvoederstaken door grootouders vz voldoende redenen zijn om te oordelen dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De kinderrechter heeft gewezen op het feit dat de vader door zijn detentie niet een beschikbare ouder is voor [minderjarige] en dat de zorgregeling van de vader met [minderjarige] in de praktijk door de grootouders vz wordt uitgevoerd. Het is volgens de kinderrechter mogelijk in het belang van [minderjarige] dat de moeder meer zorgtaken op zich neemt in die situatie.
Voor het hof wegen de volgende (actuele) feiten en omstandigheden echter zwaar. [minderjarige] woont vanaf zijn geboorte (nu deels) bij zijn grootouders. Sinds de detentie van de vader hebben zij de zorg overgenomen en [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Naar het zich laat aanzien heeft de vader de langste tijd van zijn detentie achter de rug en zal hij begin 2025 weer terugkeren naar het huis van zijn ouders en zelf de opvoederstaken weer ter hand kunnen nemen. Om nu het eerder door beide ouders gewenste co-ouderschap ter discussie te stellen zal spanningen opleveren en - naar het hof verwacht -, een negatieve invloed op het hulpverleningstraject bij Blauwe Beer hebben. De GI ziet evenmin aanleiding om op dit moment wijzigingen aan te brengen in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Het hof acht de detentie van de vader onder deze omstandigheden een onvoldoende zwaarwegende factor voor een ondertoezichtstelling.
5.12
Het hof kan de kinderrechter echter wel volgen in de beslissing van 6 oktober 2023 om op basis van de situatie op dat moment een ondertoezichtstelling uit te spreken. Toen was immers onvoldoende duidelijk of de vader wilde meewerken aan hulpverlening die ook de communicatie naar [minderjarige] en de moeder over zijn detentie betrof. Ook is nu over een wat langere periode gebleken dat [minderjarige] zich ondanks de detentie van zijn vader goed blijft ontwikkelen en dat de moeder en grootouders vz in staat zijn om gezamenlijk een positief en stabiel opvoedingsklimaat te creëren. Op grond van de huidige feiten en omstandigheden komt het hof echter tot de conclusie dat een ondertoezichtstelling niet langer te rechtvaardigen is. De bestreden beschikking zal daarom deels worden vernietigd, namelijk voor de periode vanaf heden.
Het is voor [minderjarige] het belangrijkste dat beide ouders zich ten volle zullen inzetten om de hulpverlening te laten slagen. De vader en grootouders vaderszijde hebben bovendien ter zitting in hoger beroep verklaard dat - indien nodig - elke vorm van hulpverlening welkom is bij hun thuis. Mocht op termijn, bijvoorbeeld na de detentietijd van vader, blijken dat de noodzakelijke hulpverlening in het vrijwillige kader onvoldoende wordt gewaarborgd omdat hieraan door de vader en/of de grootouders vz onvoldoende wordt meegewerkt, dan kan de raad opnieuw een verzoek tot ondertoezichtstelling indienen bij de kinderrechter.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2023 voor zover het betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 6 oktober 2023 tot heden en
vernietigt de beschikking voor de periode vanaf heden tot 6 oktober 2024;
wijst het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode vanaf heden tot 6 oktober 2024 alsnog af;
draagt de griffier op krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, M.C Schenkeveld en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.