ECLI:NL:GHAMS:2024:1075

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.334.991/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2], geboren uit het geregistreerd partnerschap van de vader en de moeder. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2023, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder werd bepaald en een zorgregeling werd vastgesteld. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen en een andere zorgregeling te creëren. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing van de hoger beroep verzoeken van de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2024 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] waren ook aanwezig. De ouders hebben een traject bij De Blauwe Beer gevolgd om de communicatie en samenwerking te verbeteren. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, die sinds de beschikking van de rechtbank wordt uitgevoerd, goed verloopt en dat de kinderen voldoende contact hebben met beide ouders en hun halfbroer [kind 3].

Het hof overweegt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder blijft, omdat de kinderen feitelijk het meest bij haar verblijven. De vader's verzoek om wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats wordt afgewezen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, waarbij het hof de belangen van de kinderen vooropstelt en de huidige regeling als in hun belang beschouwt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.991/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/687758 / FA RK 20-4789
Beschikking van de meervoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak van
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Boor te Utrecht,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Spaargaren te Hilversum.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
Als informant in deze zaak is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 21 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 17 november 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 21 augustus 2023.
2.2
De moeder heeft op 26 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 20 februari 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde de moeder van 21 februari 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vader van 28 februari 2024, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [X] ;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De advocaten hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit het (inmiddels ontbonden) geregistreerd partnerschap van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2017 te [plaats A] ;
- [kind 2] , [in] 2020 te [plaats A] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een zoon, te weten [kind 3] , geboren te [plaats A] [in] 2009. [kind 3] verblijft bij de moeder wekelijks van woensdag tot vrijdag en eenmaal per 14 dagen aansluitend het weekend.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 27 juli 2022 is een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij [kind 1] in de ene week van woensdag om 17.00 uur tot maandagochtend naar school (of om 09:00 uur als er geen school of opvang is) bij de vader zal verblijven en in de andere week van woensdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur, en waarbij [kind 2] iedere week van woensdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur bij de vader zal verblijven. Verder is de raad verzocht advies uit te brengen over de definitieve zorgregeling en de hoofdverblijfplaats.
3.4
Tevens is bij dezelfde beschikking van de rechtbank van 27 juli 2022 ambtshalve een bijzondere curator benoemd en aan haar verzocht de belangen van de kinderen in hun huidige complexe situatie in kaart te brengen en de vraag te beantwoorden wat in deze situatie een passende zorgregeling met beide ouders zou zijn, bij welke ouderschapsvorm hun belangen het best gediend zijn, en welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de kinderen is, en hiervan verslag te doen. Op 31 oktober 2022 heeft de bijzondere curator verslag uitgebracht.
3.5
Bij beschikking van 20 januari 2023 is, voor zover hier van belang, de bijzondere curator ontslagen uit haar functie.
3.6
Bij de bestreden beschikking van 21 augustus 2023 heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, te weten tot 21 augustus 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en is de volgende zorgregeling vastgesteld:
- de kinderen zijn in de eerste week van donderdagochtend tijdstip aanvang school (of opvang/gastouder) tot vrijdag 17:30 uur bij de vader, waarbij hij de kinderen naar de moeder brengt,
- de kinderen zijn in de tweede week van donderdagochtend tijdstip aanvang school (of naar de opvang/gastonder) tot maandag naar school (of naar de moeder), bij de vader, waarbij hij de kinderen of naar school of naar de moeder brengt.
Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling voor de vakanties bepaald.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen de eerste week van woensdag na school/opvang tot vrijdag 17:30 uur bij de vader verblijven en in de tweede week van woensdag na school/opvang tot maandag naar school/opvang bij de vader verblijven, waarbij de vakantieregeling als door de rechtbank is vastgesteld in stand blijft;
- primair de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de vader vast te stellen, subsidiair het hoofdverblijf bij [kind 2] bij de vader vast te stellen.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders verschillen van mening over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten
5.2
Ten aanzien van de zorgregeling betoogt de vader dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De vader is het eens met de door de raad geadviseerde zorgregeling, zoals vermeld in het raadsrapport d.d. 1 mei 2023 (hierna te noemen: het raadsrapport). De rechtbank heeft anders beslist, waarbij rekening is gehouden met het verblijf van [kind 3] bij de moeder. De vader is een groot voorstander van dat de kinderen contact hebben met hun halfbroer [kind 3] , maar momenteel hebben zij meer contact met hem dan met hun vader. De vastgestelde regeling is in strijd met artikel 8 EVRM, omdat er geen familieleven opgebouwd kan worden als de kinderen in feite maar een avond en een nacht in de oneven weken bij de vader zijn.
Ten aanzien van het hoofdverblijfplaats betoogt de vader als volgt. De moeder heeft een grote weerstand jegens de vader, zij neemt zelfstandig beslissingen over zaken aangaande de kinderen en informeert de vader niet. De vader is altijd de hoofdverzorger van de kinderen geweest en bij een co-ouderschap is een mooie oplossing voor onderhavig geschil om het hoofdverblijf van de kinderen elk bij een andere ouder te bepalen, aldus de vader.
5.3
De moeder betoogt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling geeft de kinderen rust en duidelijkheid. De loyaliteitsproblematiek waarvoor werd gevreesd, speelt geen rol meer. Daarnaast zorgt de huidige regeling ervoor dat de kinderen en hun halfbroer [kind 3] elkaar genoeg zien en voldoende samen kunnen opgroeien. Het belang van een voor de kinderen goed functionerende zorgregeling, dient zwaarder te wegen dan het belang van de vader om een 50/50 verdeling te krijgen.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats betoogt de moeder dat het uitgangspunt is dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben bij de ouder bij wie ze de meeste tijd wonen. Om deze reden heeft de rechtbank terecht de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald, aldus de moeder.
5.4
De raad heeft ter zitting verklaard het eerder gegeven advies zoals verwoord in het raadsrapport te handhaven. In dit rapport heeft de raad geadviseerd tot een zorgregeling waarbij de kinderen de eerste week van woensdag na school/opvang tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven en in de tweede week van woensdag na school/opvang tot maandag naar school/opvang.
5.5
De GI heeft ter zitting verklaard dat het traject bij de Blauwe Beer constructief is. Er wordt voornamelijk gefocust op de communicatie tussen de ouders en op welke wijze zij elkaar dienen te informeren. Als de zorgregeling blijft hoe die nu is, dan gaat het goed met de kinderen. Als de zorgregeling wordt gewijzigd heeft de GI er vertrouwen in dat de kinderen zich ook wel zullen aanpassen. Het is belangrijk dat er geen grijze gebieden zijn en dat de regeling die wordt opgelegd ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Er moet rust komen bij de ouders, want de kinderen merken de spanning tussen hen ook, aldus de GI.
De beoordeling
De zorgregeling
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De ouders hebben hun relatie feitelijk in mei 2020 beëindigd. Het uiteengaan ging gepaard met strijd, die nog steeds voortduurt; sinds het uiteengaan zijn er al veel procedures gevoerd. Gebleken is dat een (constructieve) vorm van communicatie niet mogelijk is tussen de ouders. Blijkens het raadsrapport streeft de vader naar samenwerking en regelmatige afstemming met de moeder, terwijl de moeder zoveel mogelijk duidelijke afspraken en zo min mogelijk communicatie wenst. Er zijn zorgen over de kinderen vanwege de huidige spanningen en de dynamiek die aan de orde is tussen de ouders. Hierdoor kunnen de kinderen zich niet op een ontspannen en zorgeloze wijze bewegen tussen hun ouders. Door de aanhoudende ex-partnerproblematiek zijn de kinderen in augustus 2023 onder toezicht gesteld. De ouders volgen momenteel een traject bij De Blauwe Beer, waar zij – zoals zij ter zitting beiden hebben verklaard – individuele intakegesprekken hebben gehad. De Blauwe Beer kijkt met de ouders naar hun rol als ouder ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de kinderen, wat zij hierin willen en hoe zij dit zelf kunnen bereiken. De focus ligt op het solo-parallel ouderschap. Ter zitting hebben beide ouders verklaard dat de onderlinge verstandhouding tussen hen enigszins is verbeterd. Er is minder spanning tussen hen, al is het nog steeds moeilijk om overeenstemming te bereiken over bepaalde praktische zaken aangaande de kinderen, zoals bijvoorbeeld de inschrijving van [kind 1] op [sport] . Verder is gebleken dat het goed gaat met de kinderen en dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling thans goed verloopt.
5.8
Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling wordt gecontinueerd. Deze regeling, die sinds de bestreden beschikking wordt uitgevoerd en waaraan de kinderen inmiddels zijn gewend, stelt de kinderen in staat om goed contact te onderhouden met beide ouders en ook met hun halfbroer [kind 3] en om vrije tijd met beide ouders door te brengen. Anders dan de vader meent heeft hij naar het oordeel van het hof met deze zorgregeling zowel in week 1 als in week 2 voldoende gelegenheid en tijd om met de kinderen door te brengen. De stelling van de vader dat de kinderen [kind 3] meer zien dan de vader – wat daar ook van zij – acht het hof hierin niet van belang. Gebleken is dat deze regeling enigszins rust en duidelijkheid heeft gebracht en gelet op de nog aanwezige ex-problematiek, welke de kinderen ook voelen, is het van belang dat de huidige rust wordt vastgehouden.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de vader afwijst en de bestreden beschikking op dit punt zal bekrachtigen.
De hoofdverblijfplaats
5.9
Ten aanzien van de vraag bij welke ouder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaald dient te worden, overweegt het hof als volgt. Bepaling van de hoofdverblijfplaats van een kind is nauw verweven met de verdeling van de zorgregeling tussen beide ouders. Het uitgangspunt is dat de hoofdverblijfplaats van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft. Dit is in overeenstemming met artikel 1:12 BW en artikel 1.1, aanhef onder o van de Wet basisregistratie personen:
in geval van gezamenlijk gezag heeft een kind woonplaats bij de ouder bij wie het feitelijk (het meest) verblijft, en behoort het ook bij die ouder te worden ingeschreven. Krachtens de huidige feitelijke zorgregeling verblijven de kinderen vijf van de veertien nachten bij de vader en negen van de veertien nachten bij de moeder, waarbij de vakanties en feestdagen gelijk over de ouders verdeeld zijn. Het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van de kinderen ligt bij de moeder. Bovendien zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat het belang van de kinderen zich tegen bepaling van hun hoofverblijfplaats bij de moeder verzet.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof dit verzoek van de vader afwijst en de bestreden beschikking tevens op dit punt zal bekrachtigen.
5.1
Aan het beroep van de vader op artikel 8 EVRM wordt voorbijgegaan. Inmenging in het bij die bepaling beschermde recht van de vader op gezinsleven met de kinderen is gerechtvaardigd, want gegrond op de wet en noodzakelijk, en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van de kinderen.
De proceskosten
5.11
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de vader niet in de proceskosten veroordelen, zoals de moeder heeft verzocht. De kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
5.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, J.M. van Baardewijk en A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 2 april 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.