ECLI:NL:GHAMS:2024:107

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.333.238/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van ouders over minderjarigen na onveilige opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd was benoemd. De moeder voerde aan dat de beëindiging van haar gezag onterecht was, en dat de problemen die de Raad voor de Kinderbescherming had gesignaleerd, voortkwamen uit een slechte verstandhouding tussen haar en de gecertificeerde instelling.

De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat de kinderen in een onveilige situatie waren opgegroeid, gekenmerkt door verwaarlozing en geweld, en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in perspectiefbiedende pleeggezinnen verblijven en zich daar positief ontwikkelen. De moeder heeft in het verleden suïcidepogingen gedaan en heeft geen vertrouwen in de hulpverlening, wat de situatie verder compliceert.

Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de ouders noodzakelijk is voor de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.333.238/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/336826 / FA RK 23-728
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2024 inzake
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.M. van den Dungen te Venlo,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] );
  • [de vader] (hierna te noemen: de vader);
  • [de pleegmoeder 1] (hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 1] );
  • [de pleegmoeder 2] (hierna te noemen: de pleegmoeder van [minderjarige 2] );
  • de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, locatie [locatie] (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 11 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 juli 2023.
2.2
De raad heeft op 7 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- namens de moeder: haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout;
- twee medewerkers van de GI;
- de pleegmoeder van [minderjarige 1] (die aanwezig was via een beeldbelverbinding);
De moeder, de vader en de pleegmoeder van [minderjarige 2] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken en heeft op 20 december 2023 een brief van hem ontvangen, waaruit blijkt dat hij ervoor gekozen heeft om niet naar het hof te komen om te praten over de zaak. Tevens blijkt uit de brief dat zijn mening gelijk is aan hetgeen hij ook bij de rechtbank heeft gezegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2010, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , op [in] 2018, te [geboorteplaats] .
De ouders oefenden tot aan de beschikking waarvan beroep het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kinderrechter) van 13 januari 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 13 januari 2024.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 14 mei 2021 is [minderjarige 1] met spoed uit huis geplaatst. Bij beschikking van 25 mei 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 13 januari 2022, die daarna telkens is verlengd, laatstelijk tot 13 januari 2024.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 november 2021 is [minderjarige 2] uit huis geplaatst tot 13 januari 2022. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 13 januari 2024.
3.5
De kinderen verblijven ieder in een eigen perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is overeenkomstig het verzoek van de raad het ouderlijk gezag van de ouders over de kinderen beëindigd en is de GI tot voogd over de kinderen benoemd.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het inleidende verzoek van de raad af te wijzen voor zover dat op de beëindiging van haar gezag over de kinderen ziet. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar verzoek in die zin gewijzigd, naar het hof begrijpt, dat zij subsidiair om aanhouding van de behandeling van de zaak verzoekt en om een nieuw advies van de raad.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De standpunten van partijen
5.2
De moeder meent dat haar gezag ten onrechte is beëindigd en dat ten onrechte is aangenomen dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid 1 BW. Zij voert aan dat veel problemen die de raad noemt te maken hebben met de slechte verstandhouding tussen de GI en de moeder. De moeder heeft geen vertrouwen in de GI. Dat vertrouwen is beschadigd doordat de verschillende betrokken gezinsvoogden hun beloftes niet zijn nagekomen. De moeder heeft er veel last van dat de GI in een korte periode van een paar jaar thuisplaatsing van de kinderen bij haar heeft uitgesloten en besloten heeft dat de kinderen niet meer bij haar zullen opgroeien. Aangezien voor de kinderen vaststaat dat hun perspectief niet meer bij de moeder/ouders ligt, geeft dit hun al voldoende zekerheid en rust en is het niet noodzakelijk om ook het gezag van de moeder te beëindigen, aldus de moeder.
Ter zitting in hoger beroep is namens de moeder naar voren gebracht dat het in het beroepschrift vermelde voornemen van haar om bij de kinderrechter een verzoek tot wijziging van de GI in te dienen, uiteindelijk niet is uitgevoerd. De advocaat van de moeder heeft haar in dat verband gedane verzoek om aanhouding van de zaak evenwel gehandhaafd, echter thans om een nieuw advies van de raad te verkrijgen. Volgens de moeder is het rapport van de raad gebaseerd op achterhaalde (en onjuiste) informatie in de dossiers van de GI.
5.3
De raad is van mening dat de rechtbank het gezag van de moeder terecht heeft beëindigd. Uit de aanvullende informatie die de raad bij de GI heeft opgevraagd blijkt dat het steeds beter gaat met de kinderen. Zij ontwikkelen zich positief bij de pleegouders en er is hulpverlening voor hen ingezet, wat voorheen moeizaam ging doordat de ouders geen toestemming gaven. Het is positief dat er nu ook in het gedrag van [minderjarige 2] een verbetering te zien is. Voor de raad is dit een bevestiging dat het beëindigen van het gezag van de ouders bijdraagt aan het veilig opgroeien van de kinderen. De samenwerking van de moeder met de GI is voor de raad niet de reden dat er een verzoek tot gezagsbeëindiging is gedaan. Hieraan liggen andere zorgen ten grondslag, zoals de jarenlange onveilige opvoedsituatie van de kinderen, die gepaard ging met veel spanningen, geweld en verwaarlozing. Ook speelt de problematiek van de moeder hierin een rol, net als het patroon dat zij laat zien. Dit patroon bestaat er uit dat de moeder het niet eens is met de inzet van hulpverlening, moeite heeft met het vertrouwen van hulpverlening en keuzes van de GI, de plaatsing van de kinderen ter discussie stelt en er sprake is van een continue strijd omtrent medische zaken en school. Dit tezamen is schadelijk gebleken voor de ontwikkeling van de kinderen. Ten aanzien van het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak stelt de raad dat niet onderbouwd is dat er informatie in het rapport onjuist is en dat de raad zich gebaseerd heeft op informatie van informanten.
Het standpunt van de GI
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij het eens is met de bestreden beschikking. [minderjarige 1] is afwijzend in het contact met de moeder. Het contact tussen de vader en de kinderen verloopt naar behoren en is niet belastend voor de kinderen.
Over [minderjarige 2] heeft de GI meer zorgen. Hij heeft een gedragsprobleem, zowel in het pleeggezin als op school. De financiering is rond voor de hulpverlening voor [minderjarige 2] , dus daarmee kan gestart worden, zodat de pleegouders ook hulp kunnen krijgen. [minderjarige 2] heeft begeleide omgang met de moeder en die verloopt wisselend. Het is goed zichtbaar dat de moeder lief voor hem is en van hem houdt, maar zij is niet altijd stabiel in haar functioneren. De omgang heeft geen negatieve invloed op [minderjarige 2] . Recentelijk bleek [minderjarige 2] een zeer slecht gebit te hebben, waarvoor hij onder narcose moest. Dat kan nu plaatsvinden zonder dat er vertraging optreedt. De GI ziet een moeder die veel van de kinderen houdt, maar die ook beschadigd is. De GI begrijpt dat zij graag voor de kinderen wil zorgen, maar vraagt zich af of zij dit psychisch aankan.
Het standpunt van de pleegmoeder van [minderjarige 1]
5.5
De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het goed gaat met hem. Hij heeft zeker zes keer contact gehad met zijn buddy van de [X] en hij ziet niet tegen die afspraken op. Op school gaat het minder goed. Hij vindt school saai en hij komt regelmatig te laat of wordt uit de klas gestuurd. Er wordt gekeken hoe hij gemotiveerd kan worden om beter zijn best te doen.
De beoordeling
5.6
Het hof zal het verzoek van de moeder om de behandeling van de zaak aan te houden afwijzen nu zij onvoldoende heeft geconcretiseerd waarom en op welke punten het rapport van de raad niet aan de maat zou zijn, hoewel zij hiervoor voldoende tijd heeft gehad. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om te beslissen en ziet geen aanleiding een nader onderzoek door de raad te gelasten.
5.7
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 lid 1 sub a BW en overweegt daartoe als volgt.
Uit het raadsrapport van 17 februari 2023 blijkt dat de kinderen lange tijd binnen het gezin van de ouders/de moeder in een onveilige situatie zijn opgegroeid, waarbij sprake was van (emotionele) verwaarlozing en geweld. In de periode van oktober 2012 tot augustus 2022 zijn er meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis gedaan, die inhielden dat de kinderen getuige waren van huiselijk geweld en emotionele kindermishandeling en verwaarlozing, overmatig drankgebruik bij de moeder en fysiek geweld door de vader. De moeder heeft meermaals suïcidepogingen gedaan. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder in september 2023 opnieuw een suïcidepoging heeft gedaan. De kinderen zijn in 2021 uithuisgeplaatst. Inmiddels verblijven zij in perspectiefbiedende pleeggezinnen, waar het beter gaat met hun ontwikkeling. Uit het terug-naar-huisonderzoek is gebleken dat een terugplaatsing bij zowel de moeder als de vader niet haalbaar is. Tevens volgt uit het raadsrapport dat – toen de ouders nog met het gezag belast waren – praktische zaken stagneerden omdat de moeder geen of laat toestemming gaf voor zaken die geregeld moesten worden, zoals medische bezoeken (het inschrijven van [minderjarige 2] bij een huisarts en tandarts), een vakantie of schoolkeuze (voor [minderjarige 1] ). Daarnaast stagneerde hulpverlening voor de kinderen omdat de ouders geen toestemming gaven.
5.8
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn te dragen. Vast staat dat sinds de GI met de voogdij is belast gezagsbeslissingen over de kinderen genomen kunnen worden zonder vertraging. Bovendien is er inmiddels hulpverlening voor de kinderen ingezet. Zo heeft de GI naar voren gebracht dat [minderjarige 1] inmiddels een buddy van de [X] heeft, bij wie hij het vertrouwen voelt om te delen wat er in zijn hoofd speelt. Verder is de financiering rond voor de hulpverlening voor het gedragsprobleem van [minderjarige 2] . Het hof acht dit een positieve ontwikkeling voor de kinderen en spreekt met de raad de hoop uit dat de kinderen de komende tijd verder tot rust komen en dat zij het verleden, met behulp van verdere hulpverlening, kunnen gaan verwerken. Een beëindiging van het gezag van de ouders acht het hof hiertoe noodzakelijk. Uit het voorgaande volgt dat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de ouders en de kinderen als bedoeld in artikel 8 EVRM, die het gevolg is van de beëindiging van het gezag van de ouders, gerechtvaardigd is. Die inmenging is immers noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , en voorts evenredig aan het doel van de bescherming van hun geestelijke en lichamelijke ontwikkeling.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.