ECLI:NL:GHAMS:2024:1124

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-000487-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam met betrekking tot drugshandel

Op 5 april 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere veroordeling. De verdachte was beschuldigd van het zich ophouden op de Warmoesstraat in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te verkopen. De feiten dateren van 19 maart 2022, toen een verbalisant de verdachte hoorde zeggen dat hij 'hasj' en 'cocaïne' aanbood. De verdachte ontkende deze beschuldigingen en voerde aan dat hij niets verkeerd deed en dat hij alleen in zijn eigen straat was. Tijdens de zitting werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, die pleitte voor vrijspraak en betoogde dat de politie niet voldoende bewijs had verzameld om de beschuldigingen te onderbouwen. De advocaat-generaal vorderde een geldboete van 200 euro en een voorwaardelijke hechtenis van twee weken. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verbalisant geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 200 euro en vier dagen hechtenis, met een voorwaardelijke hechtenis van twee weken. De raadsheer maakte de verdachte attent op zijn recht om in cassatie te gaan tegen het arrest.

Uitspraak

proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 5 april 2024
parketnummer 23-000487-23
datum vonnis eerste aanleg 15 februari 2023
parketnummer 13-084255-22
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op
5 april 2024.
Tegenwoordig:
mr. N.A. Schimmel raadsheer,
en R.S. Toornvliet en Y. Amama, griffiers.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.D.J. Teengs Gerritsen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte,
ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de raadsheer te zijn:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
[adres]
.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te ’s-Gravenhage.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
De raadsheer geeft een samenvatting van de inhoud van de stukken van de zaak.
Op vragen van het hof verklaart de verdachte:
Ik word van alles beschuldigd. De politie heeft gehoord dat ik ‘Charlie’ zou hebben gezegd. Ik heb hier niets mee te maken. De politie moet mij altijd hebben; er zijn 20 tot 30 agenten in het centrum en elke keer pikken ze mij er uit. Als ik alleen een sigaret rook, komt er direct eentje naar mij toe om te zeggen dat ik daar niet mag roken.
Ik gebruik veel medicatie, mijn advocaat kan zo een lijst laten zien. Mijn gezondheid is niet goed. De politie moet mij gewoon met rust laten.
De raadsman laat een lijst met medicatie zien.
Desgevraagd geven de advocaat-generaal en de raadsman te kennen geen vragen te hebben over de feiten en geen behoefte hebben aan het nader voorhouden van stukken.
De advocaat-generaal voert het woord, leest vordering voor en legt die aan het hof over. Hij rekwireert tot een bewezenverklaring en vordert een geldboete ten bedrage van 200 euro en 2 weken hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
Mijn cliënt had geen nepdope bij zich. De verweten gedraging betreft het ophouden op de openbare weg terwijl aannemelijk is dat je iets wil verkopen. Bij mijn cliënt wordt alleen paracetamol aangetroffen. Dit kan niet als drugs verkocht worden. Ik heb zojuist ook een lijst laten zien waarop de medicatie van mijn cliënt staat. Daarop staat ook paracetamol.
De verbalisanten hebben niet aan mijn cliënt gevraagd waarom hij daar op straat was. Ze gingen er direct van uit dat hij wat wilde verkopen. Mijn cliënt woont in die straat. Het kan ook goed zijn dat hij op weg was naar de [winkel] .
Mijn cliënt zou eerst verdovende middelen hebben aangeboden en vervolgens ook nog ‘Charlie’ hebben gezegd. Dat is een enorm vage term. De verbalisanten hebben ook niet aan de mensen, waar mijn cliënt tegen gesproken zou hebben, gevraagd wat precies gezegd is.
Gelet vorengaande geef ik het hof in overweging mijn cliënt vrij te spreken.
Mocht het hof toch tot een bewezenverklaring komen, verzoek ik u de eis van de advocaat-generaal te volgen, met dien verstande dat naast de geldboete slechts één week hechtenis voorwaardelijk wordt opgelegd.
De advocaat-generaal persisteert.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart bij deze gelegenheid:
Ik loop gewoon in mijn straat en dan zegt een verbalisant dat ik wat wilde verkopen. Ik deed niets. Ik heb voor niets een hele dag op het politiebureau gezeten. In deze zaak heb ik niets gedaan.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 maart 2022 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Warmoesstraat heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij geen (nep)dope heeft aangeboden.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Verbalisant [verbalisant] ziet op 19 maart 2022 op de Warmoesstraat in Amsterdam de verdachte lopen. Hij kent de verdachte ambtshalve. De verdachte liep voor een groep en zegt tegen de groep: ‘hasj, cocaïne’. Bij een andere groep hoort de verbalisant de verdachte ‘charlie’ zeggen. De verbalisant weet ambtshalve dat dit woord wordt gebruikt bij het aanbieden van drugs, met name cocaïne.
Het hof overweegt als volgt:
Tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte staat een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] . Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud hiervan. De verbalisant hoort duidelijk dat de verdachte ‘hasj, cocaïne’ en ‘Charlie’ zegt. Het hof is dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de verdachte zich ophield op de Warmoesstraat om (nep)drugs te koop aan te bieden.
Het standpunt van de verdachte wordt gepasseerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2022 te Amsterdam zich op de weg, te weten de Warmoesstraat heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.

Bewijsmiddelen

De in het bewijsmiddel opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
Een proces-verbaal met nummer 2022054161-1 van 19 maart 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant voornoemd:
Op 19 maart 2022 zag ik op de Warmoesstraat [verdachte] (
het hof begrijpt hier en hierna: de verdachte)lopen. Ik ken hem al 20 jaar als drugsverkoper in de binnenstad van Amsterdam. Ik zag dat [verdachte] ons tegemoet liep, een groepje voor hem inhaalde en hen over hun schouder toespraak. Ik passeerde op dat moment voornoemd groepje op een afstand van ongeveer een halve meter en ik hoorde dat [verdachte] duidelijk verstaanbaar zei: “hasj, cocaïne?!”.
Ik draaide mij om in richting waar [verdachte] heen was gelopen. Ik zag dat hij inmiddels weer terugliep en dat hij achter een ander groepje jongeren aanliep. [verdachte] en het voornoemde groepje passeerde mij op dat moment en ik zag en hoorde dat [verdachte] wederom dit groepje aansprak en hij zei: “Charlie?!”. Wij weten dat ‘Charlie” als vervangend woord wordt gebruikt bij het aanbieden van cocaïne.
Als verdachte werd aangehouden:
Naam : [verdachte]
Geboren [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot één week hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ten bedrage van 200 euro, te vervangen door vier dagen hechtenis en een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich opgehouden op de Warmoesstraat van Amsterdam terwijl het aannemelijk is dat hij dit deed om (nep)dope te verkopen. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de overlast en hinder die de handel in verdovende middelen en daarop gelijkende waar op de openbare weg veroorzaakt.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete na te melden duur passend en geboden. Voorts zal het hof om de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en als stok achter de deur dan wel steun in de rug een geheel voorwaardelijke hechtenis opleggen van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.7 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amsterdam 2008.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsheer geeft aan verdachte kennis dat hij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest en maakt hem opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat recht afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffiers is vastgesteld en door de raadsheer en griffier Toornvliet is ondertekend.