In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 juli 2023, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-partner. Het hof bevestigde het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging, en behandelde twee bewijsverweren die door de raadsvrouw van de verdachte waren ingediend. De raadsvrouw stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat er geen opzet op het toebrengen van letsel zou zijn geweest en dat er sprake was van noodweer. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door zijn ex-partner te duwen, te slaan en haar keel dicht te knijpen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer betekende, vooral gezien het feit dat het geweld plaatsvond tijdens de zwangerschap van het slachtoffer. De verdachte had eerder al in proeftijd gezeten, wat het hof in zijn nadeel meeweegde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof besloot geen contactverbod op te leggen, gezien de omstandigheden.