ECLI:NL:GHAMS:2024:1065

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.319.075/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over terugbetaling van privélening en financiering vennootschap na faillissement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellante] heeft verschillende bedragen aan [geïntimeerde] betaald, waaronder een privélening van € 6.000,- en een financiering van ruim € 30.000,- voor een vennootschap, Splexs International Trade B.V., waarin beide partijen aandeelhouder waren. De vennootschap is gefailleerd en [appellante] vordert terugbetaling van deze bedragen, stellende dat [geïntimeerde] zich persoonlijk garant heeft gesteld voor de terugbetaling. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep.

In het hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de lening van € 6.000,- geen privélening was en dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen voor de terugbetaling van de financiering. Het hof heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat de lening inderdaad geen privélening was, maar onderdeel uitmaakte van de financiering aan Splexs. Echter, het hof heeft ook geoordeeld dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij [geïntimeerde] zich in privé garant heeft gesteld voor de terugbetaling van de financiering aan Splexs.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 30.188,64 en € 1.076,89 aan [appellante], beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Dit arrest is uitgesproken op 23 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.075/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/713011/HA ZA 22-93
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. N. Ugur te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W.A. Wijsman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] heeft verschillende bedragen aan [geïntimeerde] betaald. Zij stelt dat het gaat om € 6.000,- die zij aan [geïntimeerde] in privé heeft geleend en om in totaal ruim € 30.000,- die is verstrekt als financiering ten behoeve van een vennootschap waarvan [appellante] en [geïntimeerde] (via zijn persoonlijke holding) voor 50% aandeelhouder waren. De bedragen zijn niet terugbetaald en de vennootschap is gefailleerd. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] zich persoonlijk garant gesteld voor de terugbetaling van de financiering. In deze procedure vordert [appellante] terugbetaling van deze bedragen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Daartegen komt [appellante] op in dit hoger beroep.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 31 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Ingevolge het tussenarrest van 10 januari 2023 heeft op 13 april 2023 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven met producties;
- memorie van antwoord met producties;
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft – samengevat – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad:
  • [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 6.000,- vermeerderd met de contractuele rente van 6% vanaf de datum waarop [geïntimeerde] in verzuim is komen te verkeren;
  • [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 30.288,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg;
  • [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.376,84 wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg;
alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, met nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) is enig bestuurder en aandeelhouder van [appellante].
3.2.
[geïntimeerde] wilde begin 2017 een online platform ontwikkelen voor het inkopen van textiel. [naam 1] raakte als financier/investeerder bij die onderneming betrokken. Op 22 september 2017 is de vennootschap Splexs International Trade B.V. opgericht (hierna: Splexs). [appellante] en Holding Nanga Parbat Group B.V. – de persoonlijke vennootschap van [geïntimeerde] – waren beide voor 50% aandeelhouder van Splexs.
3.3.
In de periode oktober 2017 tot en met oktober 2018 zijn diverse bedragen overgemaakt naar de bankrekeningen van [geïntimeerde] en Splexs. [geïntimeerde] hield het volgende overzicht bij van deze betalingen:
Investering SPLEXS
Datum
Omschrijving
Bedrag
03/10/2017
Lening Prive
€ 6,000.00
30/11/2017
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 10,000.00
22/02/2018
Betaling factuur 659 Webdesign Qoorts
€ 2,663.82
08/02/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 2,500.00
28/02/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 2,300.00
06/04/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 1,000.00
10/04/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 350.00
01/05/2018
Onkosten vergoeding [naam 2]
€ 725.00
09/05/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 2,000.00
18/05/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 650.00
28/05/2018
Onkosten vergoeding [naam 2]
€ 512.82
11/06/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 100.00
12/06/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 100.00
18/06/2018
Onkosten vergoeding [naam 3]
€ 350.00
04/07/2018
Betaling reklame [naam 4]
€ 500.00
14/07/2018
Onkosten vergoeding [naam 3]
€ 350.00
03/09/2018
Storting op rekening Splexs lening zakelijk
€ 3,000.00
14/09/2018
Onkosten vergoeding [naam 3]
€ 500.00
26/10/2018
Slotfactuur SPLEXS
€ 2,687.00
26/10/2018 Totaal € 36,288.64
3.4.
Op 26 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] aan [naam 1] in een e-mail onder meer geschreven:
“(...) Het is een bedrag van €2687 wat zij nog moeten krijgen om van ze af te komen. Heb jij in jou directe omgeving niet iemand waar ik dit bedrag tijdelijk kan lenen tot wanneer ik het rond krijg met de bank/investeerder? (...)”
3.5.
In antwoord daarop heeft [naam 1] op 26 oktober 2018 aan [geïntimeerde] in een e-mail onder meer geschreven:
“(...) Ook wil ik van jou garantie verklaring dat mijn investering gewaarborgd word door jou privee. Na ontvangst van deze verklaringen zal ik het bedrag naar hun overmaken. (...)”
3.6.
Later die dag heeft [naam 1] aan [geïntimeerde] in een e-mail onder meer geschreven:
“(...) Ik wil dat je ook persoonlijk garant staat voor mijn totale investering. (...)”
3.7.
In antwoord daarop heeft [geïntimeerde], ook weer 26 oktober 2018, aan [naam 1] in een e-mail onder meer geschreven:
“(...) In de bijlage treft je het slot factuur en ook een overzicht van jou investering inclusief dit factuur. Ik verklaar garant te staan voor het gehele investering die je hebt ingebracht en zal deze tot de cent terug betalen. Ik heb al jou investering meegenomen in mijn lening bij de bank en ook voor de begroting van de nieuwe investeerder. Dit bedrag krijg je zeker terug! (…)”
Het overzicht waar [geïntimeerde] naar verwijst, is hetzelfde overzicht als weergegeven in 3.3. Bij deze email is verder een factuur gevoegd van Renaissance IT voor een bedrag van € 2.687,- met als omschrijving ‘Te declareren slotwerkzaamheden
Splexs 1.0
3.8.
Op 28 oktober 2018 heeft [naam 1] hierop gereageerd in een e-mail aan [geïntimeerde] en onder meer geschreven:
“(...) Zoals beloofd, ga ik deze bedrag betalen aan het ICT bedrijf. (...) Ik vertrouw je op je woord, maar maak nog een verklaring op dat je persoonlijk voor de gehele schuld garant staat en onderteken die verklaring met datum en mail het naar mij. (...)”
3.9.
Op 29 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] in antwoord hierop aan [naam 1] in een e-mail onder meer geschreven:
“(...) Is goed ik zal vandaag na werk het verklaring naar je opsturen. Ik zal ook in zetten zoals wij hebben afgesproken dat bij het betalen van de schuld, dat jou aandelen worden overgenomen. (...)”
3.10.
Op 16 juli 2019 is het faillissement van Splexs uitgesproken door de rechtbank Rotterdam. Op 13 oktober 2020 is het faillissement opgeheven bij gebrek aan baten.
3.11.
Op 1 april 2021 en 19 april 2021 heeft de advocaat van [appellante] [geïntimeerde] per brief gesommeerd om een bedrag van € 36.318,89 (inclusief € 30,25 administratiekosten) aan [appellante] terug te betalen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg, kort weergegeven, betaling van [geïntimeerde] gevorderd van € 6.000,- uit hoofde van een geldleningsovereenkomst, € 30.288,64 uit hoofde van garantstelling en € 1.376,84 wegens buitengerechtelijke incassokosten, alles vermeerderd met wettelijke rente en de kosten van het geding.
4.2.
[appellante] heeft hiertoe, samengevat, het volgende gesteld. [appellante] heeft een bedrag van € 6.000,- in privé aan [geïntimeerde] geleend. Dit blijkt uit de omschrijving ‘Lening Prive’ in het overzicht van de stortingen dat [geïntimeerde] heeft bijgehouden. Uit de correspondentie tussen [naam 1] en [geïntimeerde] blijkt dat [geïntimeerde] zich in privé garant heeft gesteld voor de terugbetaling van de financiering die [appellante] ten behoeve van Splexs heeft betaald. Dit betreft een bedrag van in totaal € 30.288,64. [geïntimeerde] heeft de bedoelde bedragen, ondanks sommatie, niet aan [appellante] betaald.
4.3.
De rechtbank heeft, kort gezegd, als volgt geoordeeld. Zij heeft overwogen dat het bedrag van € 6.000,- geen lening van [appellante] aan [geïntimeerde] in privé betreft, maar deel uitmaakt van de financiering die [appellante] aan Splexs heeft verschaft. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is komen vast te staan dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [geïntimeerde] de aan Splexs verstrekte financiering moet terugbetalen aan [appellante]. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] daarom afgewezen.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met twee grieven op.
Grief 1 – de lening van € 6.000,-
5.2.
Met grief 1 voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de lening van € 6.000,- geen lening in privé betreft maar onderdeel uitmaakt van de financiering die [appellante] aan Splexs heeft verschaft. [appellante] stelt dat op 3 oktober 2017 een bedrag van € 6.000,- is overgemaakt op de bankrekening van [geïntimeerde] met de omschrijving “
Lening: zie overeenkomst d.d.3-10-2017”. [appellante] heeft als productie in hoger beroep een “
Overeenkomst van geldlening” overgelegd en gesteld dat haar vordering tot betaling van € 6.000,- (met contractuele rente van 6% per jaar) op deze overeenkomst is gestoeld.
5.3.
[geïntimeerde] heeft onder meer het volgende verweer gevoerd. De betaling van 3 oktober 2017 is niet verricht door [appellante] maar, gelet op het door [appellante] overgelegde rekeningafschrift, door Randstad Personenschade B.V. Voorts is in de overeenkomst waar [appellante] zich op beroept ‘Randstad Personenschade B.V.’ en niet [appellante], opgenomen als geldgever. Dit betekent dat een eventuele vordering uit hoofde van deze overeenkomst toekomt aan Randstad Personenschade B.V. en niet aan [appellante]. Randstad Personenschade B.V. is geen partij in deze procedure zodat de vordering moet worden afgewezen, aldus nog steeds [geïntimeerde].
5.4.
Dit verweer slaagt. [appellante] is geen partij bij de overeenkomst die zij aan deze vordering ten grondslag legt. Volgens [appellante] zou zij niettemin een vordering uit hoofde van deze overeenkomst kunnen instellen omdat Randstad Personenschade B.V. een handelsnaam van haar zou zijn. Het hof verwerpt dit betoog. Uit het als productie overgelegde uittreksel handelsregister van [appellante] blijkt niet dat zij de handelsnaam Randstad Personenschade B.V. voert. De bankrekening van waar de € 6.000,- is overgemaakt staat op naam van Randstad Personenschade
B.V.[onderstreping hof] wat erop duidt dit een aparte rechtspersoon is. Dit vindt steun in de overeenkomst waarin de geldgever eveneens is aangeduid als Randstad Personenschade
B.V.Onder deze omstandigheden heeft [appellante] onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Randstad Personenschade B.V. geen aparte rechtspersoon is maar een handelsnaam van haar.
5.5.
[appellante] heeft naast het zojuist verworpen argument geen andere grondslag aangevoerd waarom zij gerechtigd zou zijn een vordering uit hoofde van de bedoelde overeenkomst tegen [geïntimeerde] in te stellen. Dit betekent dat de vordering van [appellante] voor zover gestoeld op de lening van € 6.000,- niet toewijsbaar is, zodat grief 1 faalt.
Grief 2 – garantstelling door [geïntimeerde] voor de terugbetaling van € 30.288,64
5.6.
[appellante] heeft kort gezegd aan haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 30.288,64 het volgende ten grondslag gelegd. Dit bedrag is het totaal bedrag van de financiering die [appellante] aan Splexs ter beschikking heeft gesteld. Partijen zijn in de e-mailcorrespondentie tussen 26 en 29 oktober 2018 overeengekomen dat [geïntimeerde] in privé garant zou staan voor de volledige terugbetaling van dit bedrag en dat [appellante] daarop haar aandelen in Splexs aan [geïntimeerde] zou overdragen.
5.7.
[geïntimeerde] heeft betwist dat partijen dit zijn overeengekomen. Hij voert samengevat het volgende aan. [geïntimeerde] heeft weliswaar op 26 oktober 2018 aan [naam 1] geschreven garant te staan te staan voor de terugbetaling van de gehele investering maar uit de correspondentie van partijen tussen 26 en 29 oktober 2018 volgt niet dat zij zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] in privé hiervoor garant stond. Deze uitlating moet worden gezien in de context van de situatie waarin Splexs zich op dat moment bevond. Splexs had moeite om haar rekeningen te betalen en [geïntimeerde] was op zoek naar een nieuwe investeerder. [geïntimeerde] heeft met de uitlating bedoeld te zeggen dat hij er alles aan zou doen om de herfinanciering van Splexs rond te krijgen zodat [appellante] terugbetaald kon worden. Hij heeft niet bedoeld een privéverplichting aan te gaan. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat [geïntimeerde] alle e-mailcorrespondentie heeft gevoerd vanuit zijn zakelijke e-mailadres ([geïntimeerde]@splexs.com) en ondertekend heeft met ‘[geïntimeerde], CEO, Splexs International Trade’. Bovendien kon [geïntimeerde] het bedrag op dat moment helemaal niet terug betalen en had hij geen reden zich in privé te binden. De uitlating is onvoldoende bepaald om als een aanbod te kwalificeren en als dat al anders zou zijn, heeft [appellante] het aanbod niet aanvaard. [appellante] heeft [geïntimeerde] op een later moment verzocht een persoonlijke borgtocht te tekenen maar [geïntimeerde] heeft dit geweigerd. Ook dit laat zien dat in oktober 2018 geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen waarin [geïntimeerde] zich in privé garant heeft gesteld voor de terugbetaling van de financiering die [appellante] aan Splexs ter beschikking heeft gesteld, aldus nog steeds [geïntimeerde]. Het hof oordeelt als volgt.
5.8.
Uit de e-mailcorrespondentie van partijen tussen 26 en 29 oktober 2018 volgt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen waarbij [geïntimeerde] zich in privé jegens [appellante] garant heeft gesteld voor de terugbetaling van het bedrag dat [appellante] aan Splexs als financiering heeft verschaft. De correspondentie laat zien dat [geïntimeerde] [naam 1] heeft benaderd over een factuur gericht aan Splexs voor een bedrag van € 2.687,- die dringend betaald moet worden. Uit de reactie hierop van [naam 1] blijkt dat [appellante] bereid was deze factuur te voldoen maar dat [geïntimeerde] hiervoor wel moest toezeggen in privé garant te staan voor de terugbetaling van de gehele financiering die [appellante] aan Splexs had verschaft. De door [naam 1] gebruikte bewoordingen (“
Ook wil ik van jou garantie verklaring dat mijn investering gewaarborgd word door jou privee.”en “
Ik wil dat je ook persoonlijk garant staat voor mijn totale investering.”) konden redelijkerwijs niet anders door [geïntimeerde] worden opgevat dan dat [naam 1] (namens [appellante]) verlangde dat [geïntimeerde] in persoon (in privé) garant zou staan voor de bedoelde terugbetaling. [naam 1] heeft de reactie hierop van [geïntimeerde] (“
Ik verklaar garant te staan voor het gehele investering die je hebt ingebracht en zal deze tot de cent terug betalen.”) redelijkerwijs zo mogen begrijpen dat [geïntimeerde] met dit verlangen heeft ingestemd. [geïntimeerde] had hier ook een belang bij. Niet alleen leidde zijn toezegging ertoe dat [appellante] de factuur aan Splexs van € 2.687,- betaalde maar uit de vervolgcorrespondentie blijkt dat [geïntimeerde] ook een persoonlijk belang had bij deze garantstelling. Partijen hadden namelijk afgesproken dat na terugbetaling van de financiering [appellante] haar aandelen in Splexs zou overdragen aan [geïntimeerde]. Dat [geïntimeerde] het bedrag mogelijk op dat moment niet kon terugbetalen, doet hier niet aan af.
5.9.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] correspondeerde vanaf zijn zakelijke e-mailadres en zijn e-mails ondertekende met ‘CEO Splexs International Trade’ leidt niet tot een ander oordeel. [appellante] mocht, zeker gelet op haar herhaalde verzoek om een persoonlijke garantstelling, de mededelingen van [geïntimeerde] opvatten als afkomstig van hem in privé en niet in zijn hoedanigheid als bestuurder van Splexs. [geïntimeerde] had bij zijn laatste e-mail van 26 oktober 2018 het in 3.3. weergegeven overzicht gevoegd (waar overigens de betaling van de factuur van € 2.687,- al was opgenomen) zodat voor partijen duidelijk was waarvoor [geïntimeerde] zich persoonlijk garant stelde. Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] op een later moment heeft geweigerd een aan hem voorgelegde persoonlijke borgtocht te ondertekenen kan hem niet baten. De overeenkomst tussen partijen waarbij [geïntimeerde] zich in privé garant stelde voor de terugbetaling van de financiering was toen al tot stand gekomen. Dat [appellante] deze overeenkomst op een later moment wilde formaliseren en dat [geïntimeerde] daaraan niet wilde meewerken, doet aan het bestaan van deze overeenkomst niet af.
5.10.
[geïntimeerde] heeft volgens de eigen stellingen van [appellante] eenmalig een bedrag van € 100,- aan [appellante] betaald zodat dit bedrag in mindering komt op de vordering. Deze bedraagt daarmee € 30.188,64. Dit bedrag is toewijsbaar, vermeerderd met de door [appellante] gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg.
5.11.
[appellante] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft dit ook niet betwist. De buitengerechtelijke incassokosten begroot aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten op basis van het bedrag dat aan [appellante] zal worden toegewezen, bedraagt € 1.076,89. Dit bedrag is toewijsbaar, even als de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg.
Afronding
5.12.
Het hof komt niet toe aan bewijslevering. Partijen hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden.
5.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat grief 1 faalt en grief 2 grotendeels slaagt. Het hof zal uit praktische overwegingen het bestreden vonnis volledig vernietigen en [geïntimeerde] alsnog veroordelen tot betaling aan [appellante] van € 30.188,64 en € 1.076,89, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente (voor de duidelijkheid: als bedoeld in artikel 6:119 BW) vanaf 18 januari 2022, zijnde de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. Voor het overige zullen de vorderingen van [appellante] worden afgewezen. Bij deze stand van zaken is [geïntimeerde] de partij die in eerste aanleg en in hoger beroep overwegend in het ongelijk is gesteld, zodat hij zal worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
Eerste aanleg
- griffierecht € 2.837,-
- kosten dagvaarding € 105,31
- salaris
€ 1.442,-(2 punten x € 721,- (tarief III))
Totaal: € 4.384,31
Hoger beroep
- griffierecht € 2.135,-
- kosten dagvaarding € 105,31
- salaris
€ 1.571,-(1 punt x € 1.571,- (tarief III))
Totaal: € 3.811,31

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 30.188,64 en een bedrag van € 1.076,89, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 18 januari 2022 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] vastgesteld op € 4.384,31, en in hoger beroep tot op heden op € 3.811,31, en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, K.A.J. Bisschop en R.D. Vriesendorp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.