ECLI:NL:GHAMS:2024:1223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
200.333.170/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vader tot vaststelling omgangsregeling met kinderen na eerdere ontzegging van omgangsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, had verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden van omgang en om begeleide omgang met zijn kinderen. De moeder, die het gezag over de kinderen uitoefent, verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin het recht op omgang voor de vader voor onbepaalde tijd was ontzegd.

De procedure in hoger beroep begon op 3 oktober 2023, toen de vader in beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank van 4 juli 2023. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2024 zijn zowel de vader als de moeder verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig, maar onthield zich van advies. Het hof heeft de wensen van de kinderen, die geen contact met de vader willen, zwaar laten wegen in hun beslissing.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat omgang met de vader ernstige nadelen voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen zou opleveren. De kinderen hebben in het verleden te maken gehad met huiselijk geweld en hebben intensieve behandeling ondergaan voor trauma's. Het hof concludeerde dat er op dit moment geen draagvlak is voor contact met de vader en dat het risico te groot is om de kinderen verder te belasten met een onderzoek naar de omgangsmogelijkheden. De verzoeken van de vader werden afgewezen en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.170/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/714381/FA RK 22-1234 MDH/SM
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 april 2024 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Scheffer te Amsterdam.
Het hof heeft als (overige) belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2011 te [plaats A] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2012 te [plaats A] ;
- de minderjarige [minderjarige 3] (verder te noemen: [minderjarige 3] ), geboren [in] 2017 te [plaats A] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 3 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 juli 2023.
2.2
De moeder heeft op 6 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft op 12 maart 2024 met [minderjarige 2] gesproken.
[minderjarige 1] heeft op 18 januari 2024 haar mening per brief kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 18 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De voorzitter heeft bij de mondelinge behandeling korte weergave gedaan van hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gemeld.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen) geboren. De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
De kinderen hebben tussen 5 november 2012 en 30 oktober 2020 verschillende keren onder toezicht gestaan van (de rechtsvoorganger van) JBRA. Ook zijn zij uit huis geplaatst geweest.
3.3
Tussen 12 februari 2018 en 4 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verschillende keren een straat- en contactverbod aan de vader opgelegd.
3.4
Op 13 april 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat begeleide omgang tussen de vader en de kinderen
plaatsvindt bij [X] , te beginnen met één middag per week van 14:00 uur tot 16:30 uur afgewezen. Tevens is de vader het recht op omgang met de kinderen ontzegd voor de duur van een jaar, te weten tot 13 april 2023, met uitzondering van eventuele contactmomenten in het kader van de behandeling van de kinderen bij Arkin, onder toezicht en begeleiding van de behandelaars van Arkin. De behandeling van het verzoek van de vader tot het bepalen van een omgangsregeling van een keer in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school is pro forma aangehouden voor de periode van een jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is aan de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd ontzegd.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:
1. de raad opdracht te geven om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang van de kinderen met de vader;
2. te bepalen dat er begeleide omgang komt tussen de vader en de kinderen met een
opbouw naar eens per week een middag;
3. te bepalen dat iedere partij zijn eigen kosten in de procedure draagt.
4.3
De moeder verzoekt bekrachtiging van de bestreden beschikking en afwijzing van de verzoeken van de vader.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijke kader
5.1
Op grond van artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouders en heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De standpunten
5.2
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om zijn verzoek tot een omgangsregeling met de kinderen af te wijzen en hem de omgang voor onbepaalde tijd te ontzeggen. Het is in het belang van de kinderen om omgang met de vader te hebben zodat ze zich een eigen beeld van hem kunnen vormen, aldus de vader. De vader heeft mede op advies van de raad een impulsregulatietraining in plaats van een agressieregulatietraining gevolgd. De vader stelt dat verdere behandeling tot nu toe niet mogelijk is gebleken, omdat er geen duidelijke hulpvraag kon worden geformuleerd aangezien er geen contact kon worden gelegd met de behandelaars van de kinderen.
5.3
De moeder meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Er is volgens haar voldaan aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a BW. De kinderen geven aan geen contact met de vader te willen gelet op het verleden en daarnaast adviseren ook de behandelaars van de kinderen geen contact, aldus de moeder. De moeder wijst erop dat de vader in de tussentijd niet aan zijn agressieregulatieproblematiek heeft gewerkt. De moeder
heeft naar eigen zeggen nooit het contact tussen de behandelaars van de vader en de behandelaars van de kinderen in de weg gestaan.
Het advies van de raad
5.4
De raad onthoudt zich ter zitting in hoger beroep van het geven van advies. Er is op dit moment geen actuele behandelinformatie van de kinderen bekend en daarom kan de raad niet inschatten wat hun draagvlak is in het contact met de vader. Gelet op het bij hen gediagnosticeerde trauma zou het risicovol kunnen zijn om de kinderen met een raadsonderzoek te belasten, aldus de raad. De raad oppert om een deskundige te benoemen (zoals bijvoorbeeld een bijzondere curator) die als enige de informatie over de behandeling van de kinderen krijgt en bij zich houdt en waaraan de raad procesvragen zou kunnen stellen om in te schatten of en zo ja welke informatie over de kinderen met de behandelaars van de vader gedeeld kan worden.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.6
Uit het dossier en op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen in het verleden langere tijd zijn blootgesteld aan grote spanningen tussen de ouders en huiselijk geweld in de thuissituatie. Na onderzoek door Arkin is bij de kinderen een ongespecificeerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis vastgesteld, waarvoor zij gedurende een lange periode intensief zijn behandeld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben herhaaldelijk, en ook nog recent aan het hof, aangegeven dat zij geen omgang willen met de vader. Het hof is van oordeel dat gezien de leeftijd van de kinderen en hun ontwikkelingsfase zwaarwegende betekenis toekomt aan hun wensen inzake de omgang. Geconstateerd kan worden dat er op dit moment bij de kinderen geen enkel draagvlak bestaat voor contact met de vader. Dit wordt bevestigd door de behandelaars van Arkin, die het belang van rust en stabiliteit voor de kinderen benadrukken. Verder is gebleken dat de hulpverlening voor de vader vanuit De Waag geen vervolg heeft gekregen. Ter zitting in hoger beroep is gesproken over de mogelijkheden om informatie te verkrijgen van de behandelaars van Arkin die gedeeld zou kunnen worden met de behandelaars van de vader bij De Waag zodat bekeken kan worden wat de kinderen van hem nodig hebben, wat hij hen kan laten zien en welke stappen wanneer zouden kunnen worden gezet. Ter zitting in hoger beroep is het hof echter gebleken dat, indien uit de verkregen informatie zou blijken dat er bij de kinderen zelfs geen draagvlak is voor het doen van nader onderzoek naar de mogelijkheden voor omgang, – de vader dit niet zal kunnen accepteren. Zo heeft de vader op vragen van het hof geantwoord dat hij ervan overtuigd is dat er bij de kinderen draagvlak is voor contact met hem, dat hij de angst die de kinderen hebben niet heeft veroorzaakt en dat het voor hem geen optie is om te wachten met het opstarten van het contact totdat de kinderen ouder zijn en zelf aangeven contact te willen hebben met hem. Dit maakt dat het hof op dit moment niet het risico wil nemen dat de kinderen door een onderzoek zoals hierboven genoemd (nog) verder zullen worden belast.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en de verzoeken van de vader tot het laten verrichten van een raadsonderzoek en tot het vaststellen van een omgangsregeling dienen te worden afgewezen.
Proceskosten
5.7
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands–Bottema, M.T. Hoogland en
P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 23 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.