ECLI:NL:GHAMS:2024:1119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-002402-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met bewijsvoering over geweld in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging in vereniging op 5 oktober 2022 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het duwen en slaan van politieambtenaren tijdens de aanhouding van zijn vader. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn broer en zus, geweld heeft gepleegd tegen de politie, waarbij de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van negentig uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door het handelen van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen tot respectievelijk €450,00 en €150,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en heeft daarbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002402-23
datum uitspraak: 5 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-254996-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, met een of meer anderen, op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten, het [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het (met kracht) duwen en/of trekken van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [slachtoffer] en/of
- het (met kracht) slaan tegen de nek en/of het hoofd en/of oor van die [benadeelde 1] en/of
- het (met kracht) slaan (met een of meer vuisten) tegen de neus en/of het gezicht van die [benadeelde 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van geweld in vereniging, aangezien sprake is van twee min of meer los van elkaar staande incidenten op verschillende momenten en de verdachte en zijn broer niet op het zelfde moment geweld richting de politie hebben gebruikt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de vader van de verdachte op 5 oktober 2022 voor hun woning aan het [adres] in Amsterdam werd aangehouden op verdenking van heling van een Canta. Hierop zijn de verdachte, zijn broer en zijn zus uit de woning gekomen en gerend in de richting van hun vader. De verdachte en zijn broer duwden de politieambtenaren die met de aanhouding bezig waren en zij trokken aan hun vader, kennelijk om diens aanhouding te verhinderen. De zus van de verdachte rende achter haar broers aan en belemmerde eveneens de aanhouding. Hierop zijn meerdere politieambtenaren naar hun collega’s gerend om hen af te schermen van de verdachte, zijn broer en zijn zus. Vervolgens is politieambtenaar [benadeelde 1] geslagen door de broer van de verdachte en kort daarna is politieambtenaar [benadeelde 2] geslagen door de verdachte. Op grond hiervan stelt het hof vast dat de verdachte, zijn broer en zijn zus in vereniging geweld hebben gepleegd tegen verscheidene politieambtenaren, waaraan de verdachte door te duwen en te slaan een significante bijdrage heeft geleverd.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 oktober 2022 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, te weten het [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [slachtoffer], welk geweld bestond uit
- het duwen van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [slachtoffer] en
- het slaan tegen het hoofd van [benadeelde 1] en
- het slaan tegen het gezicht van [benadeelde 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt verzocht de straf enigszins te matigen gelet op het feitencomplex en de achtergrond van de situatie zoals die is ontstaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen politieagenten, waardoor twee van hen pijn en letsel hebben ondervonden. Dergelijke geweldsdelicten maken inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van onveiligheid. In het bijzonder neemt het hof de verdachte kwalijk dat hij geweld heeft gepleegd tegen politieagenten die hun werkzaamheden probeerden uit te voeren.
De verdachte is blijkens een uittreksel van zijn strafblad eerder voor een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht de door de politierechter opgelegde straffen passend en geboden. Uit het verhandelde ter terechtzitting zijn het hof geen omstandigheden gebleken die reden geven voor het matigen van de door de politierechter opgelegde straf, zoals bepleit door de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen conform het vonnis.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof begroot de omvang van de materiële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, net als de politierechter, op € 450,00. Het hof heeft daarbij gelet op de onderbouwing van het gevorderde schadebedrag en de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum 5 oktober 2022.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen conform het vonnis.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Het hof begroot de omvang van de materiële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, net als de politierechter, op € 150,00. Het hof heeft daarbij gelet op de onderbouwing van het gevorderde schadebedrag en de vergoedingen die in soortgelijke gevallen door rechters worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 oktober 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro)ter zake van
immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2024.