ECLI:NL:GHAMS:2024:1055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
23-001550-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1992, was eerder vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 1.810,00 en sieraden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraken. De tenlastelegging in hoger beroep betrof het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 46.900,00, dat de verdachte samen met anderen op Schiphol voorhanden had. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medereizigers voorafgaand aan hun vlucht naar Istanbul afspraken hadden gemaakt over het meenemen van contant geld, waarbij zij probeerden onder de aangiftegrens van de Douane te blijven. Tijdens een controle op Schiphol werd bij de verdachte € 12.000,00 aangetroffen, terwijl haar medereizigers ook aanzienlijke bedragen bij zich hadden. Het hof oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, en dat zij in nauwe samenwerking met anderen handelde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, maar het hof heeft de straf aangepast naar een geldboete van € 20.000,00 en een taakstraf van veertig uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, waarbij het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001550-21
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-837161-14 tegen:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2024 en 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van € 1.810,00 en van het witwassen van sieraden, zoals (cumulatief) ten laste is gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daarom mede gericht tegen de door de rechtbank genomen beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de voornoemde vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zij in de periode van 16 september 2013 tot en met 4 februari 2014, te 's-Gravenhage en/of te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 46.900,- euro, althans 12.000,- euro, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 46.900,- euro, althans 15.000,- euro, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij wist(-en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde – voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde – wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de verdachte gegeven verklaringen over de herkomst van het geld dat bij de verdachten op Schiphol is aangetroffen ongeloofwaardig zijn, hetgeen meebrengt dat er geen onderzoeksplicht op het openbaar ministerie is komen te rusten. Voorts heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt omdat zij blijkens de getapte telefoongesprekken in het dossier ervan op de hoogte was dat zij en haar medereizigers elk een deel van het totale geldbedrag zou meenemen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het haar tenlastegelegde, nu de verdachte betwist dat het geldbedrag dat zij te Schiphol voorhanden heeft gehad van enig misdrijf afkomstig is en zij daarover een verklaring heeft afgelegd. Indien zou blijken dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, betwist zij daarvan enige wetenschap te hebben gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Naar bestendige jurisprudentie is voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Het hof gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 29 januari 2014 waren de verdachte, haar echtgenoot [medeverdachte], haar moeder [naam 1] en haar zus [naam 2] voornemens om gezamenlijk op
25 januari 2014 om 18.25 uur vanaf Schiphol naar Istanbul te vliegen. Een dag daarvoor, op 24 januari 2014, voerden de verdachte [
[verdachte]] en de medeverdachte [medeverdachte] [
[medeverdachte]] het volgende telefoongesprek:
[medeverdachte]: maar voor 4 personen he? of 5?
[verdachte]: 4 personen toch? 1, 2, 3, 4..ja 4
[medeverdachte]: en [naam 3]?
[verdachte]: [naam 3] gaat niet mee
[medeverdachte]: ja maar weet je..oke maar..ik moet minimaal 5 eeuh moet ik hebben weet je
[verdachte]: (tegen iemand op de achtergrond) hij zegt, hij wil minimaal 5 meenemen...kan (onv.) zijn.. (tegen [medeverdachte]) die zegt we kunnen 15 - 15 (ieder 15) meenemen
[medeverdachte]: allemaal?!
[verdachte]: …
[medeverdachte]: oke, is goed. Dat regelen we wel. Laten we niet over de telefoon dingesen, dat fiksen we wel ja?
[verdachte]: oke, oke ,is goed
Bij een Douanecontrole op Schiphol werd bij de verdachte in totaal € 12.000,00 aan contant geld aangetroffen. Zij had € 5.000,00 in haar handtas en € 7.000,00 in haar beha opgeborgen. Bij verdachtes echtgenoot [medeverdachte] werd in totaal een contant geldbedrag van € 10.000,00 aangetroffen. Daarnaast hadden [naam 1] en [naam 2], de moeder en de zus van de verdachte respectievelijk € 15.030,00 en € 9.870,00 aan contant geld bij zich. Zij hadden deze geldbedragen net als de verdachte (deels) in hun onderkleding opgeborgen. Volgens de verbalisant viel het op dat [medeverdachte] zich tijdens de controle afzijdig hield van de drie vrouwelijke medereizigers.
Na de controle namen [medeverdachte] en de drie vrouwen plaats bij de [restaurant] op Schiphol. De verbalisanten namen waar dat [naam 1] een behoorlijke stapel met geld uit haar tas pakte en het geld aan [medeverdachte] gaf. Vervolgens zagen de verbalisanten dat [medeverdachte] het geld onder de tafel hield en een kleinere stapel biljetten terug gaf aan [naam 1].
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een vermoeden van witwassen ten aanzien van het bij de verdachte, haar moeder, zus en echtgenoot aangetroffen geldbedrag van (in totaal) € 46.900,00.
De verdachte heeft bij de Douane en eveneens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het contante geld dat zij bij zich had afkomstig was uit de kas van [plek], waar zij aandelen in had. Zij heeft over het geld uit de kas halen geen details gegeven: zij is er niet bij geweest toen het geld uit de kas is gehaald en voor zover zij weet is dit gebeurd door een medewerker van het zalencentrum. Op de vragen wanneer het geld uit de kas van het zalencentrum is gehaald en wie dit heeft geaccordeerd kan de verdachte geen antwoord geven, waardoor deze verklaring geenszins voldoet aan de voornoemde eisen van concreetheid en verifieerbaarheid. Daarnaast acht het hof deze verklaring ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en haar broer [medeverdachte] voordat zij naar Schiphol gingen, telefonisch hebben gesproken over het meenemen en het verdelen van het contante geld onder de verdachte, [medeverdachte], [naam 1] en [naam 2]. In dit gesprek zegt [medeverdachte] dat hij ‘minimaal vijf mee wil nemen’. De verdachte antwoordt daarop dat ‘iedereen vijftien mee kan nemen’. Daarmee is het niet geloofwaardig dat het door de verdachte meegenomen geld afkomstig is van het zalencentrum. En het hof leidt uit het hierboven geciteerde telefoongesprek ook af dat het niet slechts om een bedrag ging dat de verdachte meenam, maar dat dit bedrag van € 12.000,00 onderdeel uitmaakte van het totale bedrag dat door de verdachten gezamenlijk werd meegenomen naar Turkije. Uit het telefoongesprek blijkt namelijk dat de ‘vijf’ sloeg op personen die het geld naar Turkije gingen vervoeren, zodat onder de aangifteplicht zou worden gebleven. De verdachte ging er (ten onrechte) van uit dat iedere persoon € 15.000,00 zou mogen meenemen. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van het totale bedrag van € 46.900,00.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen van in totaal € 46.900,00 uit misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit wist. Gelet op het feit dat van tevoren is overlegd hoeveel geld mee zou worden genomen en onder wie dit verdeeld zou worden, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen dit geld voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 januari 2014 te Schiphol, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag van (in totaal) 46.900,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, dat dit geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf zal opleggen van veertig uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, door dit geldbedrag samen met anderen voorhanden te hebben. De verdachte heeft vooraf met een van haar mededaders besproken hoe en over hoeveel personen het bedrag verdeeld zou kunnen worden opdat deze onder de aangiftegrens van de Douane zou komen te vallen en heeft zij haar deel van het geldbedrag verborgen in haar kleding, net zoals twee van haar mededaders dat hebben gedaan. Door het voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is wordt onderliggende criminaliteit in stand gehouden en indirect ook bevorderd. Witwassen vormt dan ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het economisch verkeer aan.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof in beginsel een taakstraf van honderd uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passen en geboden. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. Deze termijn is voor de verdachte gaan lopen vanaf het moment dat aan haar de dagvaarding voor het verschijnen voor de rechtbank is betekend. Vanaf dat moment kon zij de verwachting hebben dat tegen haar een strafvervolging zou worden ingesteld. De dagvaarding is op 17 februari 2017 aan de verdachte betekend en op 21 mei 2019 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met drie maanden is overschreden. De verdachte heeft op 3 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst heden op 18 april 2024 arrest. Dat betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim twee jaar en tien maanden is overschreden.
Gelet op deze overschrijding is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf niet langer een passende reactie op het strafbare feit is, ook niet in voorwaardelijke zin, en zal het hof in plaats daarvan aan de verdachte een geldboete opleggen van € 20.000,00 en daarnaast een taakstraf van veertig uren. De geldboete komt het hof passend voor gelet op het financiële karakter van het witwassen van crimineel geld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde ‘een geldbedrag van 1810,- euro’ en ‘sieraden’.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag,
waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. R.D. van Heffen en mr. L.F. Roseval,
in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
Mrs. Van Heffen en Roseval zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]