In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin het gezag over de kinderen was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd was benoemd. De moeder voerde aan dat de beëindiging van haar gezag onterecht was, en dat de problemen die de Raad voor de Kinderbescherming had gesignaleerd, voortkwamen uit een slechte verstandhouding tussen haar en de gecertificeerde instelling.
De Raad voor de Kinderbescherming en de GI stelden echter dat de kinderen in een onveilige situatie waren opgegroeid, gekenmerkt door verwaarlozing en geweld, en dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds hun uithuisplaatsing in perspectiefbiedende pleeggezinnen verblijven en zich daar positief ontwikkelen. De moeder heeft in het verleden suïcidepogingen gedaan en heeft geen vertrouwen in de hulpverlening, wat de situatie verder compliceert.
Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de ouders noodzakelijk is voor de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.