ECLI:NL:GHAMS:2024:1095

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.335.982/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de kinderrechter van 19 september 2023 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers. De moeder betwistte de gronden voor de ondertoezichtstelling en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom deze maatregel noodzakelijk was. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 heeft de raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, aangegeven dat de zorgen over de kinderen nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft in de procedure verklaard dat zij bereid is samen te werken met de GI, mits er andere gezinsvoogden worden aangesteld, omdat de samenwerking met de huidige gezinsvoogden niet goed verloopt. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen, onder andere door meldingen van huiselijk geweld en gedragsproblemen. Ondanks enige verbetering in de situatie van [minderjarige 1], is er nog steeds onvoldoende zicht op de ontwikkeling van beide kinderen. Het hof heeft daarom de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de ondertoezichtstelling voortgezet, met de aanbeveling om te overwegen andere gezinsvoogden aan te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.335.982/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/343185 / JU RK 23-1276
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.A. Meghoe te Haarlem,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, locatie [locatie] (hierna te noemen: de GI),
- de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats A] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2021 te [plaats B] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de kinderrechter) van 19 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 19 december 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 19 september 2023.
2.2
De raad heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 13 februari 2024 met bijlagen;
- een brief van de zijde van de raad van 20 februari 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken en heeft een op 28 februari 2024 ingekomen brief van haar na afloop van de mondelinge behandeling ontvangen. Het hof heeft bij schrijven van 25 maart 2024 de inhoud van de brief van [minderjarige 1] kort zakelijk weergegeven aan partijen en hen in de gelegenheid gesteld hier binnen een week op te reageren. Bij bericht van 29 maart 2024 heeft de advocaat van de moeder in reactie daarop laten weten dat het standpunt van [minderjarige 1] duidelijk is en dat de hulp van jeugdbescherming averechts werkt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout;
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsvoogden.
Ter zitting is daarnaast verschenen [de vader] (hierna te noemen: [de vader] ). Het hof heeft hem aangemerkt als informant.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 19 september 2023 tot 19 september 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.2
De moeder stelt dat de rechtbank de kinderen ten onrechte onder toezicht heeft gesteld voor de duur van een jaar. Zij meent dat de gronden voor de ondertoezichtstelling ontbreken en dat de rechtbank de ondertoezichtstelling onvoldoende heeft gemotiveerd. Het raadsrapport is eenzijdig en het overgrote deel daarvan is onjuist. De moeder betwist dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Verder geeft zij aan dat zij het contract bij de kinderopvang heeft opgezegd nadat [minderjarige 2] de toegang werd geweigerd door de manager. [minderjarige 2] heeft sinds februari 2023 een gastouder, waar hij vier dagen per week naartoe gaat. In de periode daarvoor verbleef hij bij familie. De moeder is niet met [minderjarige 2] bij het consultatiebureau verschenen na de oproepen voor vaccinaties, omdat het consultatiebureau niet kan aangeven wat er precies in de vaccinaties zit en zij bezwaar heeft tegen vrijwillige vaccinaties. Zij vindt het geen probleem om met [minderjarige 2] naar het consultatiebureau te gaan om zicht te geven op zijn groei en ontwikkeling en heeft hen inmiddels gemaild om een afspraak te maken. [minderjarige 2] ontwikkelt zich goed, zijn brandwonden zijn bijna helemaal genezen en de moeder mist geen enkele (controle)afspraak in het ziekenhuis. [minderjarige 1] wordt gepest en dat uit zich soms in het gedrag dat zij op school vertoont. Zij heeft heel 2023 en 2024 niet verzuimd op school en heeft de citotoets ingehaald. Het gaat nu goed met haar. De moeder is sinds december 2022 weer samen met [de vader] , de vader van de kinderen. Zij verdelen de zorgtaken en de kinderen wonen bij hen. Zij bieden de kinderen een veilige basis en structuur. De moeder wil naar aanleiding van het eerdere contact dat zij heeft gehad niet meer met de huidige gezinsvoogden samenwerken. Er heeft op 23 november 2023 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden, waarbij duidelijke afspraken gemaakt zijn. Deze afspraken werden echter niet nageleefd. De moeder wil wel meewerken met de GI als er andere gezinsvoogden komen en heeft hier om verzocht, maar heeft daar tot op heden nog geen reactie op ontvangen.
5.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de zorgen over de kinderen er nog steeds zijn. Gezien het verleden heeft de raad twijfels over de toezegging van de moeder dat zij wil meewerken met de GI. Het raadsrapport is opgesteld zonder de moeder, omdat zij niet reageerde. De raad vond het noodzakelijk om zicht te krijgen op de thuissituatie van de kinderen. De politie en de school van [minderjarige 1] hadden zorgen. [minderjarige 1] liet flinke gedragsproblemen zien op school. Daarnaast heeft [minderjarige 2] brandwonden opgelopen in de thuissituatie. De oudere dochters van de moeder hebben te kennen gegeven dat de moeder stemmingswisselingen heeft en dat er thuis sprake is van agressie. De moeder kon laten zien dat het goed gaat thuis door spoedhulp te accepteren. In het begin is dat gelukt, maar zodra het om de zorgen in het gezin gaat, geeft de moeder niet thuis. Zij legt de schuld van het onlangs aan haar opgelegde schoolpleinverbod buiten zichzelf en stelt dat het feit dat [minderjarige 1] gepest wordt aan de (ouders van de) kinderen op school ligt. De moeder komt met onder andere de leerplichtambtenaar, de GI, Ambulante Spoedhulp en de school van [minderjarige 1] in conflict en de samenwerking loopt telkens spaak. Zij moet kijken naar haar eigen houding en hoe zij die kan veranderen. De raad is nog steeds van mening dat er zicht moet komen op hoe het daadwerkelijk gaat thuis en spreekt de hoop uit dat de moeder daar de deur voor open zet.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in wat de raad heeft aangevoerd. Er is een schriftelijke aanwijzing gegeven omdat de moeder niet meewerkt aan de ondertoezichtstelling; inmiddels is een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om deze aanwijzing te laten bekrachtigen. Voordat het verzoekschrift is ingediend heeft de GI nog een aantal pogingen gedaan om in contact te komen met de moeder. Bij het laatste voorstel is vermeld dat als de GI geen reactie zou ontvangen, zij over zou gaan tot het indienen van een verzoekschrift. De GI heeft vervolgens geen reactie ontvangen. Alle mogelijkheden die de GI heeft, zijn benut. Er heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden, waarbij duidelijke afspraken zijn gemaakt, maar daarna is er niets meer tot stand gekomen. Na het bemiddelingsgesprek zijn er verontrustende berichten binnengekomen. De Ambulante Spoedhulpmedewerker heeft aangegeven niet te kunnen samenwerken met de moeder en [de vader] , en er is een schoolpleinverbod opgelegd aan de moeder in verband met haar verbaal agressieve uitlatingen tegen leerlingen en leerkrachten. De vraag van de moeder of er andere medewerkers van de GI gekoppeld konden worden aan het gezin is voorgelegd aan de manager, maar deze heeft te kennen gegeven hier geen aanleiding toe te zien.
De beoordeling
5.5
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Deze ontwikkelingsbedreiging bestond uit een reeks (zorg)meldingen vanuit de politie omtrent conflicten en escalaties binnen het gezin. [dochter 1] en [dochter 2] , de thans meerderjarige dochters van de moeder, hebben in november 2021 tegenover de politie verklaard dat de moeder stemmingswisselingen heeft, die zich uiten in schelden, schreeuwen en fysiek geweld jegens alle kinderen. Daarnaast zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] getuige geweest van spanningen tussen de moeder en [dochter 1] en [dochter 2] . Ook is gebleken dat er zorgen waren over het veelvuldig schoolverzuim van [minderjarige 1] en de gedragsproblemen die zij liet zien. Over [minderjarige 2] bestonden zorgen omdat er geen enkel zicht meer was op zijn ontwikkeling. Hij ging niet meer naar het kinderdagverblijf, en de moeder was niet met hem bij het consultatiebureau verschenen na de oproepen om hem te laten vaccineren. Bovendien bestond er onduidelijkheid over wie voor [minderjarige 2] zorgde als de moeder aan het werk was. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] destijds terecht onder toezicht heeft gesteld van de GI.
5.6
Uit recente stukken blijkt dat het inmiddels beter gaat met [minderjarige 1] op school. Dit is echter nog een broze ontwikkeling, waarvan het verdere verloop naar het oordeel van het hof afgewacht moet worden. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder en [de vader] sinds december 2022 weer samen zijn, op dit moment samenwonen en de zorg over de kinderen onderling verdelen. Ondanks het feit dat de thuissituatie van de kinderen stabieler lijkt te worden, is er (nog) geen zicht op de emotieregulatie van de moeder en is er onvoldoende zicht op de ontwikkeling van de kinderen. Het hof acht het een zorgelijke ontwikkeling dat de moeder door de school van [minderjarige 1] een schoolpleinverbod opgelegd heeft gekregen. Daarnaast is gebleken dat de hulpverlening in het gedwongen kader tot nu toe onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder is op meerdere afspraken met de GI niet verschenen, en is niet dan wel nauwelijks bereikbaar. Een medewerker van Ambulante Spoedhulp is een periode betrokken geweest bij het gezin, maar heeft recent te kennen gegeven niet meer te kunnen samenwerken met de moeder en [de vader] . Vast is komen te staan dat de moeder stelselmatig weigert mee te werken met de GI, en dat er daarom (nog steeds) geen zicht is op de thuissituatie van de kinderen. De beoordeling van de vraag of de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen is toegenomen of afgenomen, kan op dit moment dan ook niet plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voortzetting van de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is, en dat de gronden voor een ondertoezichtstelling thans nog aanwezig zijn.
5.7
Ten overvloede geeft het hof de GI in overweging om (nogmaals) in overweging te nemen andere gezinsvoogden te koppelen aan het gezin. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder ter zitting in hoger beroep heeft verklaard mee te willen werken met de GI als er andere gezinsvoogden worden aangesteld. Gebleken is dat de communicatie tussen de moeder en de huidige twee gezinsvoogden spaak is gelopen en dat de moeder grote weerstand laat zien in de samenwerking met hen. Het hof acht het dan ook van belang dat gewerkt blijft worden aan verbetering van het contact en de samenwerking tussen de moeder en de GI.
5.8
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. M.T. Hoogland en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 9 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.