Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van betrokkene om ontslag van Fidinda CBM B.V. als bewindvoerder. Betrokkene, geboren in 1962 in Suriname, is onder bewind gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. In 2015 werd het bewind ingesteld, en in 2020 werd de grond van het bewind gewijzigd naar aanleiding van de geestelijke of lichamelijke toestand van betrokkene. In juni 2023 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld met Fidinda als mentor. Betrokkene is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kantonrechter die zijn verzoek om ontslag van Fidinda afwees en zijn neef als opvolgend bewindvoerder wilde benoemen.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van Fidinda. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij geen vertrouwen heeft in Fidinda en dat hij zijn neef als bewindvoerder wil, die kosteloos zou willen werken. Het hof oordeelt echter dat de langdurige relatie tussen betrokkene en Fidinda, die sinds 2015 de financiële belangen behartigt, niet wijst op een gebrek aan samenwerking of ongeschiktheid van Fidinda. De betrokkenheid van een professionele bewindvoerder is van groot belang, vooral gezien de juridische en financiële belangen die spelen in de zaak van betrokkene, waaronder een schadevergoeding in een strafzaak. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van betrokkene afgewezen.