ECLI:NL:GHAMS:2024:1109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
23-000996-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 35 maanden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 6,66 kilogram cocaïne op 4 september 2019, in samenwerking met anderen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 april 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem had veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, waarvan 14 maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten professioneel en georganiseerd te werk zijn gegaan bij de invoer van de cocaïne, die was verstopt in dozen met tropische vissen. De verdachte had een coördinerende rol en was betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de invoer. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De oorspronkelijke straf van 40 maanden werd verlaagd naar 35 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede vanwege de lange duur van de procedure. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft het in beslag genomen voorwerp, een zaktelefoon, verbeurd verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000996-20
datum uitspraak: 23 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-730035-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 september 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam en/of te Beverwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken voor zover het de tenlastegelegde (verlengde) invoer betreft. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het regelen van het transport naar Nederland en/of het contact met de verzenders. Zijn betrokkenheid ziet slecht op de gedragingen nadat de drugs al waren ingevoerd. Om deze die reden kan hij niet als medepleger van de invoer gezien worden.
Het hof overweegt het volgende.
Aan de verdachte is (onder meer) tenlastegelegd dat hij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet, volgt dat onder “het binnen het grondgebied van Nederland brengen” mede wordt verstaan: “(…) elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling” met betrekking tot die middelen. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 4 september 2019 te Amsterdam zijn tijdens de aanhouding van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in een Renault Kangoo 41 dozen aangetroffen met daarin plastic zakken met tropische vissen. In 5 van deze dozen is vloeibare cocaïne aangetroffen. Ook is een Air Waybill aangetroffen, waaruit blijkt dat de zending van 3 september 2019 afkomstig was van [bedrijf 1] (Bogota, Colombia) en bestemd was voor [bedrijf 2] ter attentie van medeverdachte [medeverdachte 2].
De expediteur van deze zending was [bedrijf 3] BV. Getuige [getuige], medewerker van [bedrijf 3] BV heeft verklaard dat hij met betrekking tot deze zending telefonisch en per e-mail contact heeft gehad met [medeverdachte 2]. [getuige] verklaart verder dat hij op een gegeven moment geen contact meer kon krijgen, waarna [medeverdachte 1] de nieuwe contactpersoon werd. Met [medeverdachte 1] heeft hij vervolgens administratieve zaken geregeld met betrekking tot de inklaring.
Op 1 september 2019 is er een ontmoeting geweest tussen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de verdachte, waarbij kennelijk de uithaal op 4 september 2019 is besproken. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting volgt dat hij bij die bijeenkomst aanwezig was en dat er over de invoer is gesproken. Op enig moment heeft de verdachte zijn (half)broer benaderd om deel te nemen aan deze operatie en hem gevraagd de dozen op Schiphol op te halen.
Op 4 september 2019, de dag van het inklaren van de zending, zijn de verdachte en zijn medeverdachten geobserveerd, hebben er telefoongesprekken plaatsgevonden en zijn er gesprekken opgenomen in de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken]. Hieruit is het volgende gebleken.
In de vroege ochtend heeft [medeverdachte 3] twee Nokia-telefoons gekocht. Eén daarvan heeft hij voor zichzelf gehouden en de ander heeft hij aan [medeverdachte 1] gegeven. Daarna zijn de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met elkaar opgetrokken die dag tot het moment van aanhouding. In die tijd hebben ze veelvuldig telefonisch contact onderhouden met elkaar, maar ook met [medeverdachte 2], waarbij het steeds over de uithaal van de - kort daarvoor uit Colombia aangekomen - vissen en de cocaïne en de verdere gang van zaken die dag gaat.
[medeverdachte 1] kreeg tijdens het contact met [medeverdachte 3] en de verdachte instructies. De verdachte en [medeverdachte 1] zijn samen eerst naar een loods van [bedrijf 4] gegaan, die door de verdachte is geregeld. Vervolgens heeft [medeverdachte 3] zich bij de verdachte en [medeverdachte 1] gevoegd. Daarna is [medeverdachte 1] weggereden in de Renault Kangoo en zijn [medeverdachte 3] en de verdachte samen weggereden in de Volkswagen Golf.
[medeverdachte 1] is vervolgens naar [bedrijf 3] BV gegaan, waarna hij richting het [locatie] is gereden. De Volkswagen Golf is al die tijd in de buurt gebleven. [medeverdachte 1] heeft bij het [locatie] de dozen in zijn auto geladen en vanuit de Volkswagen Golf is een extra koerier geregeld. De Renault Kangoo is vervolgens van het terrein afgereden en teruggereden naar de loods van [bedrijf 4]. Op het moment dat daar dozen werden verplaatst, zijn onder andere [medeverdachte 1] en de verdachte aangehouden.
Het hof stelt, gelet op al deze feiten en omstandigheden en gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, en dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne. Daarbij overweegt het hof dat – anders dan de verdediging lijkt te stellen – voor de vraag of sprake is van medeplegen van (verlengde) invoer, in dit geval, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet relevant is of en zo ja in hoeverre de verdachte betrokken is geweest bij de voorbereiding voor zover die ziet op het traject dat zich in het buitenland (Colombia) heeft afgespeeld. Het verweer dat de verdachte van de (verlengde) invoer moet worden vrijgesproken, wordt dan ook verworpen
Het hof acht het tenlastegelegde bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 september 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 liter vloeistof bevattende 6,66 kilogram cocaïne.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij ook bijzondere voorwaarden zijn gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft verzocht in de strafoplegging rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte in het tenlastegelegde, de psychische gesteldheid van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals belicht in de ‘Voorlichtingsrapportage’ van ‘Mijnreclassering’, van 6 april 2024, opgesteld op verzoek van de verdediging. Zij heeft verzocht over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zodat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne. Zij hebben dozen met levende tropische vissen van Colombia naar Nederland laten komen. In een aantal van deze dozen zat vloeibare cocaïne. Cocaïne is een stof die voor de gezondheid van gebruikers zeer schadelijke is. Cocaïne is door de verslavende werking ook bezwarend voor de samenleving. Het gebruik van cocaïne en de handel in cocaïne leiden regelmatig tot uiteenlopende vormen van buitengewoon gewelddadige criminaliteit. De zeer lucratieve handel in cocaïne heeft bovendien een corrumperende werking op de samenleving die zeer zorgelijk is. Met de handel in verboden middelen worden immers grote winsten gemaakt, waardoor grote sommen (zwart) geld uiteindelijk terechtkomen in het regulier betalingsverkeer. De verdachte heeft aan die handel bijgedragen en had daarbij enkel eigen financieel gewin voor ogen. Daardoor is overigens ook het lot van tropische vissen uit het oog verloren, en zijn er vissen die de gevaarlijke invoer niet hebben overleefd.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn professioneel en in georganiseerd verband te werk gegaan, al hebben ze uiteindelijk achter het net gevist doordat zij zijn aangehouden op de dag van de uithaal. Er is op papier een bedrijf in het leven geroepen om de vloeibare cocaïne in een lading tropische vissen naar Nederland te halen. Er zijn (onderling) meerdere contactmomenten geweest om zaken door te spreken, zowel in aanloop naar, als gedurende de dag van de uithaal. Daarbij is onder meer gebruik gemaakt van speciaal voor dit doel aangeschafte telefoons en zijn er auto’s en een loods geregeld.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
Het hof heeft bij het bepalen van (de duur van) de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen vaak worden opgelegd. Deze straffen zijn beschreven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Als oriëntatiepunt voor het invoeren van harddrugs met een gewicht tussen de 6.000 en 7.000 gram wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 tot 42 maanden genoemd (voor de categorie ‘standaard’). Het hof neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf. In de door de verdediging aangehaalde uitspraken ziet het hof geen reden om af te wijken van deze oriëntatiepunten. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat het – ondanks de hiervoor geschetste professionaliteit – niet de categorie ‘organisatie’ tot uitgangspunt neemt, in welk geval de straf hoger zou uitvallen.
Het hof gaat niet mee met het verweer van de verdediging dat de verdachte slechts een beperkte rol heeft gehad die aanleiding zou moeten zijn voor matiging van de straf. Integendeel, de verdachte heeft een zeer wezenlijke rol gehad waarbij hij ook coördinerende taken uitvoerde, zoals het inschakelen van zijn (half)broer. Het hof ziet in de rol van de verdachte dan ook geen enkele aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt.
Het hof heeft acht geslagen op de door de verdediging ingebrachte ‘Voorlichtingsrapportage’. Uit die rapportage en hetgeen de verdachte zelf heeft verklaard, wordt duidelijk dat de verdachte bepaald geen gemakkelijke jeugd heeft gehad en de nodige (psychische) problemen in zijn leven heeft gekend. Het hof ziet hierin – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de rol van de verdachte – echter geen reden om tot een lagere straf te komen. Ook ziet het hof onvoldoende aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de verdachte zich weliswaar bereid heeft verklaard om zich aan eventuele voorwaarden te houden, maar hijzelf geen meerwaarde ziet in reclasseringstoezicht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 40 maanden in beginsel passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte heeft namelijk op 7 april 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 23 april 2024 – meer dan vier jaren later – arrest wijst. In die periode heeft de strafzaak als een ‘donkere wolk’ boven het hoofd van de verdachte gehangen. Vanwege die overschrijding van meer dan twee jaren zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 35 maanden in plaats van 40 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurdverklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Zaktelefoon BQ (5802688).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. R.P. den Otter en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 april 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]