ECLI:NL:GHAMS:2024:1112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-001005-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen invoer van cocaïne met uitgebreide strafmaatoverweging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2020. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne, waarbij hij op 4 september 2019 samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 6,66 kilogram cocaïne heeft binnengebracht in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn beperkte rol in de zaak, zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit dat schadelijk is voor de gezondheid van gebruikers en de samenleving. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, met 6 maanden voorwaardelijk. De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met een langere proeftijd en bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener. Tevens is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001005-20
datum uitspraak: 23 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-730037-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsvoering en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 september 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne.
Het bewezenverklaarde – waarover geen standpunt naar voren is gebracht – is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren waarbij ook bijzondere voorwaarden zijn gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij het stellen van bijzondere voorwaarden.
De raadsman heeft verzocht in de strafoplegging rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte, zijn proceshouding, de psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde en ook nu, zijn overige persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. Hij heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een langere proeftijd dan 2 jaar met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd, en een taakstraf, zo nodig van de maximale duur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Zij hebben dozen met levende tropische vissen van Colombia naar Nederland laten komen. In een aantal van deze dozen zat vloeibare cocaïne. Cocaïne is een stof die voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk is. Cocaïne is door de verslavende werking ook bezwarend voor de samenleving. Het gebruik van cocaïne en de handel in cocaïne leiden regelmatig tot uiteenlopende vormen van buitengewoon gewelddadige criminaliteit. De zeer lucratieve handel in cocaïne heeft bovendien een corrumperende werking op de samenleving die zeer zorgelijk is. Met de handel in verboden middelen worden immers grote winsten gemaakt, waardoor grote sommen (zwart) geld uiteindelijk terechtkomen in het regulier betalingsverkeer. De verdachte heeft aan die handel bijgedragen en had daarbij enkel eigen financieel gewin voor ogen. Daardoor is overigens ook het lot van tropische vissen uit het oog verloren, en zijn er vissen die de gevaarlijke invoer niet hebben overleefd.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn professioneel en in georganiseerd verband te werk gegaan, al hebben ze uiteindelijk achter het net gevist doordat zij zijn aangehouden op de dag van de uithaal. Er is op papier een bedrijf in het leven geroepen om de vloeibare cocaïne in een lading tropische vissen naar Nederland te halen. Er zijn (onderling) meerdere contactmomenten geweest om zaken door te spreken, zowel in aanloop naar, als gedurende de dag van de uithaal. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van speciaal voor dit doel aangeschafte telefoons en zijn er auto’s en een loods geregeld.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals de rechtbank ook heeft opgelegd, in beginsel passend.
Toch zal het hof daar niet voor kiezen gelet op de klemmende persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft daarbij gelet op het Reclasseringsadvies Rechtszitting van 4 april 2024, waaruit het volgende blijkt. De verdachte heeft van jongs af aan forse psychische problemen en is al vanaf zijn negende bekend met klachten (psychoses, schizofrenie, suïcide en depressie) waarvoor hij bij de GGZ onder behandeling is en ook meermalen opgenomen is geweest. In periodes van psychische instabiliteit is hij beïnvloedbaar, zo blijkt ook uit het de omstandigheden rondom het tenlastegelegde feit. Tevens is hij in dergelijke periodes onvoldoende in staat om zijn emoties te reguleren en om keuzes te maken die hem helpen zijn leven te verbeteren, aldus het rapport. In een periode dat de verdachte psychisch instabiel was – zijn moeder was net overleden en zijn vriendin was zwanger –, is hij door zijn (half)broer (de medeverdachte [medeverdachte] ) aangezet tot onderhavig strafbaar feit. Hij heeft onvoldoende weerstand kunnen bieden aan zijn (half)broer. Positieve factoren zijn dat risico's ten aanzien middelengebruik lijken te zijn afgenomen en dat hij een opleiding volgt. Daarnaast voelt hij zich verantwoordelijk voor de zorg van zijn twee kinderen en haalt hij hier voldoening uit. Dit zorgt inmiddels voor zingeving en perspectief in zijn leven. Een toenemende stabiliteit kan dan ook als beschermend worden beschouwd. De reclassering acht een gevangenisstraf niet wenselijk omdat de verdachte dan zijn woning dreigt te verliezen en de verantwoordelijkheid en zorg over zijn kinderen niet meer op zich kan nemen. Bij het verlies van deze beschermende factoren neemt de instabiliteit en daarmee het recidiverisico toe. De verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan een toezicht en behandeltraject, zo heeft hij ook ter terechtzitting laten weten.
Het hof ziet bevestiging van dit reclasseringsadvies in hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Nadat de verdachte is vrijgekomen uit de voorlopige hechtenis heeft hij zijn leven kunnen opbouwen en daaraan een positieve wending gegeven. De verdachte heeft toegelicht hoe zijn leven er momenteel uitziet, hoe zijn gezinssituatie in elkaar zit – zijn partner is op dit moment opgenomen van wege psychische problemen – en het hof heeft een beeld gekregen van wat een terugkeer naar de gevangenis voor hem en zijn gezin zou betekenen. Duidelijk is geworden dat bij de verdachte sprake is van een heel kwetsbaar (gezins)evenwicht. Het hof is van oordeel dat een terugkeer naar de gevangenis dit zou verstoren, en verstrekkende en onomkeerbare gevolgen zou hebben, niet alleen voor het leven van de verdachte, maar ook voor het leven van zijn kinderen. Ook de samenleving is er niet bij gebaat dat het broze evenwicht wordt vestoord, omdat dit de kans op recidive naar de inschatting van het hof fors zou verhogen.
Gelet op het voorgaande acht het hof oplegging van de combinatie van een taakstraf voor de maximale duur en een (grotendeels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de duur van het voorarrest niet overstijgt. Hierbij heeft het hof tevens rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn (zie hieronder). Naar het oordeel van het hof worden op die manier de strafdoelen van vergelding en speciale preventie op een verantwoorde wijze met elkaar in evenwicht gebracht en wordt aan de verdachte het vertrouwen gegeven de ingezette positieve ontwikkeling in zijn leven te bestendigen. Het hof zal de proeftijd bepalen op drie jaren, nu het evenwicht nog fragiel is en het hof het noodzakelijk acht de verdachte er voor een langere periode aan te helpen herinneren wat er op het spel staat. In die proeftijd moet de verdachte zich houden aan hierna te noemen bijzondere voorwaarden, zoals die in voornoemd reclasseringsadvies zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met zijn (half)broer [medeverdachte] . Het hof ziet daartoe geen noodzaak.
Het hof stelt ten slotte vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte heeft namelijk op 8 april 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 23 april 2024 – meer dan vier jaren later – arrest wijst. Dit is een forse overschrijding van meer dan twee jaren. Deze forse overschrijding heeft het hof gecompenseerd in de strafmodaliteit en soort, in die zin dat mede ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn het hof heeft gekozen voor straffen die er niet toe leiden dat de verdachte (zonder meer) terug moet naar de gevangenis.

Beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
21 (eenentwintig) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
Betrokkene meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Indien door de toezichthouder en GGZ geïndiceerd, laat betrokkene zich behandelen door Divisie Forensische Psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal betrokkene zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Betrokkene houdt zich in dat geval aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Kassabon 5802936 met geschreven adres;
  • 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5802702;
  • 1.00 STK Administratie 5802591 (in sealbag).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R.P. den Otter en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.