In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 6,66 kilogram cocaïne op 4 september 2019, in samenwerking met anderen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 9 april 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem had veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, waarvan 14 maanden voorwaardelijk.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten professioneel en georganiseerd te werk zijn gegaan bij de invoer van de cocaïne, die was verstopt in dozen met tropische vissen. De verdachte had een coördinerende rol en was betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de invoer. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De oorspronkelijke straf van 40 maanden werd verlaagd naar 35 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede vanwege de lange duur van de procedure. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. Het hof heeft het in beslag genomen voorwerp, een zaktelefoon, verbeurd verklaard.