ECLI:NL:GHAMS:2024:1047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
23-001539-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeringsfraude en valsheid in geschrift met betrekking tot zorgdeclaraties

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 april 2019. De verdachte is beschuldigd van zorgverzekeringsfraude, medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting door het indienen van valselijk opgemaakte facturen en declaratieformulieren bij zorgverzekeraars. De feiten vonden plaats tussen 11 november 2013 en 11 januari 2016 in Zoetermeer. De verdachte en zijn mededaders hebben opzettelijk valse documenten opgemaakt met het doel om zorgverzekeraars te misleiden en onterecht betalingen te ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een periode van meer dan twee jaar schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten, waarbij hij aanzienlijke bedragen heeft gewitwassen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straffen herzien en een taakstraf van 100 uren opgelegd, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een milder oordeel over de strafmaat. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van benadeelde partijen toegewezen, waaronder DSW Zorgverzekeraars, FBTO Zorgverzekeringen N.V. en Menzis N.V.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001539-21
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Den Haag gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 april 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 09-837252-18 en 09-837056-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2024 en 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (hier aangeduid met parketnummer 09-837252-18)
1.
hij in of omstreeks de periode 11 november 2013 tot en met 11 januari 2016 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
een/of meer geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen en/of declaratieformulieren, zijnde een geschriften dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, vervalst en/of valselijk heeft opgemaakt en/of laten opmaken en/of laten vervalsen, te weten
- een factuur d.d. 1 november 2013 van [ziekenuis] te [plaats 1] voor [naam 1] voor een bedrag van Euro 10.872,82 (factuur p. 430) en/of
- een declaratieformulier d.d. 18 juni 2014 van [huisarts 1] te [plaats 2] voor [naam 2] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 470) en/of
- een declaratieformulier d.d. 2 september 2014 van [huisarts 1] te [plaats 2] voor [naam 3] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 440) en/of
- een declaratieformulier d.d. 2 januari 2015 van [huisarts 2] te [plaats 3] voor [naam 4] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 723) en/of
- een declaratieformulier d.d. 24 februari 2015 van [huisarts 3] te [plaats 4] voor [naam 5] voor een bedrag van Euro 76,40 (declaratie p. 1056)
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid facturen en/of declaratieformulieren opgemaakt met daarop de vermelding van een ziekenhuis en/of een huisartsenpraktijk en/of een verzekerde en/of een behandeling en/of de in verband hiermee gemaakte (zorg-) kosten zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in of omstreeks de periode 11 november 2013 tot en met 11 januari 2016 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels een of meer zorgverzekeraars te weten
1.Zilveren Kruis (Achmea Divisie Zorg & Gezondheid)
2.o.w.m. Centrale Zorgverzekeraars
3.DSW Zorgverzekeraar
4.Menzis
5.Coöperatie VGZ UA
heeft bewogen tot de (girale) afgifte en/of betaling van een of meer geldbedragen (vermeld op het overzicht op p. 1938 en op 1939), te weten
1 23.781,30 Euro en/of
2. 4.378,41 Euro en/of
3. 534,80 Euro en/of
4. 6.788,50 Euro en/of
5. 3.431,20 Euro,
althans tot afgifte en/of betaling van enig geldbedrag immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- ( nieuwe) verzekeringspolissen afgesloten en/of uitgebreid op naam van verdachte(n) en/of een of meer verzekerden en/of
- ( vervolgens) via (nieuw) aangemaakte mailadressen de bankrekeningnummers en/of de contactgegevens en/of andere gegevens van een of meer verzekerden gewijzigd, welke bankrekeningen op naam stonden van verdachte en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of
- ( vervolgens) valse facturen en/of declaratieformulieren bij voornoemde zorgverzekeraars ingediend (waaruit zou blijken dat behandeling zou hebben plaatsgevonden ten behoeve van de verzekerden vermeld op de documenten en/of op de polissen) waardoor bovengenoemde (rechts-)personen en/of verzekeraars (telkens) werden bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Zaak B (hier aangeduid met parketnummer 09-837056-19)
1.
hij in of omstreeks de periode 7 augustus 2014 tot en met 29 december 2014 te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 2.478,30 Euro, in elk geval een geldbedrag heeft omgezet terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, door (een gedeelte van) voornoemd geldbedrag over te boeken naar bankrekeningen van het CBR, [naam 6] en/of [bedrijf].

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot andere beslissingen dan de rechtbank.

De bewijsmiddelen

Nu de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
Ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2 tenlastegelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 maart 2019;
het proces-verbaal van aangifte van [naam 10] namens Achmea, divisie zorg en gezondheid, van 25 februari 2014 (p. 426 t/m 427);
een geschrift, te weten een factuur van 1 november 2013 (p. 430);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 11] namens CZ Zorgverzekeraars van 30 januari 2017 (p. 457 t/m 458);
een geschrift, te weten een declaratieformulier van 18 juni 2014 (p. 470);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 12] namens Achmea van 18 maart 2017 (p. 431 t/m 432);
een geschrift, te weten een declaratieformulier van 2 september 2014 (p. 440);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] namens Menzis Zorgverzekeraar van 3 september 2015 (p. 718 t/m 720);
een geschrift, te weten een declaratieformulier van 2 januari 2015 (p. 732);
het proces-verbaal van aangifte van [naam 14] namens Coöperatie Vgz Ua van 30 januari 2017 (p. 1025 t/m 1026);
een geschrift, te weten een declaratieformulier van 24 februari 2015 (p. 1056);
het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2017 (p. 1938 t/m 1939).
Ten aanzien van het in de zaak B tenlastegelegde:
het proces-verbaal van bevindingen rekeningoverzicht van 5 januari 2017 (p. 91 t/m 98);
de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 maart 2019.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A (parketnummer 09-837252-18):
1.
hij in de periode 11 november 2013 tot en met 11 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen en declaratieformulieren, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten
- een factuur d.d. 1 november 2013 van [ziekenuis] te [plaats 1] voor [naam 1] voor een bedrag van Euro 10.872,82 (factuur p. 430) en
- een declaratieformulier d.d. 18 juni 2014 van [huisarts 1] te [plaats 2] voor [naam 2] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 470) en
- een declaratieformulier d.d. 2 september 2014 van [huisarts 1] te [plaats 2] voor [naam 3] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 440) en
- een declaratieformulier d.d. 2 januari 2015 van [huisarts 2] te [plaats 3] voor [naam 4] voor een bedrag van Euro 66,10 (declaratie p. 723) en
- een declaratieformulier d.d. 24 februari 2015 van [huisarts 3] te [plaats 4] voor [naam 5] voor een bedrag van Euro 76,40 (declaratie p. 1056)
immers hebben verdachte en/of zijn mededaders (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid facturen en declaratieformulieren opgemaakt met daarop de vermelding van een ziekenhuis en een huisartsenpraktijk en een verzekerde en een behandeling en de in verband hiermee gemaakte (zorg-) kosten zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
2.
hij in de periode 11 november 2013 tot en met 11 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse naam en hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels een of meer zorgverzekeraars, te weten
1. Zilveren Kruis (Achmea Divisie Zorg & Gezondheid)
2. o.w.m. Centrale Zorgverzekeraars
3. DSW Zorgverzekeraar
4. Menzis
5. Coöperatie VGZ UA
heeft bewogen tot betaling van geldbedragen, te weten
1. 23.267,60 Euro en
2. 4.378,41 Euro en
3. 534,80 Euro en
4. 6.788,50 Euro en
5. 3.431,20 Euro,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader(s), met vooromschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - (telkens) bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- via (nieuw) aangemaakte mailadressen de bankrekeningnummers en de contactgegevens en andere gegevens van verzekerden gewijzigd, welke gewijzigde bankrekeningen op naam stonden van verdachte en [naam 6] en [naam 7] en [naam 8] en [naam 9] en
- ( vervolgens) valse facturen en declaratieformulieren bij voornoemde zorgverzekeraars ingediend (waaruit zou blijken dat behandeling zou hebben plaatsgevonden ten behoeve van de verzekerden vermeld op de documenten en de polissen)
waardoor bovengenoemde verzekeraars (telkens) werden bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Zaak B (parketnummer 09-837056-19):
hij in de periode 7 augustus 2014 tot en met 29 december 2014 in Nederland, een geldbedrag van 2.478,30 Euro, heeft omgezet terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, door voornoemd geldbedrag over te boeken naar bankrekeningen van het CBR, [naam 6] en [bedrijf].
Hetgeen in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep met uitzondering van de strafoplegging zal bevestigen en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting. Hij heeft valselijk opgemaakte facturen en declaratieformulieren bij verschillende zorgverzekeraars ingediend waardoor deze zorgverzekeraars zijn overgegaan tot betaling van meerdere geldbedragen aan de verdachte, op diens bankrekening en op bankrekeningen waarover de verdachte kon beschikken. Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van witgewassen door dit over te maken naar anderen. Door de wijze waarop de zorgverzekeraars het declaratiesysteem hadden ingericht, konden verzekerden snel beschikken over door hen geclaimde bedragen voor reeds gemaakte ziektekosten. De verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt, en daarmee ook misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zorgverzekeraars moeten kunnen stellen in de juistheid van de informatie op basis waarvan zij tot uitkering overgaan. Hij had hierbij enkel oog voor financieel gewin. Daarnaast worden door het witwassen van geld de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken en wordt daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft, waardoor de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren per rechterlijke instantie nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Nu de verdachte op 8 mei 2016 in verzekering is gesteld is voor hem op dat moment die termijn aangevangen. De rechtbank heeft op5 april 2019 uitspraak gedaan zodat de redelijke termijn in eerste aanleg met elf maanden is overschreden. De verdachte heeft op 12 april 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst heden, op 18 april 2024, arrest. Dat betekent dat in hoger beroep de redelijke termijn met drie jaar is overschreden. Het hof zal de termijnoverschrijdingen in de strafmaat verdisconteren.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Gelet echter op de genoemde overschrijdingen van de redelijke termijn, zal het hof een taakstraf van honderd uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden opleggen.

Vordering van de benadeelde partij DSW Zorgverzekeraars

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 534,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk voor het volle bedrag toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is afdoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte en zijn mededader(s) zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte en/of zijn mededader(s) wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij FBTO Zorgverzekeringen N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.524,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep voor het volle bedrag toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij Menzis N.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.788,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep voor het volle bedrag toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij DSW Zorgverzekeraars
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij DSW Zorgverzekeraars ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 534,80 (vijfhonderdvierendertig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd DSW Zorgverzekeraars, ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 534,80 (vijfhonderdvierendertig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij FBTO Zorgverzekeringen N.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij FBTO Zorgverzekeringen N.V. ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.524,06 (drieduizend vijfhonderdvierentwintig euro en zes cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd FBTO Zorgverzekeringen N.V., ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.524,06 (drieduizend vijfhonderdvierentwintig euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 maart 2019.
Vordering van de benadeelde partij Menzis N.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Menzis N.V. ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.788,50 (zesduizend zevenhonderdachtentachtig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Menzis N.V., ter zake van het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.788,50 (zesduizend zevenhonderdachtentachtig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 oktober 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. R.D. van Heffen en mr. M. Lolkema,
in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
Mrs. Van Heffen en Roseval zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]