ECLI:NL:GHAMS:2024:1120

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
200.324.822/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking na einduitspraak in strafzaak

In de zaak met parketnummer 23-000696-23 heeft op 9 april 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de enkelvoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens deze zitting is de tijdigheid van het hoger beroep besproken en heeft de behandelend raadsheer, mr. E. van Die, de beslissing in het openbaar uitgesproken. Na deze uitspraak heeft de verzoeker, die in de hoofdzaak betrokken was, een verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheer. De raadsheer heeft echter aangegeven niet te berusten in het verzoek en heeft een schriftelijke reactie gegeven waarin hij het verzoek afwees.

De beoordeling van het wrakingsverzoek is gebaseerd op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op grond van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Het verzoek tot wraking is echter gedaan nadat de raadsheer al een einduitspraak had gedaan in de hoofdzaak. De wet staat niet toe dat een verzoek tot wraking wordt ingediend na een einduitspraak, omdat het doel van wraking, namelijk het voorkomen dat de rechter de zaak verder behandelt, niet meer kan worden bereikt.

Daarom heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking. Dit besluit is genomen op 18 april 2024 door de wrakingskamer, bestaande uit mr. P.F.E. Geerlings, mr. I.A. van der Burg en mr. A.E. Kleene – Krom, in aanwezigheid van griffier mr. S. Pesch. De beslissing is niet ondertekend door de oudste en jongste raadsheer, die buiten staat waren om te ondertekenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
parketnummer hoofdzaak : 23-000696-23
zaaknummer : 200.324.822/01
beslissing van de wrakingskamer van 18 april 2024
inzake het op 9 april 2024 gedane verzoek door
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
In de strafrechtelijke procedure met bovengenoemd parketnummer (hierna: de hoofdzaak) heeft op 9 april 2024 de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de enkelvoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting is de tijdigheid van het hoger beroep besproken. Na de standpuntenwisseling heeft de behandelend raadsheer, mr. E. van Die (hierna: de raadsheer), de beslissing in het openbaar uitgesproken.
1.2.
Nadat de raadsheer de beslissing had uitgesproken, heeft de verzoeker ter zitting een verzoek tot wraking gedaan jegens de raadsheer.
1.3.
De raadsheer heeft te kennen gegeven niet te berusten in het verzoek tot wraking en heeft een schriftelijke reactie gegeven inhoudende dat het verzoek dient te worden afgewezen.

2.De beoordeling

2.1.
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt in dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen. Volgens artikel 513, lid 1, Sv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
2.3.
Het wrakingsverzoek is gedaan nadat de raadsheer in de hoofdzaak einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van een zaak is geëindigd door het doen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van een rechter die deze uitspraak heeft gedaan (zie o.a. de arresten van de Hoge Raad van 13 april 2010, ECLI:NL:2010:BJ9926 en 2 november 2010, ECLI:NL:2010:BN2366). Het met wraking beoogde doel dat een rechter de zaak niet (verder) behandelt, kan immers niet meer worden bereikt. Om die reden is verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
2.4.
Gelet op het voorgaande kan – overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 4 lid 2 onder d van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam – het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking.
Deze beslissing is op 18 april 2024 gegeven door mr. P.F.E. Geerlings, mr. I.A. van der Burg en mr. A.E. Kleene – Krom in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier.
De griffier, de oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen.