ECLI:NL:GHAMS:2024:1203

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23-002115-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-partner met bespreking van bewijsverweren en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 7 juli 2023, waarin hij was veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-partner. Het hof bevestigde het vonnis, met uitzondering van de strafoplegging, en behandelde twee bewijsverweren die door de raadsvrouw van de verdachte waren ingediend. De raadsvrouw stelde dat de verdachte vrijgesproken diende te worden, omdat er geen opzet op het toebrengen van letsel zou zijn geweest en dat er sprake was van noodweer. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door zijn ex-partner te duwen, te slaan en haar keel dicht te knijpen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, wat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer betekende, vooral gezien het feit dat het geweld plaatsvond tijdens de zwangerschap van het slachtoffer. De verdachte had eerder al in proeftijd gezeten, wat het hof in zijn nadeel meeweegde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof besloot geen contactverbod op te leggen, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002115-23
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2023 in de strafzaak onder parketnummer
15-094089-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof
  • een tweetal in hoger beroep gevoerde bewijsverweren zal bespreken;
  • de voor de bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen zal opnemen in een aanvulling op dit arrest in geval beroep in cassatie wordt ingesteld.

Bespreking van de bewijsverweren

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de aard van de gedragingen van de verdachte die kunnen worden bewezen, te weten het duwen bij/aan de keel en het van zich af duwen van aangeefster waardoor zij is gevallen, niet volgt dat de verdachte opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van pijn of letsel bij de aangeefster.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De verdachte heeft geprobeerd zich aan de situatie te onttrekken en heeft, toen dit niet lukte, de aangeefster van zich afgeduwd.
Het hof stelt vast dat de verdachte in de gang van de woning op de aangeefster is afgelopen, haar bij de keel heeft gepakt, daarin zo hard kneep dat zij geen lucht meer kreeg, haar heeft geduwd tegen de muur en haar tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen en/of gestompt. Deze handelingen duiden er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat de verdachte geacht kan worden deze handelingen doelbewust en opzettelijk te hebben gepleegd. Het hof acht daarom opzet op de mishandeling van de aangeefster bij de verdachte aanwezig.
Het dossier biedt geen solide aanknopingspunten voor het door de verdachte geschetste scenario dat hij door de aangeefster werd aangevallen en hij zich tegen haar moest verweren. Het hof acht die feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de andersluidende verklaring van de aangeefster, waaruit volgt dat de verdachte de aangeefster heeft aangevallen op de hierboven genoemde wijze.
De primair en subsidiair gevoerde verweren worden dan ook verworpen.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de politierechter een contactverbod met de aangeefster verbonden, dat dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Als bijzondere voorwaarde heeft de advocaat-generaal voorts een contactverbod met de aangeefster gevorderd, behalve waar dit ziet op het contact met zijn kind, waarbij dit contact dient plaats te vinden in overleg met Centrum Jeugd en Gezin dan wel een andere betrokken hulpverleningsinstantie die in dat verband de reclassering daarover zal informeren. De advocaat-generaal heeft verzocht dit contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner. Hij heeft haar tegen de muur geduwd, tegen haar hoofd en in haar gezicht geslagen en haar keel dicht geknepen. Met zijn handelen heeft de verdachte op schaamteloze wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Geweld binnen een relatie maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat zij hiervan meestal nog geruime tijd, zowel lichamelijk als geestelijk, hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid.
Het hof rekent de verdachte in het bijzonder aan dat het geweld heeft plaatsgevonden tijdens de zwangerschap van het slachtoffer. Door gedurende haar zwangerschap geweld uit te oefenen op het lichaam van het slachtoffer, heeft de verdachte niet alleen haar gezondheid, maar ook die van hun beider ongeboren kind in gevaar gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 maart 2024 liep de verdachte in twee proeftijden op het moment dat het bewezenverklaarde feit werd gepleegd. Deze omstandigheid heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Het hof weegt dit in zijn nadeel mee.
Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof beoogt daarmee tevens de verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden.
Anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, zal het hof aan het voorwaardelijke strafdeel geen contactverbod verbinden. Het hof acht dit, gelet op het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde feit, de omstandigheid dat zich sindsdien tussen de verdachte en zijn ex-partner geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan en de ter terechtzitting besproken informatie over de huidige omgangsregeling tussen de verdachte en zijn kind, niet langer nodig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
35 (vijfendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 ( drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. W.F. Groos en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 april 2024.
=========================================================================
[…]