ECLI:NL:GHAMS:2024:1086

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
200.333.225/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] na de echtscheiding van de ouders. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2023 aangevochten, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De ouders zijn in 2022 gescheiden en hebben gezamenlijk het gezag over hun kind. De vader verzoekt om een uitbreiding van de zorgregeling, zodat [minderjarige] ook bij hem kan overnachten en meer tijd met hem doorbrengt, inclusief vakanties. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is, vooral gezien zijn ontwikkelingsachterstand en vermoedelijke autisme. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling niet te wijzigen totdat er meer duidelijkheid is over de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige]. Het hof oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige zorgregeling te handhaven, totdat er meer inzicht is in zijn situatie. De verzoeken van de vader worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.225/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/707709/FA RK 21-6036
Beschikking van de meervoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Bouwman te Amsterdam als opvolgend advocaat van mr. C.J.P. Liefting te Mijdrecht,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2023 (hierna te noemen: de rechtbank), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 4 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 5 juli 2023.
2.2
De moeder heeft bij brief van 23 november 2023 laten weten bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verweer te zullen voeren.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 13 december 2023 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de moeder van 6 februari 2024.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 7 september 2022 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Hun huwelijk is op 28 november 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , [in] 2021 te [plaats A] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.3
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald en de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden, in afwachting van het hulpverleningstraject van de ouders bij het OKT (OuderKindTeam). Na bemiddeling door het OKT is een zorgregeling tot stand gekomen waarbij [minderjarige] wekelijks bij zijn vader verblijft op zondag van 16:00 tot 19:00 uur, op maandag van 10:00 tot 19:00 uur en op dinsdag van 10:00 tot 19:00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de zorgregeling vastgelegd zoals die tussen de ouders door bemiddeling van het OKT tot stand is gekomen. Aldus heeft de rechtbank bepaald dat [minderjarige] wekelijks bij zijn vader verblijft op zondag van 16:00 tot 19:00 uur, op maandag van 10:00 tot 19:00 uur en op dinsdag van 10:00 tot 19:00 uur.
4.2
De vader verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] iedere week van zondagmiddag 16:00 uur tot dinsdagmiddag 16:00 uur bij hem verblijft, en dus ook bij hem overnacht. Daarnaast verzoekt de vader dat [minderjarige] de helft van de vakanties en de feestdagen met hem doorbrengt, en meer in het bijzonder dat [minderjarige] in de kerstvakantie twee weken aaneengesloten met hem zal doorbrengen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader dit laatste onderdeel van zijn verzoek verduidelijkt/gewijzigd, in die zin dat hij wenst dat [minderjarige] ieder jaar minstens één aangesloten vakantieperiode van twee weken bij hem verblijft.
4.3
De moeder verzoekt om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten
5.1
De vader stelt dat [minderjarige] ook bij hem moet kunnen overnachten. De afspraken die partijen onder begeleiding van het OKT hebben gemaakt, waren slechts van tijdelijke aard. Volgens de vader is het in het belang van [minderjarige] dat hij ook bij de vader overnacht. Dat komt hun (hechtings-)band ten goede. Nu merkt de vader dat het telkens moeten terugbrengen en de volgende dag weer ophalen voor onrust en onduidelijkheid bij [minderjarige] zorgt. De vader voelt zich door de huidige regeling in zijn contacten met [minderjarige] beperkt en hij voelt zich niet gelijkwaardig aan de moeder. Als hij bijvoorbeeld ‘s avonds een keer wat langer met [minderjarige] wil wandelen kan dat niet, omdat [minderjarige] terug moet naar zijn moeder. Bovendien wordt hij door de moeder nergens van op de hoogte gehouden. Ook wat betreft de vakantieverdeling voelt de vader zich niet gelijkwaardig aan de moeder. [minderjarige] kan op basis van de huidige regeling niet met zijn vader op vakantie. De vader zou graag met [minderjarige] zijn familie in Marokko willen bezoeken. Dat kan nu niet. De moeder kan dat wel. Ook daarin heeft de vader dus een ongelijkwaardige positie, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
5.2
De moeder voert aan dat [minderjarige] net drie jaar oud is geworden, maar nog niet kan praten. Vermoed wordt dat hij autisme heeft. [minderjarige] is doorverwezen naar ’t Kabouterhuis voor verdere diagnostiek. Hij staat op de wachtlijst, en de verwachting is dat het traject in mei van dit jaar zal gaan starten. Omdat ook de vader zag dat de overnachtingen niet goed waren voor [minderjarige] , hebben de ouders samen besloten om [minderjarige] niet meer bij zijn vader te laten overnachten. Naar de mening van de moeder is dat een juiste beslissing geweest. Er is nu meer rust en structuur voor [minderjarige] en het gaat inmiddels een stuk beter met hem. Dat wordt ook door de vader onderkend. Naar de mening van de moeder dient er voorlopig dan ook geen wijziging in de thans lopende regeling te worden gebracht. Dat geldt te meer nu de vader het traject bij het OKT heeft beëindigd. De vader werkt dus niet meer mee met de hulpverlening. Ook om die reden is het niet in het belang van [minderjarige] dat de huidige regeling thans gewijzigd wordt.
Advies van de raad
5.3
De raad heeft geadviseerd om voorlopig geen wijziging in de huidige zorgregeling aan te brengen. Dit geldt ook voor de vakantie- en feestdagenregeling. De raad vindt dat het traject bij ’t Kabouterhuis dient te worden afgewacht. ’t Kabouterhuis kan partijen begeleiden en adviseren over mogelijke wijziging van de zorgregeling voor [minderjarige] . Dat kunnen zij dan mede op basis van de bevindingen uit het diagnostisch onderzoek doen.
Beoordeling door het hof
5.4
Artikel 1:247 lid 4 BW bepaalt dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, na echtscheiding recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders behoudt. Deze gelijkwaardige verzorging en opvoeding houdt evenwel niet in dat een kind per definitie de helft van de tijd bij ieder van zijn ouders doorbrengt. Komen de ouders niet gezamenlijk tot een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dan kan op grond van artikel 1:253 a BW aan de rechter worden gevraagd een regeling vast te stellen. Daarbij zal de rechter een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de te maken afweging van belangen dient het belang van het kind dus een overweging van de eerste orde te zijn.
5.5
Vaststaat dat [minderjarige] zich tot op heden niet leeftijdsadequaat ontwikkelt. [minderjarige] is drie jaar oud, maar kan nog niet praten. Vermoed wordt dat hij autisme heeft. [minderjarige] is aangemeld bij Medisch Orthopedagogisch Centrum ’t Kabouterhuis voor verder onderzoek. ’t Kabouterhuis biedt hulp aan kinderen met een ontwikkelingsachterstand en biedt tevens ondersteuning op het gebied van hechting tussen ouder en kind. Eerder hebben de ouders in samenspraak met het OKT afgesproken dat [minderjarige] voorlopig niet bij zijn vader zal overnachten. De ouders zijn tot die afspraak gekomen, omdat zij zagen dat het niet goed ging met [minderjarige] en de overnachtingen bij de vader te belastend voor hem waren. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van het hof op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om hem (weer) bij zijn vader te laten overnachten. Eerst zal duidelijk moeten worden welke diagnose bij [minderjarige] wordt gesteld en welke beperkingen, mogelijkheden en draagkracht [minderjarige] heeft. Op basis daarvan kan worden bepaald welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [minderjarige] is en hoe daar het beste naar toegewerkt kan worden. Op dit moment is daar nog onvoldoende zicht op. Als er via het traject bij ’t Kabouterhuis meer zicht is op de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] , zullen de ouders op basis van die inzichten met elkaar in overleg moeten treden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat ’t Kabouterhuis de ouders hierin kan ondersteunen en begeleiden. Beide ouders hebben verklaard daar voor open te staan.
5.6
Naar het oordeel van het hof is het onder deze omstandigheden (ook) niet in het belang van [minderjarige] om de zaak aan te houden, zoals door partijen tijdens de mondelinge behandeling is verzocht. Omdat het traject bij ʼt Kabouterhuis nog moet starten, is er nog geen zicht op de mogelijke uitkomsten van dit traject en hoe lang dit traject zal gaan duren. Daarmee is niet duidelijk hoe lang de onderhavige zaak zou moeten worden aangehouden en wat met een dergelijke aanhouding zou kunnen worden bereikt. Omdat naar het oordeel van het hof vaststaat dat uitbreiding van de huidige zorgregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is, zal het hof de door de vader verzochte uitbreiding voor nu dan ook afwijzen.
5.7
Het voorgaande betekent ten slotte dat het hof ook de door de vader verzochte verdeling van de vakanties en feestdagen zal afwijzen. Ook daarvoor geldt dat op dit moment niet kan worden bepaald welke regeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Als de door vader gewenste vakantie- en feestdagenregeling zou worden toegewezen, zou [minderjarige] meerdere nachten bij zijn vader verblijven, terwijl partijen in samenspraak met het OKT eerder hebben geconstateerd dat de overnachtingen bij zijn vader op dat moment te belastend voor [minderjarige] waren. Ook voor de verdeling van vakanties en feestdagen geldt dat partijen op basis van de uitkomsten van het traject bij ’t Kabouterhuis op een later moment met elkaar in overleg moeten treden over welke regeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
5.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de verzoeken van de vader in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Subelack, mr. A.N. van de Beek en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 9 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.