ECLI:NL:GHAMS:2024:1087

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
200.328.754/01 en 200.328.754/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging gezamenlijk gezag en wijziging zorgregeling in een familiekwestie met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2023 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag over [kind 1] was vastgesteld. De moeder stelde dat de communicatie tussen de ouders problematisch was en dat dit in het belang van [kind 1] niet bevorderlijk was. De vader, verweerder in principaal hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de problemen in de communicatie tussen de ouders niet hebben geleid tot een onaanvaardbaar risico dat [kind 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof heeft daarom het gezamenlijk gezag bekrachtigd.

Daarnaast heeft het hof de zorgregeling herzien. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader [kind 1] om de week op vrijdag uit school zou ophalen en op zondagavond terugbrengen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er meer duidelijkheid moest komen over de zorgregeling en heeft een nieuwe regeling vastgesteld. De nieuwe zorgregeling houdt in dat [kind 1] om de week van vrijdag uit de BSO tot zaterdag 19:00 uur bij de vader verblijft. De ouders zijn het erover eens dat de zorgregeling kan worden uitgebreid naarmate de hulpverlening vordert. Het hof heeft ook de verzoeken van de moeder om de omgang onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden afgewezen, omdat de vader in staat is om voor [kind 1] te zorgen. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep voor de kinderalimentatie, omdat dit onderwerp inmiddels was behandeld in een aanvullende beschikking van de rechtbank. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.328.754/01 en 200.328.754/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/713513 / FA RK 22-747 (JK.MS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Schouten te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.C. Milani te Almere.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 23 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). De rechtbank heeft op 14 december 2023 een aanvullende beschikking gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 23 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 maart 2023 (zaaknummer: 200.328.754/01). Tevens heeft zij bij het beroepschrift een verzoek gedaan tot schorsing van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) (zaaknummer: 200.328.754/02).
2.2
De vader heeft op 1 september 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de moeder van 16 november 2023, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 27 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. L. Weerkamp (waarnemend voor mr. J. Schouten);
- de advocaat van de vader.
2.6
Het hof heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2023 aangehouden omdat de vader en de raad niet aanwezig waren.
2.7
Daarna is het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de moeder van 8 februari 2024, met als bijlage de aanvullende beschikking van de rechtbank van 14 december 2023.
2.8
De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 februari 2024. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.H. Aalmoes (waarnemend voor mr. J. Schouten);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) van:
- [kind 1] , geboren [in] 2018 te [plaats A] .
De vader heeft [kind 1] erkend. [kind 1] woont bij de moeder.
3.2
De moeder heeft tevens een kind uit een andere relatie:
- [kind 2] , geboren [in] 2022 te [plaats A] .
3.3
De vader heeft de volgende kinderen uit andere relaties:
- [kind 3] , geboren [in] 2016 te [plaats A] ;
- [kind 4] , geboren [in] 2023 te [plaats A] , en
- [kind 5] .
3.4
De vader werkt op zzp-basis in de beveiliging. De moeder werkt bij [X] in de ouderenzorg.
3.5
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep niet bestreden, bepaald dat de vader van 10 maart 2022 tot 1 oktober 2022 € 128,- per maand en vanaf 1 januari 2023 € 102,- per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] (hierna: kinderalimentatie), de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Hieraan is bij de aanvullende beschikking van 14 december 2023 toegevoegd dat de vader van 1 oktober 2022 tot 1 januari 2023 € 111,- per maand dient te betalen aan kinderalimentatie.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
- conform het verzoek van de vader bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [kind 1] worden belast, voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- bepaald dat de verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen zal plaatsvinden conform het in rechtsoverweging 3.3.3. van die beschikking vermelde schema waarbij wordt bepaald dat op de feestdagen en de speciale dagen de vader [kind 1] om 10.00 uur ophaalt en om 19.30 uur bij de moeder terugbrengt, met uitzondering van Nieuwjaarsdag op welke dag de vader [kind 1] ophaalt om 11.00 uur;
- de zorgregeling tussen de ouders aldus bepaald dat met ingang van de datum van die beschikking de vader [kind 1] bij zich heeft van vrijdag uit school tot zondagavond 18.30 uur, waarbij de vader [kind 1] haalt en brengt.
In principaal hoger beroep (zaaknummer 200.328.754/01)
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
- de inleidende verzoeken van de vader alsnog af te wijzen;
- een omgangs-/zorgregeling vast te stellen waarbij de vader onder professionele begeleiding van een instantie omgang heeft met [kind 1] en waarbij de ouders ten aanzien van de voortgang en uitbreiding de instructies van de betrokken hulpverleningsinstantie zullen opvolgen, dan wel subsidiair te bepalen dat [kind 1] in de even weekenden van vrijdag uit school tot zondagavond 18.30 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [kind 1] haalt en brengt.
- een verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen vast te stellen conform onderstaand schema waarbij wordt bepaald dat op de feestdagen en de speciale dagen de vader [kind 1] om 10.00 uur ophaalt en om 19.30 uur bij de moeder terugbrengt, met uitzondering van Nieuwjaarsdag, op welke dag de vader [kind 1] om 11.00 uur ophaalt.
Dag
Even jaren
Oneven jaren
Eerste Kerstdag
moeder
moeder
Tweede Kerstdag
vader om 10:00 uur
vader om 10:00 uur
Oudejaarsdag
vader om 10:00 uur
moeder
Nieuwjaarsdag
moeder
vader om 11:00 uur
Eerste Paasdag
moeder
moeder
Tweede Paasdag
vader om 10:00 uur
vader om 10:00 uur
Koningsdag
moeder
vader
Bevrijdingsdag
vader
moeder
Hemelvaartsdag
moeder
vader
Eerste Pinksterdag
moeder
moeder
Tweede Pinksterdag
vader om 10:00 uur
vader om 10:00 uur
Moederdag
moeder
moeder
Vaderdag
vader om 10:00 uur
vader om 10:00 uur
Verjaardag vader
vader om 10:00 uur
vader om 10:00 uur
Verjaardag moeder
moeder
moeder
Vakanties
Even jaren
Oneven jaren
Herfstvakantie
eerste helft moeder
tweede helft vader
eerste helft vader
tweede helft moeder
Kerstvakantie
eerste helft moeder
tweede helft vader
eerste helft vader
tweede helft moeder
Voorjaarsvakantie
eerste helft moeder
tweede helft vader
eerste helft vader
tweede helft moeder
Meivakantie
eerste helft moeder
tweede helft vader
eerste helft vader
tweede helft moeder
Zomervakantie
eerste, derde en vijfde week moeder
tweede, vierde en zesde week vader
eerste, derde en vijfde week vader
tweede, vierde en zesde week moeder
- voor zover mogelijk de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van de omgangs-/zorgregeling gewijzigd, in die zin dat [kind 1] om het weekend van vrijdag uit school of de buitenschoolse opvang (hierna: BSO) tot zaterdag 19.00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de vader [kind 1] vrijdag uit school of de BSO zal ophalen en de moeder [kind 1] op zaterdag bij de vader zal ophalen. Indien de vader [kind 1] op vrijdag uit de BSO ophaalt heeft de moeder verzocht om vast te stellen dat de extra BSO-kosten minus de kinderopvangtoeslag door de ouders bij helfte worden gedeeld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de moeder tevens haar verzoek ten aanzien van de verdeling van de vakanties gewijzigd, in die zin dat de reguliere omgangs-/zorgregeling tijdens de vakanties geldt.
In het hoger beroepschrift heeft de moeder verzocht om alsnog een kinderbijdrage over de periode 1 oktober 2022 tot 1 januari 2023 te bepalen. Naar aanleiding van de aanvullende beschikking van de rechtbank van 14 december 2023 heeft de moeder dit deel van haar hoger beroep ingetrokken.
4.3
De vader verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de bepaling dat de vader [kind 1] haalt en brengt en te bepalen dat het halen en brengen van [kind 1] in verband met een omgangsmoment gelijkelijk tussen de ouders wordt gedeeld.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek ten aanzien van de omgangs-/zorgregeling gewijzigd, in die zin dat [kind 1] tijdelijk om het weekend van vrijdag uit de BSO tot zaterdag 19.00 uur bij hem zal verblijven, waarbij hij [kind 1] op vrijdag uit de BSO zal ophalen en de moeder [kind 1] op zaterdag bij hem zal ophalen.
In incidenteel hoger beroep (zaaknummer 200.328.754/01)
4.4
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het halen en brengen van [kind 1] in verband met een omgangsmoment gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld.
4.5
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel subsidiair het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
In het incident (zaaknummer 200.328.754/02)
4.6
De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling en het gezag te schorsen totdat in hoger beroep is beslist.
4.7
De vader verzoekt om het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep (zaaknummer 200.328.754/01)
Verzoek om aanhouding
5.1
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder om aanhouding van de zaak verzocht, in afwachting van het hulpverleningstraject bij het Preventief Interventie Team van de gemeente [plaats A] (hierna: PIT) dat binnenkort zal starten. De moeder verwacht dat dan meer helderheid zal ontstaan over wat het onderzoek naar [kind 1] oplevert en hoe de communicatie tussen de ouders zich verder ontwikkelt. De vader heeft tijdens de zitting in hoger beroep om aanhouding van de beslissing omtrent de zorgregeling verzocht, omdat deze volgens hem afhankelijk dient te zijn van de uitkomsten van het hulpverleningstraject.
5.2
Het hof overweegt ten aanzien van de aanhoudingsverzoeken als volgt. Het hof zal de zaak niet aanhouden. Naar het oordeel van het hof is het aanhouden van de beslissing niet in het belang van [kind 1] . Omdat het hulpverleningstraject bij het PIT nog moet starten, zullen het resultaat en de duur van dit traject nog afgewacht moeten worden. Het doel en de termijn van een aanhouding zijn daarom onvoldoende concreet. Het is zowel in het belang van [kind 1] als de ouders dat er duidelijkheid komt, en het hof heeft er vertrouwen in dat de ouders verdere hulpverlening zullen inzetten.
Intrekking verzoek
5.3
De moeder heeft tijdens de zitting in hoger beroep haar verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie ingetrokken, omdat de rechtbank hierover een beslissing heeft genomen in de aanvullende beschikking van 14 december 2023 en de ouders het daarover eens zijn. Hieruit maakt het hof op dat de moeder de gronden van dat deel van haar hoger beroep niet handhaaft, zodat de door haar op dit punt aangevoerde grieven niet meer hoeven te worden onderzocht. De moeder zal in haar hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het de beslissing over de kinderalimentatie betreft.
De standpunten van partijen
5.4
De moeder voert in principaal hoger beroep aan dat het risico bestaat dat bij gezamenlijk gezag [kind 1] klem en verloren dreigt te raken tussen de ouders, aangezien geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders mogelijk is. Ook valt niet te verwachten dat de communicatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Bovendien zorgt het gezamenlijk gezag voor spanningen bij de moeder, die een weerslag hebben op [kind 1] . Verder komt de vader zijn afspraken niet na en doet hij wat hij wil, wanneer hij wil. Door zijn handelen en gedrag belemmert de vader de moeder in de uitoefening van het gezag. Ook is de vader niet of nauwelijks betrokken bij de opvoeding van [kind 1] . Hij is de afgelopen jaren gedurende meerdere, langere periodes niet beschikbaar geweest voor [kind 1] en de moeder waardoor geen sprake is van feitelijke gezagsuitoefening. Sinds de bestreden beschikking is niets veranderd in de betrokkenheid van de vader.
Ten aanzien van de omgangs-/zorgregeling stelt de moeder dat de door de rechtbank vastgestelde regeling in het belang van [kind 1] dient te worden aangepast zodat er duidelijkheid voor hem ontstaat. Gelet op de grote zorgen over de situatie bij, en het gedrag van, de vader dient er onder professionele begeleiding te worden gewerkt aan de omgang tussen [kind 1] en de vader. De vastgestelde regeling wordt tot op heden niet door de vader nagekomen. Zo komt het vaak voor dat de vader [kind 1] niet komt ophalen of dat hij [kind 1] al eerder, namelijk op zaterdag, terugbrengt naar de moeder. Verder wenst de moeder dat de vader [kind 1] op vrijdag uit school zal ophalen en zij hem op zaterdag bij de vader zal ophalen. Dit is ook hoe de regeling op dit moment feitelijk wordt ingevuld. Met hulpverlening kan door de ouders gekeken worden of en hoe de omgangs-/zorgregeling op een later tijdstip uitgebreid kan worden, waarbij het tempo van [kind 1] wordt gevolgd. Tijdens de vakanties zou ook de reguliere omgangs-/zorgregeling moeten gelden, omdat de verdeling van de vakanties feitelijk niet wordt uitgevoerd en te heftig is voor [kind 1] . De omgangs-/zorgregeling dient eerst vlekkeloos te verlopen voordat [kind 1] voor een langere periode aaneengesloten bij de vader zal kunnen verblijven, aldus de moeder.
5.5
De vader stelt in principaal hoger beroep dat niet wordt voldaan aan het klem of verloren criterium en het ook anderszins niet noodzakelijk is in het belang van [kind 1] dat het gezamenlijk gezag tot een einde komt. De vader voert aan dat de communicatie tussen de ouders niet altijd soepel verloopt, maar dat een gebrekkige communicatie tussen de ouders onvoldoende grond is om hen niet gezamenlijk met het gezag te belasten. Bovendien ligt de verantwoordelijkheid om te werken aan een betere communicatie ook bij de moeder. In de afgelopen periode is geen sprake geweest van een geschil over het gezag. De vader wil het gezag om meer betrokken te kunnen zijn bij het leven van [kind 1] . Hij betwist dat er niets in zijn betrokkenheid is veranderd sinds de bestreden beschikking. Hij werkt mee aan het aanvragen van een paspoort voor [kind 1] en stelt zich actief op ten aanzien van de school van [kind 1] en de bij hem betrokken hulpverlening. De vader is bereid om samen met de hulpverlening te bekijken op welke wijze de communicatie tussen de ouders verbeterd kan worden en of opvoedondersteuning ingezet moet worden. De vader heeft toestemming voor het PIT gegeven.
Met betrekking tot de omgangs-/zorgregeling voert de vader aan dat er geen reden is om te bepalen dat omgang tussen hem en [kind 1] onder begeleiding dient plaats te vinden. De omgangsmomenten verlopen goed en de vader is in staat om [kind 1] veiligheid te bieden en aandacht te geven. De vader draagt zelf de zorg voor [kind 1] . Soms helpt de moeder van de vader of is hij samen met [kind 1] bij zijn moeder. De vader betwist dat zijn nieuwe partner de zorg voor [kind 1] moet dragen tijdens de omgang. De vader wenst dat de huidige regeling, waarbij [kind 1] in de even weken bij hem is, wordt gehandhaafd. Wel stemt hij ermee in dat [kind 1] tijdelijk van vrijdag uit de BSO tot zaterdag 19.00 uur bij hem is, in plaats van een volledig weekend tot en met zondag.
Het advies van de raad
5.6
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de zaak aan te houden aangezien op korte termijn via het PIT een hulpverleningstraject zal starten. Gedurende dit traject zal de invloed van de echtscheiding op [kind 1] en de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan worden onderzocht. Mogelijk is [kind 1] overbelast door de situatie waarin hij opgroeit. Tijdens het hulpverleningstraject dient tevens te worden onderzocht of gezamenlijk gezag haalbaar is en op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven. De raad adviseert om de omgang met de vader gedurende de aanhouding te beperken tot om de week van vrijdag tot zaterdag 19:00 uur, waarbij de vader [kind 1] op vrijdag ophaalt op een tijdstip dat hem schikt en de moeder hem brengt. De raad ziet geen aanleiding voor een raadsonderzoek omdat binnenkort hulpverlening zal worden ingezet en mogelijk ook een diagnostisch onderzoek zal worden verricht, waardoor wordt verwacht dat een duidelijker beeld van [kind 1] zal ontstaan.
De beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
5.7
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [kind 1] moeten worden belast en welke omgangs-/zorgregeling tussen de vader en [kind 1] moet gelden. Gelet op de inhoud en de onderlinge samenhang van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zal het hof deze grieven gezamenlijk beoordelen.
Het gezag
5.8
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen zodat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders.
5.1
Uit de stukken en tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat op school en bij het Ouder- en Kindteam (hierna: OKT) zorgen bestaan over [kind 1] . [kind 1] ervaart op school problemen met leren en hij heeft moeite met zijn emotieregulatie. Het OKT heeft de ouders naar De Opvoedpoli verwezen. De Opvoedpoli heeft aangegeven niet te kunnen starten met een hulpverleningstraject omdat de ouders een gerechtelijke procedure voeren. De mogelijkheid van een hulpverleningstraject bij Ouderschap Blijft is aan bod gekomen, maar de onderhavige procedure staat ook daaraan momenteel in de weg. De Opvoedpoli, het OKT, Levvel en het PIT hebben gezamenlijk een gesprek gehad waarbij de hulpvraag ten aanzien van [kind 1] is ingebracht. [kind 1] is geobserveerd door een intern begeleider van zijn school, die heeft geadviseerd om het PIT in te schakelen. Naar aanleiding daarvan was op 11 maart 2024 een intake met het PIT gepland. Verwacht wordt dat binnenkort een hulpverleningstraject zal starten. Het PIT kan de problematiek van [kind 1] en de invloed van de communicatie tussen de ouders hierop in beeld brengen. Het OKT kan op de achtergrond betrokken blijven bij [kind 1] en de ouders.
5.11
Het hof is verder gebleken dat de communicatie tussen de ouders moeizaam is. De problemen in de communicatie tussen de ouders hebben er echter niet toe geleid dat geen beslissingen over [kind 1] genomen kunnen worden. Zo heeft de vader toestemming voor het aanvragen van een paspoort voor [kind 1] gegeven en toont hij zich bereid om mee te werken aan het hulpverleningstraject om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Onder begeleiding van de in 5.10 genoemde hulpverlening kunnen de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren en ervoor zorgen dat de vader tijdig meewerkt aan (gezags)beslissingen die over [kind 1] genomen moeten worden. Concluderend is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [kind 1] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag of dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van [kind 1] noodzakelijk is. Het hof zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De zorgregeling
5.12
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de rechter eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de zorgregeling omvatten. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.13
Het hof merkt op dat in het dictum van de bestreden beschikking niet is opgenomen dat de zorgregeling om de week geldt. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat dit wel de bedoeling van de rechtbank is. Daarnaast is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de ouders de bestreden beschikking zo hebben begrepen dat de zorgregeling om de week is vastgesteld, zoals zij de zorgregeling ook feitelijk uitvoeren. Het hof gaat er in hoger beroep dan ook vanuit dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling om de week geldt.
5.14
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het wisselend is vanaf hoe laat en tot wanneer [kind 1] bij de vader verblijft. Het is op dit moment dan ook onduidelijk wanneer de vader [kind 1] komt ophalen en hem weer terugbrengt naar de moeder. De vader heeft de stelling van de moeder dat de nakoming van de zorgregeling moeizaam verloopt niet betwist. Zo verloopt het ophaalmoment op vrijdag door de vader niet altijd goed omdat hij dan ook zijn andere zoon/dochter moet ophalen. Het hof acht het in het belang van [kind 1] dat er duidelijkheid komt over de zorgregeling en het ophaalmoment door de vader. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen ten aanzien van de zorgregeling en een nieuwe zorgregeling vaststellen. De ouders hebben ter zitting overeenstemming erover bereikt dat de moeder [kind 1] op zaterdag om 19:00 uur bij de vader ophaalt. Over de start van de omgang zijn zij het niet (zonder meer) eens. Tussen de ouders is in geschil of de vader [kind 1] op vrijdag uit school bij zich heeft, of dat hij hem van de BSO ophaalt. De vader stelt dat hij [kind 1] in verband met zijn werk en de omgang met zijn andere kinderen niet op vrijdag uit school kan ophalen en bij zich kan hebben. Daarom wil hij hem op vrijdag vanuit de BSO ophalen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij wil dat de vader in dat geval de helft van de kosten van de BSO op de vrijdagmiddag voor zijn rekening neemt, waar de vader op zijn beurt dan weer niet mee instemt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [kind 1] nu ook al op vrijdagmiddag naar de BSO gaat, waarvoor zij maandelijks een bijdrage betaalt. Het hof acht het in het belang van [kind 1] dat in deze situatie geen verandering komt, mede omdat de vader de zorg voor [kind 1] op vrijdagmiddag niet zelf structureel op zich kan nemen. Het hof stelt daarom een zorgregeling vast waarin [kind 1] om de week van vrijdag tot zaterdag 19:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [kind 1] op vrijdag uit de BSO zal ophalen en de moeder hem op zaterdag om 19.00 uur bij de vader zal ophalen. De ouders kunnen deze zorgregeling, naarmate de hulpverlening is gevorderd en de invulling van de regeling door de vader goed verloopt, in samenspraak met de hulpverlening uitbreiden. Verder ziet het hof, net zoals de rechtbank en op dezelfde gronden, geen reden om de omgang onder professionele begeleiding plaats te laten vinden.
5.15
Wat betreft het hiervoor vermelde verzoek van de moeder om vast te stellen dat de extra BSO-kosten voor de vrijdagmiddag minus de kinderopvangtoeslag door de ouders bij helfte worden gedeeld, oordeelt het hof dat dit verzoek tardief is gedaan en daardoor als in strijd met goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten. Daarbij overweegt het hof dat de moeder dit verzoek pas ter zitting voor het eerst heeft gedaan. Vaststaat dat [kind 1] al enige tijd op vrijdagmiddag naar de BSO gaat, zodat de moeder haar vermeerdering eerder had kunnen verzoeken. Door dit pas tijdens de mondelinge behandeling, en ook nog in een laat stadium ervan, te doen, is de vader belemmerd in zijn mogelijkheid om gemotiveerd verweer tegen dit – verder niet gespecificeerde - verzoek te voeren. Aldus dient dit gewijzigde verzoek van de moeder buiten beschouwing te worden gelaten.
De vakantieregeling
5.16
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de vakantieregeling zoals vastgesteld door de rechtbank feitelijk niet wordt uitgevoerd. Sinds de bestreden beschikking heeft [kind 1] alleen één week in de meivakantie bij de vader doorgebracht. Het hof overweegt dat het van belang is dat de zorgregeling eerst goed verloopt, voordat een vakantieregeling kan worden vastgesteld. Het hof zal het verzoek van de moeder om vast te stellen dat tijdens de vakanties de reguliere zorgregeling geldt dan ook toewijzen. Ook hierbij geldt dat de ouders in samenspraak met de hulpverlening kunnen kijken naar een uitbreiding van de vakantieregeling die in het belang van [kind 1] is.
5.17
Het hof benadrukt bij al het voorgaande dat het in het belang van [kind 1] is dat de ouders zich er tot het uiterste voor zullen (blijven) inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren, zodat zij in de toekomst in staat zullen zijn om – indien nodig of gewenst – in onderling overleg nadere afspraken te maken over kwesties die het gezamenlijk gezag en de zorgregeling betreffen.
In het incident (zaaknummer 200.328.754/02)
5.18
Aangezien het hof in deze beschikking tot een eindbeslissing komt met betrekking tot het gezamenlijk gezag en de zorgregeling, heeft de moeder geen belang meer bij schorsing van de bestreden beschikking op deze punten. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.19
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep (zaaknummer 200.328.754/01):
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover het betreft de vaststelling van kinderalimentatie;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarin een zorgregeling en een verdeling van de vakanties tussen de ouders is vastgesteld, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt als zorgregeling dat [kind 1] om de week bij de vader verblijft op vrijdag uit de BSO tot zaterdag 19:00 uur, waarbij de vader [kind 1] op vrijdag uit de BSO ophaalt en de moeder [kind 1] op zaterdag bij de vader ophaalt;
bepaalt de verdeling van de vakanties conform de reguliere zorgregeling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin de ouders gezamenlijk met het gezag over [kind 1] zijn belast;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In het incident (zaaknummer 200.328.754/02):
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, A.N. van de Beek en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 9 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.