5.18De vrouw stelt dat zij op grond van art. 3:172 BW recht heeft op de helft van de netto huurinkomsten over de periode van juli 2021 tot en met maart 2022. Zij becijfert het haar toekomende bedrag op € 12.605,- (€ 1.551,66 per maand gedurende negen maanden minus een bedrag van € 1.360,- aan reeds ontvangen betalingen). De man voert verweer.
Het hof overweegt als volgt. Uit het door de man overgelegde overzicht (productie 12 en daarbij behorende bijlagen bij de brief van de man van 23 november 2022) kan onder meer het volgende worden afgeleid:
Huurinkomsten Uitgaven/kosten panden Saldo
Juli 2021 € 6.822,48 € 3.511,58 € 3.310,90
Augustus 2021 € 6.230,- € 1.241,58 € 4.988,42
September 2021 € 6.344,16 € 1.691,58 € 4.652,58
Oktober 2021 € 5.630,- € 3.139,88 € 2.490,12
November 2021 € 6.680,- € 2.518,49 € 4.161,51
December 2021 € 5.680,- € 2.351,95 € 3.328,05
Januari 2022 € 5.795,09 € 2.166,91 € 3.628,18
Februari 2022 € 7.664,01 € 1.827,56 € 5.836,45
Maart 2022 € 5.874,64 € 5.952,94 € 78,30 -/-
Totaal € 56.720,38 € 24.402,47 € 32.317,91
Op grond van het bepaalde in art. 3:172 BW komt de vrouw hiervan in beginsel een bedrag van € 16.158,96 toe, zij het dat de vordering van de vrouw zich beperkt tot een bedrag van € 12.605,-.
De man stelt zich echter op het standpunt – zo begrijpt het hof – dat in de periode dat partijen net uit elkaar waren met de huurinkomsten (ook) de rekeningen van de vrouw werden voldaan.
De man heeft in zijn overzicht de persoonlijke uitgaven voor hem, de vrouw en de kinderen tezamen als volgt becijferd:
Juli 2021 € 4.117,95
Augustus 2021 € 4.888,17
September 2021 € 4.021,25
Oktober 2021 € 2.366,47
November 2021 € 2.092,11
December 2021 € 3.990,66
Januari 2022 € 1.632,63
Februari 2022 € 4.038,74
Maart 2022 € 3.175,44
Het hof merkt laatstgenoemde uitgaven, gelet op de door de man gegeven specificatie ervan, aan als kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 lid 1 BW. In beginsel komen deze kosten ten laste van het gemene inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. De vrouw heeft echter aangevoerd dat gedurende de samenleving van partijen de kosten van de huishouding uit beider inkomsten werden betaald. De man nam altijd het merendeel van de kosten van de huishouding voor zijn rekening en betaalde die kosten van zijn inkomen. De huurinkomsten werden gedurende de samenleving van partijen gespaard, de kosten van de huishouding werden daaruit niet voldaan, aldus de vrouw. Voorts stelt zij dat de man vanaf oktober 2021 eigenmachtig, en zonder haar instemming de kosten van de huishouding uit de huurinkomsten is gaan voldoen. De man heeft deze stellingen niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zijn verder niet toegelichte verweer dat na het uiteengaan van partijen ‘een tijdelijke modus (werd) gevonden’ is in dit verband onvoldoende. De man heeft niet toegelicht of, en zo ja in hoeverre, hij zijn (fulltime) inkomen bij [X] (bij benadering € 80.000,- bruto per jaar) in de periode van juli 2021 tot en met maart 2022 heeft aangewend ten behoeve van de kosten van de huishouding. Nu verder ook niet is gebleken dat in het kader van voorlopige voorzieningen een bijdrage ten behoeve van de kinderen of de vrouw is verzocht, faalt het verweer van de man. Het verzoek van de vrouw de man te veroordelen een bedrag van € 12.605,- te voldoen is toewijsbaar. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf twee weken na de beschikkingsdatum.