ECLI:NL:GHAMS:2024:1217

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
23-000501-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft een vechtpartij die plaatsvond op 15 oktober 2022 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [benadeelde], heeft geschopt terwijl deze op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en in vereniging met anderen geweld heeft gebruikt, wat heeft geleid tot ernstig letsel bij het slachtoffer. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd gekregen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 3.406,74. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging heeft genomen. De verdachte heeft een strafblad en er is een hoog recidiverisico vastgesteld, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000501-23
datum uitspraak: 30 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-266108-22,
13-004724-20 (TUL) en 13-741065-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk
van het leven te beroven, een aanloop heeft genomen in de richting van die [benadeelde] en/of positie heeft ingenomen voor die [benadeelde] en/of (meermaals) (met geschoeide voet) met kracht tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt terwijl die [benadeelde], al dan niet bewusteloos en/of in foetushouding, op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
subsidiairhij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een aanloop heeft genomen in de richting van die [benadeelde] en/of positie heeft ingenomen voor die [benadeelde] en/of (meermaals) (met geschoeide voet) met kracht tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] heeft geschopt en/of getrapt terwijl die [benadeelde], al dan niet bewusteloos en/of in foetushouding, op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1.
meer subsidiairhij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door een aanloop te nemen in de richting van die [benadeelde] en/of positie in te nemen voor die [benadeelde] en/of (meermaals) (met geschoeide voet) met kracht tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [benadeelde] te schoppen en/of te trappen terwijl die [benadeelde], al dan niet bewusteloos en/of in foetushouding, op de grond lag;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,87 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Bewijsvoering en bespreking van een bewijsverweer [1]
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Ook kan niet worden vastgesteld dat het slachtoffer door de schop van de verdachte zijn bewustzijn heeft verloren. Hierop gelet en in aanmerking genomen dat de verdachte als schoeisel lichte sneakers droeg, moet vrijspraak volgen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Van medeplegen is volgens de raadsman geen sprake, omdat er geen sprake was van een gezamenlijk plan, terwijl een gemeenschappelijke uitvoering ook niet evident is. Er was geen sprake van simultane (maar van opeenvolgende) geweldsuitoefening door verschillende personen op het slachtoffer en excessieve geweldshandelingen, zoals het schoppen tegen het hoofd door anderen, kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend bij gebreke van dubbel opzet op zowel het medeplegen als op de geweldshandelingen van die anderen. Daarbij is van belang dat het de bedoeling van de verdachte was om [naam] te ontzetten door [benadeelde] tegen zijn arm te schoppen en niet om [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel of erger toe te brengen. Uitgaande van deze lezing van de feiten heeft de raadsman betoogd dat het handelen van de verdachte niet als poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Daarbij heeft de raadsman ook gewezen op het beperkte letsel van [benadeelde].
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast.
Op 15 oktober 2022 heeft in Amsterdam omstreeks 5:30 uur nabij het Leidseplein een vechtpartij plaatsgevonden tussen de verdachte en [benadeelde] en een aantal anderen. [2] Van die vechtpartij heeft een omstander beeldopnamen aan de politie ter beschikking gesteld. [3] Gelet op de tijd en plaats waarop de vechtpartij plaatsvond en bij gebreke van aanwijzingen van het tegendeel, gaat het hof er vanuit dat alle betrokkenen schoenen droegen.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn onder meer de opnamen met de aanduiding WA0001 en WA0004 in slow motion bekeken.
Op de beelden met aanduiding WA0004 heeft het hof het volgende waargenomen. Vanaf seconde 00:03 ligt [benadeelde] op zijn rug op de grond. Hij heeft zijn knieën opgetrokken en is in worsteling met degene die bovenop hem zit (zijnde [naam] volgens het proces-verbaal van onderzoek camerabeelden [4] ). Zijn knieën blijven opgetrokken en de worsteling met [naam] duurt voort terwijl hij van seconde 00:06 tot 00:11 meermalen wordt geslagen door een man met een lichtkleurige jas met schoudertas (zijnde NN1 volgens voormeld proces-verbaal [5] ). NN1 loopt in seconde 00:11 weg naar rechts, het beeld uit. In seconde 00:08 is een man met een lange jas tot over de knieën en met een petje op van links het beeld in komen rennen (zijnde NN4 volgens voormeld proces-verbaal [6] ). Hij assisteert [naam] in zijn nog voortdurende worsteling met [benadeelde] en staat daarbij naast de rechterzijde van het hoofd van [benadeelde], boven de rechterarm van [benadeelde]. [7]
In seconde 00:13 komt de verdachte van links het beeld inlopen. Hij kiest positie ter hoogte van de kruin van [benadeelde]. [8] De verdachte geeft [benadeelde], die dan nog in worsteling is met [naam] bovenop hem, met zijn rechtervoet één harde schop in seconde 00:15. Hij lijkt te schoppen tegen een lichaamsdeel dat zich enigszins boven de grond bevindt.
Het is voor het hof niet duidelijk te zien welk lichaamsdeel de verdachte met zijn schop raakt. Wel is te zien dat onmiddellijk volgend op de schop van de verdachte in seconde 00:15 de benen van het slachtoffer op de grond vallen, alsof zijn spierspanning op dat moment plots wegvalt. Direct daarop, in seconde 00:16, stapt [naam], die nog bovenop het slachtoffer zat, van hem weg. [benadeelde] ligt dan bewegingsloos op de grond. Vervolgens geeft NN4, die nog op dezelfde positie naast het hoofd van het slachtoffer staat, hem in seconde 00:17 een krachtige schop tegen het hoofd. In de laatste seconde, 00:19, van deze opname is te zien dat NN4 naar rechts wegloopt in dezelfde richting als NN1, terwijl de verdachte als enige gaat in de richting van de bewegingsloos op de grond liggende [benadeelde].
Op de beelden met aanduiding WA0001 heeft het hof het volgende waargenomen. Het hof stelt vast dat deze opname begint waar opname WA0004 eindigt. In seconde 00:00 tot en met 00:03 is te zien dat [benadeelde] bewegingsloos op de grond ligt en dat NN4 en NN1 naar rechts weglopen, waarbij NN1 een voorsprong heeft van enkele seconden op NN4. De verdachte is de enige die dan nog dichtbij het slachtoffer staat op de positie waar eerder NN4 zich bevond. Hij maakt een krachtige schoppende beweging in de richting van het hoofd van [benadeelde]. De camera draait dan weg, zodat op de beelden niet te zien is dat de verdachte [benadeelde] raakt. In seconde 00:04 wordt er door een ander nog een harde trap gegeven tegen het hoofd van [benadeelde]. De verdachte is op dat moment al enkele meters bij [benadeelde] weggelopen en gaat in dezelfde richting als NN1 en NN4. Tijdens het afspelen van deze beelden is een vrouwenstem te horen die schreeuwt: “Oh, nee! Hallo! Stop!”.
Kort nadat de verdachte was weggelopen, zijn twee politieambtenaren naar [benadeelde] gerend. Zij zagen dat hij in foetushouding op de grond lag, dat hij bloed op zijn gezicht had en dat er bloed uit zijn mond kwam. Ook hoorden zij dat [benadeelde] een snurkende ademhaling had. Een en ander was voor hen reden om een reanimatie te starten. Bij het starten van de reanimatie gaf [benadeelde] direct weerstand, waarna hij door de politieambtenaren in de stabiele zijligging is gelegd en zij de ademhaling van [benadeelde] in de gaten hebben gehouden. [benadeelde] is door ambulancepersoneel onderzocht. [9]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde] op de grond lag en door 3 á 4 man werd geschopt en geslagen, dat hij naar [benadeelde] ging toen deze mannen waren weggerend en zag dat [benadeelde] snakte naar lucht en niet bij bewustzijn was, maar de politie en de ambulance er gelukkig heel snel waren. [10]
[benadeelde] heeft verklaard dat hij in de vechtpartij op de grond viel en voelde dat er tegen zijn hoofd werd getrapt en dat hij zijn bewustzijn verloor. Als letsel beschreef hij enorme pijn in zijn hoofd, waardoor hij niet goed kon nadenken, een bonkende pijn aan zijn rechter oog en rechter jukbeen, dat ook erg dik en gevoelig was, een bonkende pijn aan zijn rechter oor, dat ook gevoelig en dik was en een stekende pijn in zijn kaak aan de rechter zijde, waardoor hij lastig kon eten en drinken. [11]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij een persoon die voldeed aan het signalement van de verdachte [12] drie keer tegen het hoofd van de op de grond liggende man heeft zien schoppen en dat zij dit later ook op de filmpjes heeft gezien die aan de politie zijn gegeven. [13] Het hof acht deze verklaring van [getuige 2] bruikbaar voor het bewijs voor zover deze inhoudt dat zij heeft gezien dat een persoon die voldeed aan het signalement van de verdachte meermalen tegen het hoofd van de op de grond liggende man ([benadeelde]) heeft geschopt. Het hof gaat op basis van de beelden en de verklaring van [getuige 2] er vanuit dat de verdachte in iedere geval tweemaal tegen het hoofd van [benadeelde] heeft geschopt.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij de man door wie hij zelf dacht te zijn geschopt op de grond zag liggen met iemand bovenop hem die hem vasthield, dat hij het gevecht wilde stoppen en toen tegen de persoon die onderop lag heeft geschopt. [14]
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij [benadeelde] met zijn eerste schop tegen zijn arm heeft geraakt niet aannemelijk. Het hof stelt mede op grond van de voormelde bewijsmiddelen vast dat de verdachte met deze schop [benadeelde] hard op zijn hoofd heeft geraakt. Het hof komt tot die vaststelling mede op basis van de positie van de verdachte ten opzichte van het slachtoffer op het moment van deze schop, die goed mogelijk maakte het hoofd van [benadeelde] te raken, en omdat het hof het bewustzijnsverlies van het [benadeelde] beschouwt als het gevolg van deze schop. De verdachte heeft niet verklaard over andere handelingen van anderen die dit bewustzijnsverlies kunnen verklaren en zulke handelingen zijn op de beelden ook niet te zien, terwijl op de beelden wel te zien is dat het bewustzijnsverlies intreedt onmiddellijk na de schop van de verdachte.
Ook komt het hof tot het oordeel dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de anderen die het zojuist beschreven geweld op [benadeelde] hebben uitgeoefend. Daarvoor vindt het hof redengevend dat de geweldshandelingen van de verdachte en de anderen deels gelijktijdig en deels zeer kort op elkaar volgend hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte en zijn mededaders het door de anderen op [benadeelde] uitgeoefende geweld hebben gezien en zij konden profiteren van elkaars geweldshandelingen. Zo maakte de wijze waarop [naam] [benadeelde] in bedwang hield het gemakkelijk voor NN1 om [benadeelde] te slaan en voor de verdachte om [benadeelde] te schoppen. De eerste schop van de verdachte beëindigde de worsteling tussen [naam] en [benadeelde], hetgeen het voor [naam] mogelijk maakte om bij [benadeelde] weg te stappen. De bewusteloze toestand waarin [benadeelde] door deze trap kwam te verkeren, maakte het voor NN4 gemakkelijk om [benadeelde] nogmaals tegen het hoofd te schoppen.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de verdachte en zijn mededaders voorwaardelijk opzet op de dood van [benadeelde] hebben gehad. Alleen al het zo hard met geschoeide voet tegen het hoofd van een persoon schoppen dat deze daardoor zijn bewustzijn verliest, brengt, zo leren de algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans op de dood met zich. Die kans is door de verdachte en zijn mededaders nog vergroot doordat zij de bewusteloos op de grond liggende [benadeelde] vervolgens nog meermalen met kracht met geschoeide voet tegen zijn hoofd hebben geschopt. Uit de aard van dit handelen van de verdachte en zijn mededaders volgt, naar de uiterlijke verschijningsvorm, dat zij deze aanmerkelijke kans ook bewust hebben aanvaard. Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van een poging tot doodslag.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen, zowel voor zover dat inhoudt dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood, als voor zover dat inhoudt dat geen sprake is van medeplegen.

Bewijsvoering feit 2

Het hof neemt over de bewijsvoering opgenomen in bijlage II bij het vonnis waarvan beroep.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsvoering wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairhij op 15 oktober 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, positie heeft ingenomen voor die [benadeelde] en meermaals met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschopt terwijl die [benadeelde], al dan niet bewusteloos, op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8,87 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft primair het hof verzocht om geen hogere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf weinig zal bijdragen in het licht van de speciale preventie, nu de verdachte naar verwachting geruime tijd in detentie zal doorbrengen vanwege een andere strafzaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hierbij hebben de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer onder meer geschopt. De verdachte heeft meermalen krachtig met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Hiermee is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer geschopt op een kwetsbaar moment. Het slachtoffer kon zich op geen enkele manier verdedigen tegen het geweld, omdat hij ten tijde van het schoppen eerst op de grond lag en door een ander werd vastgehouden en hij vervolgens bewusteloos was. Als gevolg van het geweld heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Een dergelijk feit brengt naast schade, angst en pijn voor het slachtoffer, gevoelens van angst en onrust in de samenleving teweeg. Dit geldt temeer nu de verdachte en zijn mededaders het feit hebben gepleegd in een openbaar toegankelijk park in aanwezigheid van meerdere getuigen. De ervaring leert dat slachtoffers, als ook de omstanders van dergelijke geweldsuitbarstingen (ernstige) psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 8,87 gram cocaïne. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de bijbehorende handel daarin, die niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.
Het hof is van oordeel dat op feiten als de onderhavige, met name de poging tot doodslag, niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2024, waaruit blijkt dat hij eerder wegens (gewelds)misdrijven is veroordeeld. In 2020 is aan hem al eens ter zake van een poging tot doodslag en vuurwapenbezit een lange deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 27 december 2022, dat inhoudt dat er sprake is van een hoog recidiverisico en een gemiddeld risico op letselschade. De reclassering acht het van belang dat de verdachte inzicht geeft in zijn financiële situatie zodat er geïntervenieerd kan worden wanneer hij niet rond kan komen van zijn inkomsten, met als doel delictgedrag met een financieel motief te voorkomen. Met betrekking tot het voorkomen van recidive met een geweldcomponent adviseert de reclassering diagnostisch onderzoek uit te laten voeren en dat de verdachte meewerkt aan het hieruit voortvloeiend plan van aanpak door middel van ambulante behandeling. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf en toezicht door de reclassering op de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het hof acht, mede gelet op de ingeschatte kans op recidive van de verdachte en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.406,74. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 267,18, nu sprake is van onderbouwing door middel van een factuur. Voorts heeft de advocaat-generaal betoogd de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Dat de vordering in het Duits is opgesteld, mag niet in het nadeel van de benadeelde partij uitpakken en zou dus niet tot niet-ontvankelijkheid moeten leiden.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering nu deze (overwegend) in de Duitse taal is opgesteld. Nu de verdediging deze taal onvoldoende machtig is, vormt de vordering een te zware belasting voor het strafproces. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren met betrekking tot de materiële schade en immateriële schade, inclusief de affectieschade, dan wel de vordering af te wijzen, nu deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, indien het hof medeplegen niet bewezen acht. In dat geval is het immers niet duidelijk voor welk deel van de schade de verdachte aansprakelijk is. Uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht het bedrag dat volgens de advocaat-generaal als immateriële schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt nog verder te matigen.
Ontvankelijkheid
Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door benadeelde partijen heeft de wetgever beoogd binnen het strafproces te voorzien in – kort gezegd – een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zoveel mogelijk schadeloos worden gesteld. Door de benadeelde partij is gebruik gemaakt van het daartoe vastgestelde formulier en voorzien van bijlagen. Hoewel het formulier en de bijlagen in de Duitse taal zijn ingevuld, respectievelijk opgesteld, is naar het oordeel van het hof, mede op basis van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, ook voor de verdediging voldoende duidelijk waar de posten – voor zover deze naar het oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking komen – op zien en levert de behandeling van de vordering derhalve in zoverre geen onevenredige belasting voor het strafgeding op. Daarnaast is de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid geweest om verweer te voeren tegen de vordering. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de benadeelde partij op deze grond niet kan worden ontvangen in haar vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachten rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 406,74. Het hof is van oordeel dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de medische kosten voldoende is onderbouwd door middel van een factuur en een verslag van een medisch consult. Dit deel van de gevorderde schadevergoeding komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De gevorderde schade wegens (zo begrijpt het hof) verlies van arbeidsinkomen ter hoogte van
€ 12.000,00 is onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof zal de vordering wat betreft de immateriële schade ter hoogte van € 10.000,00 toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00, waarbij het hof acht heeft geslagen op de aard van het op de benadeelde partij uitgeoefende geweld en de gevolgen die hij daarvan heeft ondervonden. Ook heeft het hof bij de schatting van het bedrag aan immateriële schade gekeken naar de bedragen die in soortgelijke gevallen in eerdere rechterlijke beslissingen zijn toegekend. Door het onrechtmatige handelen van de verdachte en de medeverdachten heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van onder meer huidbeschadigingen en een bloeduitstorting aan en in het oor, met de mogelijkheid van de ontwikkeling van een (blijvend) bloemkooloor. De overige gevorderde immateriële schade (€ 7.000,00) zal worden afgewezen.
De gevorderde affectieschade van de levenspartner van de benadeelde partij ter hoogte van € 3.000,00 is onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 3.406,75, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf nader te noemen data tot aan de dag van de algehele voldoening. De verdachte en zijn mededaders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-004724-20

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging gedeeltelijk wordt toegewezen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is echter gebleken dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijk opgelegde straf reeds gedeeltelijk, te weten voor de duur van zes maanden, is gelast bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023 in de zaak met parketnummer 18-107043-23. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging om die reden gedeeltelijk, te weten voor de duur van vier maanden, toewijzen.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-741065-17

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2018 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Zowel de advocaat-generaal als de raadsman van de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
Conform de eis van de advocaat-generaal en het verzoek van de raadsman zal het hof, nu sprake is van een oude voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils reclassering op het adres [adres]. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en meewerkt aan diagnostisch onderzoek en het hieruit voortvloeiend plan van aanpak. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- beschikt over een legale inkomensvorm waaruit hij kan voorzien in zijn levensonderhoud en dat hij inzicht geeft in zijn financiële situatie.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.406,74 (drieduizend vierhonderdzes euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 406,74 (vierhonderdzes euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.406,74 (drieduizend vierhonderdzes euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 406,74 (vierhonderdzes euro en vierenzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 44 (vierenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 oktober 2022
en van de immateriële schade op 15 oktober 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020, parketnummer 13-004724-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam van 30 november 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2018, parketnummer 13-741065-17, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 2 weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. N.E. Kwak en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 april 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31-32.
3.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, p. 33-51.
4.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, p. 33-51.
5.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, p.33-51.
6.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden, p.33-51.
7.Zie de situatieschets gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
8.Zie de situatieschets gehecht aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 31-32.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 56-57.
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 11-14.
12.Zo stelt het hof vast aan de hand van de overeenkomst van dit signalement, dat onder meer inhoudt dat deze persoon een gewatteerde jas met een bontkraag en spijkerbroek droeg, met de kleding van de verdachte, zoals deze zichtbaar is op de ter terechtzitting bekeken beelden.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
14.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 januari 2023, p. 3.