ECLI:NL:GHAMS:2024:1078

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
200.333.158/01 en 200.337.969/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en verlenging in het belang van de verzorging en opvoeding van minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, zijn twee hoger beroepen aan de orde met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kinderrechter die de uithuisplaatsingen heeft goedgekeurd. De kinderrechter had eerder besloten dat de kinderen onder toezicht moesten worden gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie. De moeder betwist de noodzaak van de uithuisplaatsingen en verzoekt om terugplaatsing van de kinderen. De GI en de vader van de kinderen steunen de uithuisplaatsingen, waarbij de GI stelt dat de kinderen zich beter ontwikkelen in hun huidige opvang. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de uithuisplaatsingen noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het hof benadrukt dat de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat er nog zorgen zijn over hun ontwikkeling en de thuissituatie bij de moeder. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen bepaalde beschikkingen, en de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 20 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummers : 200.333.158/01 en 200.337.969/01
zaaknummers rechtbank: C/15/340822 / JU RK 23-937
C/15/341911 / JU RK 23-1084
C/15/342732 / JU RK 23-1190
C/15/345831 / JU RK 23-1693
beschikking van de meervoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), en
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. E.F.E. Hoekstra te Heerhugowaard.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1. Waar de zaken in hoger beroep over gaan

Na wijziging van de verzoeken door de moeder ligt in de zaak met zaaknummer 200.333.158/01 ter beoordeling aan het hof nog voor de bij beschikking van 6 juli 2023 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader van 6 juli 2023 tot 20 december 2023 en de bij beschikking van 3 augustus 2023 verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 december 2023. In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01 ligt ter beoordeling aan het hof voor de bij beschikking van 14 december 2023 verleende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 december 2024.

2. Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In de zaak met zaaknummer 200.333.158/01
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 6 juli 2023 met zaaknummer C/15/340822 / JU RK 23-937, van 3 augustus 2023 met zaaknummer C/15/341911 / JU RK 23-1084 en van 18 augustus 2023 met zaaknummer C/15/342732 / JU RK 23-1190 (hierna te noemen: de bestreden beschikking van 6 juli 2023, de bestreden beschikking van 3 augustus 2023 en de bestreden beschikking van 18 augustus 2023).
In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01
Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter van 14 december 2023, uitgesproken onder zaaknummer C/15/345831 / JU RK 23-1693 (hierna: de bestreden beschikking van 14 december 2023).

3 De procedure in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.333.158/01
3.1
De moeder is op 4 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikkingen van 6 juli 2023, 3 augustus 2023 en 18 augustus 2023.
3.2
De GI heeft op 3 november 2023 een verweerschrift ingediend.
3.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de vader van 23 oktober 2023, met als bijlagen de producties 1-3;
- een bericht van de moeder van 16 november 2023, met als bijlage het proces verbaal van de zitting bij de kinderrechter op 3 augustus 2023;
- een bericht van de moeder van 24 november 2023, met als bijlage het proces-verbaal van de zitting bij de kinderrechter op 18 augustus 2023;
- een bericht van de GI van 22 december 2023;
- een bericht van [minderjarige 1] van 14 januari 2024, inhoudende een ingevuld Formulier bij kindgesprek.
3.4
[minderjarige 1] heeft zijn mening per brief kenbaar gemaakt. De voorzitter heeft de inhoud van deze brief ter zitting weergegeven.
In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01
3.5
De moeder is op 22 februari 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 14 december 2023.
In beide zaken
3.6
De zaken met zaaknummers 200.333.158/01 en 200.337.969/01 zijn tijdens de mondelinge behandeling op 29 februari 2024 gelijktijdig behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.
Mr. Engels heeft ter zitting een door de moeder opgestelde pleitnota voorgedragen en overgelegd.

4.De feiten

4.1
Uit het op 20 maart 2018 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2010 te [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2015 te [plaats A] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk ook ʻde kinderenʼ genoemd.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
4.2
Bij beschikking de kinderrechter van 20 december 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar tot 20 december 2023. Bij de in zoverre niet bestreden beschikking van 14 december 2023 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 20 december 2024.
4.3
Op 23 juni 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader voor de duur van vier weken. Op 24 juli 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 10 augustus 2023 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een (netwerk)pleeggezin tot 7 september 2023. Deze uithuisplaatsing is in de beschikking van de kinderrechter van 18 augustus 2023 gewijzigd in een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij opa en oma vaderszijde (hierna: de grootouders) voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.4
[minderjarige 1] verblijft op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing sinds augustus 2023 bij de grootouders.

5.De omvang van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.333.158/01
5.1
Bij de bestreden beschikking van 6 juli 2023 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verleend, met ingang van 6 juli 2023 tot 20 december 2023.
Bij de bestreden beschikking van 3 augustus 2023 heeft de kinderrechter, op verzoek van de GI, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 20 december 2023.
Bij de aanvankelijk bestreden beschikking van 18 augustus 2023 heeft de kinderrechter beslist zoals hiervoor onder 4.3 is vermeld.
5.2
De moeder verzoekt in haar hoger beroepschrift om, met vernietiging van de bestreden beschikkingen, de verzoeken van de GI (alsnog) af te wijzen zodat primair beide kinderen, dan wel subsidiair alleen [minderjarige 2] , onmiddellijk bij de moeder worden/wordt teruggeplaatst.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek gewijzigd. Zij trekt haar primaire verzoek ten aanzien van beide kinderen in. De moeder handhaaft haar subsidiaire verzoek en verzoekt daarmee om de bestreden beschikkingen van 6 juli 2023 en 3 augustus 2023 te vernietigen voor zover daarin de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] zijn verleend, met het verzoek om [minderjarige 2] onmiddellijk bij de moeder terug te plaatsen. Het hoger beroep tegen de beschikking van 18 augustus 2023 is ingetrokken.
5.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01
5.4
Bij de bestreden beschikking van 14 december 2023, welke bij beschikking van 1 februari 2024 is hersteld, heeft de kinderrechter (voor zover na de hiervoor onder 5.2 vermelde wijziging van het verzoek in hoger beroep nog van belang) op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 20 december 2024.
5.5
De moeder verzoekt, na wijziging van haar verzoek ter zitting in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de GI (alsnog) af te wijzen zodat [minderjarige 2] onmiddellijk bij de moeder wordt teruggeplaatst.

6.De motivering van de beslissing

In de zaken met zaaknummers 200.333.158/01 en 200.337.969/01
6.1
Gelet op de onderlinge samenhang van de grieven in de zaken met zaaknummers 200.333.158/01 en 200.337.969/01, en omdat de zaken gelijktijdig op zitting zijn behandeld, ziet het hof aanleiding de zaken hierna gezamenlijk te behandelen.
De standpunten van partijen
6.2
De moeder stelt dat de kinderrechter ten onrechte de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] heeft verleend, dan wel verlengd. Zij staat achter de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders, dan wel bij de vader. Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de vereiste noodzaak voor de uithuisplaatsing van meet af aan ontbroken en is verzuimd een minder vergaande maatregel in te zetten. Zo heeft de moeder voorgesteld om een familieplan op te stellen en is hulpverlening telkens uitgebleven. [minderjarige 2] heeft het niet naar haar zin in het gezinshuis en zij wil naar huis. Er zijn bij de moeder thuis nooit problemen geweest met [minderjarige 2] en de moeder heeft geen signalen vernomen dat het met [minderjarige 2] niet goed ging. De uithuisplaatsing van [minderjarige 2] heeft haar tot nog toe voornamelijk schade toegebracht, zo heeft zij in korte tijd driemaal van verblijf moeten wisselen. Ook maakt de moeder zich zorgen over de geestelijke gesteldheid van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] vertoont voor haar leeftijd kinderlijk gedrag en oogt en handelt jonger dan haar kalenderleeftijd. Verder is de moeder geschrokken van het vermeend seksueel misbruik van [minderjarige 2] . De moeder doet er alles aan om zichzelf te verbeteren en zij kan [minderjarige 2] de veilige en rustige thuissituatie bieden die zij nodig heeft. Er dient dan ook toegewerkt te worden naar een spoedige, gefaseerde terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat er regelmatig omgangsmomenten dienen te zijn, maar op dit moment heeft de moeder maar één keer in de twee weken vier uur begeleide omgang met [minderjarige 2] bij de moeder thuis. [minderjarige 2] heeft na de omgangsmomenten moeite met afscheid nemen en zij wil niet terug naar het gezinshuis. Verder hebben de ouders verschillende opvoedstijlen en het is triest dat de kinderen de dupe lijken te zijn van deze verschillen. De ouders kunnen geen vorm geven aan gezamenlijk ouderschap en de moeder wil hulp en ondersteuning. Zij heeft contact met een therapeut die zij kan bellen indien haar emoties hoog oplopen, aldus de moeder.
6.3
De GI voert aan dat de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht heeft verleend en verlengd. De kinderen hebben bij de GI aangegeven dat de uithuisplaatsingen heftig zijn geweest en de onduidelijkheid over waar zij heen gaan en voor hoe lang, lastig te vinden. Op dit moment is er duidelijkheid over het verblijf van de kinderen: [minderjarige 1] verblijft bij de grootouders en [minderjarige 2] in het gezinshuis. Op deze plekken gaat het goed met de kinderen. Bij [minderjarige 2] is een stijgende lijn in haar ontwikkeling te zien, zo is zij sociaal-emotioneel gegroeid, zij vindt het leuk in het gezinshuis en zij maakt progressie op school. Ten aanzien van [minderjarige 1] ziet de GI zijn gedrag niet als zorgelijk, maar als pubergedrag. Ook zijn de buikklachten van [minderjarige 1] sinds de uithuisplaatsing verdwenen. Verder is de band tussen de kinderen bijzonder. Zij missen elkaar, maar tijdens het afscheid nemen van elkaar laten zij bovenmatig intiem gedrag zien. Dit intieme gedrag is ook in het crisispleeggezin gezien. Er kan strijd zijn tussen de kinderen en er heeft een incident tussen hen plaatsgevonden in het crisispleeggezin. Het Kinder- & Jeugdtraumacentrum (KJTC) zal hier aandacht aan besteden in de gesprekken met de kinderen. Verder is ook de boosheid van [minderjarige 1] opvallend. Voorts acht de GI het zorgelijk dat de moeder en [minderjarige 1] op dit moment geen contact hebben. De GI onderzoekt hoe het contact hersteld kan worden en heeft hier begin maart 2024 een gesprek met [minderjarige 1] over. Verder geven de kinderen niet aan behoefte te hebben aan uitbreiding van de begeleide omgang met de ouders. [minderjarige 1] heeft verder laten weten dat de moeder eerst bepaalde zaken dient te veranderen voordat hij terug kan gaan. De GI is dan ook van mening dat indien de moeder haar relatie met de kinderen wil herstellen, zij dient te erkennen dat zij een aandeel in deze verstoorde relatie heeft. Het is in het belang van de veiligheid van de kinderen dat zij eerst een traject doorlopen bij het KJTC en er een Terug-Naar-Huis-Onderzoek (TNHO) plaatsvindt, voordat een mogelijke terugplaatsing van de kinderen bij de moeder aan de orde kan zijn, aldus de GI.
De vader
6.4
De vader staat achter de uithuisplaatsing van de kinderen. Hij voert aan dat het geen ideale situatie is dat de kinderen niet thuis wonen. De uithuisplaatsingen zijn echter wel noodzakelijk, ook gezien de beschuldigingen van [minderjarige 2] richting de vader. De vader ontkent het door [minderjarige 2] geuite seksueel misbruik door hem, maar dit zijn zorgelijke uitspraken waar onderzoek naar gedaan dient te worden. De vader ziet [minderjarige 2] op dit moment één keer in de twee weken, bij hem thuis onder begeleiding van de grootouders. [minderjarige 1] is hier ook bij aanwezig. De grootouders halen [minderjarige 2] op uit het gezinshuis en brengen haar weer terug. De kinderen spreken elkaar tevens één keer in de twee weken telefonisch. De kinderen missen elkaar en dat vinden zij lastig. Tussen de moeder en [minderjarige 1] is op dit moment geen contact. Verder is bij zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] sinds de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling te zien in hun schoolresultaten en sociale ontwikkeling. De buikklachten van [minderjarige 1] zijn sinds de uithuisplaatsing verdwenen. Over [minderjarige 2] bestaan nog wel zorgen. Koel en Co heeft zich recent teruggetrokken uit de begeleide omgang. Ook spreekt [minderjarige 2] over een groot geheim dat zij heeft, maar niet wil delen. De seksuele ontwikkeling van [minderjarige 2] is verstoord en niet leeftijdsadequaat. De vader voert verder aan dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren. De moeder kijkt niet naar zichzelf en haar eigen rol in de huidige situatie. Het lijkt alsof zij niet inziet in welke ernstige situatie de kinderen zich bevinden. De vader gaat wekelijks naar een psycholoog. Hij vindt de huidige situatie lastig en is dagelijks verdrietig. Totdat duidelijk is wat er is gebeurd, is het belangrijk dat de kinderen op een neutrale, veilige plek zijn. Bovendien loopt er nog een onderzoek door het KJTC en zal er een TNHO vanuit Parlan plaatsvinden. Het KJTC-onderzoek is afgelopen week gestart, aldus de vader.
Het advies van de raad
6.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikkingen te bekrachtigen. De raad constateert dat ten tijde van de (spoed)uithuisplaatsing in juni 2023 er grote zorgen waren over de kinderen. Zij lieten bijzondere kindsignalen zien, zo had [minderjarige 1] heftige buikklachten. [minderjarige 2] vertoonde niet-leeftijdsadequaat gedrag, zij gedroeg zich kinderlijker dan passend bij haar leeftijd. Na de uithuisplaatsing van de kinderen gaat het beter met hen. De sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] gaat goed en [minderjarige 1] is van zijn buikpijn af. Dit neemt niet weg dat de kinderen nog steeds zorgelijke uitspraken doen over de thuissituatie bij de moeder. Het is goed dat het onderzoek bij het KJTC nu is gestart en de kinderen onafhankelijk van elkaar met iemand kunnen spreken. Er dient meer duidelijkheid te komen over de authenticiteit van de uitspraken van [minderjarige 2] over wat haar op seksueel gebied is aangedaan en de uitspraken van [minderjarige 1] over de fysieke en psychische mishandeling door de moeder. Het negatieve beeld van de moeder over [minderjarige 1] is opvallend, en de moeder toont weinig reflectievermogen, zij heeft het vooral over wat zij zelf wil. De moeder stapt over de zorgen die de kinderen noemen heen. Zij laat hiermee onvoldoende erkenning aan beide kinderen, maar met name [minderjarige 1] , zien. De moeder ontkent de kindermishandeling of zegt dat zij genoodzaakt was om fysiek in te grijpen door het problematische gedrag van [minderjarige 1] . Indien een ouder een kind slaat of fysiek ingrijpt, is er echter sprake van kindermishandeling. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen wordt weinig ontwikkeling bij de moeder gezien om een zorgzame, liefdevolle en veilige rol als moeder voor de kinderen te vervullen. De vader ontvangt hulpverlening, maar de moeder geeft aan op dit moment geen hulp te ontvangen. Doel van de uithuisplaatsing is het herstel en de ontwikkeling van de kinderen. De raad ziet dat de kinderen zich op dit moment positief ontwikkelen op de plekken waar zij los van elkaar verblijven. De machtigingen tot uithuisplaatsing zijn op goede gronden afgegeven, aldus de raad.
De beoordeling
Het wettelijk kader
6.6
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c, lid 2, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging telkens met een jaar verlengen.
In de zaak met zaaknummer 200.333.158
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
6.7
De vader voert aan dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep ten aanzien van de bestreden beschikkingen van 6 juli 2023 en 3 augustus 2023 omdat de termijnen van de bij deze bestreden beschikkingen verleende machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] inmiddels zijn verstreken. Volgens de vader heeft de moeder geen belang meer bij het door haar ingestelde hoger beroep ten aanzien van de voornoemde bestreden beschikkingen. De moeder stelt dat zij belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep, omdat zij de rechtmatigheid van de voornoemde bestreden beschikkingen betwist.
Het hof overweegt als volgt. De periode waarvoor de machtigingen tot uithuisplaatsing bij de bestreden beschikkingen zijn verleend, is op 20 december 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtigingen over de periode van 6 juli 2023 tot 20 december 2023 te laten toetsen. Dat procesbelang behoort haar niet te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold inmiddels is verstreken. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep.
6.8
Ten aanzien van de bestreden beschikking van 6 juli 2023 overweegt het hof als volgt. De kinderen zijn na het uiteengaan van de ouders met de moeder bij de oma (moederszijde) ingetrokken. Bij beschikking van de kinderrechter van 20 december 2022 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, omdat het de ouders onvoldoende lukte de kinderen buiten hun onderlinge strijd te houden. De GI heeft op 16 juni 2023 een gesprek gehad met [minderjarige 1] waarin hij vertelde te worden mishandeld door de moeder. Op 23 juni 2023 vertelde [minderjarige 1] dat hij de dag ervoor psychisch en fysiek is mishandeld door de moeder en dezelfde dag heeft een top-tot-teen onderzoek plaatsgevonden die de schop van de moeder, die [minderjarige 1] heeft benoemd, heeft bevestigd. Er is hulpverlening voor de moeder ingezet, zoals Intensieve Opvoedondersteuning, maar volgens de GI bleef ondanks de inzet van hulpverlening en de aanwezigheid van de oma (moederszijde) geweld plaatsvinden vanuit de moeder naar in ieder geval [minderjarige 1] . Voorts waren er niet alleen zorgen over [minderjarige 1] , maar ook over de veiligheid van [minderjarige 2] bij de moeder thuis. Zo gaf de betrokken hulpverlening aan dat [minderjarige 2] kinderlijk gedrag liet zien voor haar leeftijd, zij duimde en ging regelmatig als een klein kind tegen haar moeder aanzitten. Ook was [minderjarige 2] niet zelfstandig en zag zij er basaal onverzorgd uit. Verder heeft [minderjarige 2] aan de GI verteld dat zij heeft gezien dat de moeder [minderjarige 1] op 22 juni 2023 heeft geslagen. Zij kon tegenover de GI de precieze plekken benoemen waar [minderjarige 1] zou zijn geslagen en geschopt. Uit het verslag van Praktijk [X] van juni 2023 blijkt dat [minderjarige 2] aangaf dat de moeder haar boosheid niet anders wist op te lossen dan door [minderjarige 1] te slaan. De moeder heeft in een gesprek met de GI verteld dat fysiek ingrijpen bij de kinderen volgens haar een noodmaatregel is en volgens haar was de opvoedsituatie bij haar veilig voor de kinderen. De GI gaf vervolgens aan de fysieke en psychische veiligheid van de kinderen niet te kunnen garanderen in de thuissituatie bij de moeder en heeft op 23 juni 2023 een verzoek ingediend tot spoeduithuisplaatsing van de kinderen. Een minder vergaande maatregel, zoals het maken van veiligheidsafspraken in de thuissituatie bij de moeder, was vanwege het ontbreken van een geschikt netwerk volgens de GI niet mogelijk.
6.9
Op basis van het voorgaande volgt het hof niet de stelling van de moeder, dat er in juli 2023 geen zorgen waren over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] is getuige geweest van het (fysieke) conflict tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] liet niet-leeftijdsadequaat gedrag zien. Bovendien erkende de moeder de zorgen omtrent de kinderen niet. De GI heeft naar het oordeel van het hof terecht geconcludeerd dat de veiligheid van [minderjarige 2] bij de moeder niet gegarandeerd kon worden. Het hof is van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader ten tijde van de bestreden beschikking van 6 juli 2023 aanwezig waren en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was om haar veiligheid te kunnen waarborgen. Het hof zal de bestreden beschikking van 6 juli 2023 daarom in zoverre bekrachtigen.
6.1
Ten aanzien van de bestreden beschikking van 3 augustus 2023 overweegt het hof als volgt. In juli 2023 woonden de kinderen op basis van de in 6.9 genoemde machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Op 20 juli 2023 heeft [minderjarige 2] bij een hulpverlener uitspraken gedaan die zouden kunnen wijzen op seksueel misbruik vanuit de vader naar [minderjarige 2] . De GI heeft, op advies van Veilig Thuis en de zedenpolitie, op het kantoor van de GI een gesprek gehad met [minderjarige 2] . Tijdens dit gesprek bevestigde [minderjarige 2] haar eerder vertelde verhaal. De GI maakte zich ernstige zorgen over de veiligheid van zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] bij de vader en heeft daarom op 21 juli 2023 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen naar een crisispleeggezin verzocht, welke machtiging op 24 juli 2023 door de kinderrechter is verleend voor de duur van vier weken. Na ongeveer één week is [minderjarige 2] van het crisispleeggezin naar het gezinshuis [Y] verplaatst.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht en op de juiste gronden een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 december 2023 heeft verleend. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter die aan die beslissing ten grondslag liggen over en maakt deze tot de zijne. Net als de kinderrechter is het hof van oordeel dat door de uitlatingen van [minderjarige 2] haar veiligheid bij de vader niet gewaarborgd kon worden. Een minder vergaande maatregel, zoals het maken van veiligheidsafspraken in de thuissituatie bij de vader, was volgens de GI niet mogelijk omdat niet duidelijk was welke rol het netwerk van de vader hierin kon spelen. Ook een terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder was niet aan de orde, omdat de in 6.8 genoemde zorgen over de thuissituatie bij de moeder (nog) niet waren weggenomen. Het hof is van oordeel dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder ten tijde van de bestreden beschikking van 3 augustus 2023 aanwezig waren en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was om haar veiligheid te kunnen waarborgen. Het hof zal de bestreden beschikking van 3 augustus 2023 in zoverre bekrachtigen.
6.11
De moeder heeft het hoger beroep tegen de beschikking van 18 augustus 2023 ingetrokken, waaruit het hof opmaakt dat zij de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. Dit heeft tot gevolg dat de door haar aangevoerde grieven niet meer hoeven te worden onderzocht. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen de beschikking van 18 augustus 2023.
In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01
6.12
De moeder heeft haar hoger beroep tegen de bij beschikking van 14 december 2023 verleende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders ingetrokken. Hieruit maakt het hof op dat de moeder de gronden van dat deel van haar hoger beroep niet handhaaft, zodat de door haar tegen de verlenging van de machtiging ten aanzien van [minderjarige 1] aangevoerde grieven niet meer hoeven te worden onderzocht. De moeder zal in haar hoger beroep tegen de beschikking van 14 december 2023 voor zover het betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.13
Ten aanzien van de in hoger beroep nog bestreden beschikking van 14 december 2023, te weten de verleende verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , overweegt het hof als volgt. [minderjarige 2] woont sinds 27 juli 2023 in een gezinshuis van Stichting [Y] . Het gezinshuis zag aan het begin van haar plaatsing dat [minderjarige 2] moest wennen in het gezinshuis en er waren zorgen over haar persoonlijke verzorging, ontwikkeling en eetgedrag. Zowel de GI, het gezinshuis, de vader als de raad geven aan dat het op dit moment beter gaat met [minderjarige 2] . De GI heeft van [minderjarige 2] vernomen dat zij het fijn en gezellig vindt in het gezinshuis en ook in de rapportages van het gezinshuis is te lezen dat [minderjarige 2] vrolijk is en goed meedoet met de groep. Ook is de uiterlijke verzorging van [minderjarige 2] sinds het begin van de ondertoezichtstelling verbeterd. Zij heeft verzorgde haren en draagt kleding passend bij haar leeftijd. Verder verloopt de begeleide omgang van [minderjarige 2] met zowel de moeder als de vader op dit moment goed. Zij heeft elke week gedurende vier uur begeleide omgang met afwisselend één van haar ouders. Het hof is dan ook gebleken dat [minderjarige 2] zich op dit moment positief ontwikkelt. Desondanks bestaan er op dit moment nog zorgen over [minderjarige 2] . Zo verloopt haar seksuele ontwikkeling volgens de GI en het gezinshuis niet leeftijdsadequaat. [minderjarige 2] vroeg in haar eerste week in het gezinshuis verkering aan alle jongens in het huis en zij wilde stiekem met jongens zoenen. Tevens wilde zij geen onderbroek dragen. [minderjarige 2] is ambivalent in hetgeen zij zegt over het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader naar haar toe. Niet duidelijk is of er seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden en wat de oorzaak/oorsprong van de beweringen van [minderjarige 2] is. Het KJTC heeft aangegeven de seksuele ontwikkeling van [minderjarige 2] zorgelijk te vinden. Wanneer deze zorgelijke ontwikkeling voortduurt, zal het KJTC haar behandelen op het gebied van seksuele ervaringen en huiselijk geweld. Verder blijkt uit het evaluatieverslag van het gezinshuis van oktober 2023 - januari 2024 dat [minderjarige 2] een grote angst heeft voor kidnappers. De GI vindt dit zorgelijk en acht het noodzakelijk dat onderzocht wordt, bijvoorbeeld door het KJTC, waar deze angst vandaan komt. Uit het evaluatieverslag blijkt ook dat [minderjarige 2] gedurende de dag overmatig veel plast. Dit lijkt dwangmatig en/of ingezet gedrag. Het gezinshuis vindt het opvallend dat [minderjarige 2] na het belcontact met zowel de vader als de moeder naar het toilet gaat en het is onduidelijk of zij zich dan verstopt. Het gezinshuis geeft ook aan dat de ouders onderling verschillende opvoedstijlen voor [minderjarige 2] hebben waardoor [minderjarige 2] minder haar eigen mening lijkt te durven geven. Voorts bestaan er vanuit de GI en het gezinshuis zorgen over de relatie tussen de kinderen. Zij zijn enerzijds close en intiem met elkaar, maar anderzijds belaagt [minderjarige 1] [minderjarige 2] fysiek. Ook lijkt [minderjarige 2] volgens het gezinshuis afhankelijk te zijn van [minderjarige 1] .
6.14
Vanwege de in 6.13 genoemde zorgen is er hulpverlening voor [minderjarige 2] ingezet. De gezinsvoogd heeft één keer per maand een individueel gesprek met [minderjarige 2] . Kenter Jeugdhulp heeft taxatiegesprekken met de kinderen gevoerd, waarin met [minderjarige 2] wordt gepraat over haar uitspraak dat de vader haar zou hebben betast. Vanuit deze gesprekken wordt onderzocht of traumabehandeling voor de kinderen nodig is. Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] hebben een eerste gesprek bij het KJTC gehad. [minderjarige 2] kreeg, net als [minderjarige 1] , hulp vanuit Praktijk [X] . De gesprekken met [minderjarige 2] zijn echter gestopt sinds zij in het gezinshuis woont. De GI is met Praktijk [X] in gesprek om de gesprekken met [minderjarige 2] weer op te starten. Verder staan de kinderen sinds 20 juli 2023 bij Parlan op de wachtlijst voor een TNHO. In januari 2024 heeft de intake plaatsgevonden en vanaf dat moment is de wachtlijst nog zes maanden.
6.15
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn. Een minder vergaande maatregel, zoals het voorstel van de moeder om een familieplan op te stellen en [minderjarige 2] terug bij haar thuis te plaatsen, acht het hof niet in het belang van [minderjarige 2] . [minderjarige 2] heeft een stabiele woonplek in het gezinshuis en zij ervaart daar rust. Zij heeft baat en houvast bij de structuur binnen het gezinshuis. Deze stabiliteit en rust heeft zij nodig om de benodigde hulpverlening te kunnen ontvangen, zoals het onderzoek door het KJTC. Het KJTC heeft aangegeven dat het belangrijk is om [minderjarige 2] , die veel heeft meegemaakt, nu eerst rust te bieden zodat gekeken kan worden wat dit zal doen met haar (trauma) klachten en de zorgen die de GI, de hulpverlening en het gezinshuis hebben. Het is naar het oordeel van het hof op dit moment onduidelijk of de moeder de voor [minderjarige 2] benodigde rust en stabiliteit kan bieden en de uitkomsten van het nog uit te voeren TNHO zullen hierover duidelijkheid moeten geven. Deze uitkomsten zullen eerst moeten worden afgewacht en dit betekent dat terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder op dit moment niet aan de orde kan zijn. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing was en is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] . Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen en de bestreden beschikking van 14 december 2023, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , zal worden bekrachtigd.
6.16
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.333.158/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van 18 augustus 2023;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 6 juli 2023 voor zover daarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de vader van 6 juli 2023 tot 20 december 2023 is verleend;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 3 augustus 2023 voor zover daarin een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 december 2023 is verleend;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.337.969/01:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van 14 december 2023 voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] is verlengd;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 14 december 2023, welke bij beschikking van 1 februari 2024 is hersteld, voor zover daarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verlengd tot 20 december 2024;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, M.T. Hoogland en T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 2 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.