ECLI:NL:GHAMS:2024:104

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
200.330.679/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met problematische thuissituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 11 mei 2023 bestreden, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De moeder heeft in het verleden te maken gehad met problematische omstandigheden, waaronder verwaarlozing en een onveilige thuissituatie, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 1]. De GI (gecertificeerde instelling) heeft de machtiging tot uithuisplaatsing aangevraagd, omdat de moeder niet in staat is gebleken om een stabiele en veilige omgeving voor [minderjarige 1] te bieden. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder via videoverbinding vanuit Griekenland aanwezig was. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de noodzaak van de uithuisplaatsing onderbouwd, en de bijzondere curator heeft geadviseerd dat een terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige 1] is. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, gezien de onveilige en onstabiele situatie van de moeder. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.330.679/01
zaaknummer rechtbank: C/15/331239 / JU RK 22-1299
beschikking van de meervoudige kamer van 16 januari 2024 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is aangemerkt de minderjarige:
- [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] ).
Voorts heeft het hof als belanghebbende aangemerkt
- [X] (verder te noemen: de gezinshuisouder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna ook te noemen: de rechtbank), van 11 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 augustus 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 11 mei 2023.
2.2.
De GI heeft een verweerschrift ingediend op 9 oktober 2023.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de gezinshuisouder van 20 november 2023.
2.4
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 7 december 2023 plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder (door middel van videoverbinding vanuit Griekenland), bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.
De gezinshuisouder is, met bericht van verhindering, niet verschenen ter zitting.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2019 te [plaats C] .
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2
De moeder heeft nog twee kinderen, te weten [minderjarige 2] en [minderjarige 3] (hierna: de tweeling), beiden geboren [in] 2010. De tweeling verblijft bij opa en oma (moederszijde). Bij beschikking van 19 december 2018 is het gezag van de moeder over de tweeling beëindigd en is de GI belast met de voogdij.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 oktober 2019 is [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 15 oktober 2024.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 oktober 2019 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een crisispleeggezin verleend voor de duur van vier weken met ingang van 2 oktober 2019. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna verlengd tot 17 augustus 2020.
3.5
Van juni tot en met september 2020 heeft [minderjarige 1] met de moeder middels een gezinsopname in GGZ [Y] gewoond. Na een positieve afronding heeft de GI toestemming gegeven om [minderjarige 1] weer bij de moeder thuis te laten wonen, waarbij Family Supporters vier keer per week is ingezet voor begeleiding.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 december 2020 is opnieuw een (spoed)machtiging verleend om [minderjarige 1] met ingang van 16 december 2020 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 15 oktober 2024.
3.7
[minderjarige 1] verblijft sinds 10 april 2021 in het huidige gezinshuis.
3.8
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 november 2021 is het verzoek van de GI het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogdes over [minderjarige 1] te benoemen afgewezen.
3.9
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2023 is [curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] . De kinderrechter heeft de bijzondere curator verzocht te rapporteren over de volgende vraag:
Heeft een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder een reële kans van slagen en is dit in haar belang te achten? Zo ja, wat is daarvoor nodig?
3.1
De bevindingen van de bijzondere curator zijn neergelegd in het rapport van 29 maart 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis verlengd tot 15 oktober 2023 en is de bijzondere curator ontslagen uit haar verplichtingen.
4.2
De moeder verzoekt, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking en in zoverre opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de GI af te wijzen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel afwijzing van het verzoek van de moeder in hoger beroep en bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten van partijen en het advies van de raad
5.1
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] heeft verlengd.
5.2
De GI voert aan dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] .
5.3
De raad heeft ter zitting geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. [minderjarige 1] ontwikkelt zich goed in het gezinshuis. Inmiddels zijn de mogelijkheden tot een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder bekeken door middel van zowel het Terug naar huis onderzoek (hierna: TNHO) als het onderzoek van de bijzondere curator. De raad onderschrijft de bevindingen van beide onderzoeken, zowel ten aanzien van de problematiek van de moeder als ten aanzien van haar woon- en leefomstandigheden. Dit maakt volgens de raad dat het nogmaals verrichten van een onderzoek naar de mogelijkheden van een terugplaatsing van [minderjarige 1] niet tot een ander inzicht zal leiden.
Het wettelijk kader
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.5
De periode waarvoor de door de moeder bestreden machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, is op 15 oktober 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de moeder evenwel een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 15 oktober 2022 tot 15 oktober 2023 te laten toetsen.
De beoordeling door het hof
5.6
Kort na haar geboorte is [minderjarige 1] uit huis geplaatst vanwege grote zorgen over de thuissituatie van de moeder. In de thuissituatie was sprake van verwaarlozing en ernstige pedagogische onmacht bij de moeder. In het verleden heeft de moeder drugs gebruikt waar [minderjarige 1] bij aanwezig was, waardoor de moeder niet emotioneel beschikbaar is geweest. Er waren wapens en drugs die binnen handbereik van [minderjarige 1] in de woning lagen en de woning waar [minderjarige 1] verbleef was ernstig vervuild. De zorgen die de hulpverlening constateerde, werden grotendeels door de moeder ontkend dan wel als onbeduidend afgedaan.
Van juni tot en met september 2020 heeft [minderjarige 1] met de moeder middels een gezinsopname in GGZ [Y] gewoond. Na een positieve afronding heeft de GI ingestemd met een terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder thuis, waarbij Family Supporters is ingezet om de moeder vier keer per week te begeleiden. Ook zijn er toen veiligheidsafspraken gemaakt, waaraan de moeder zich niet goed heeft gehouden. In deze periode heeft de GI van de politie ook zorgmeldingen ontvangen. Op 16 december 2020 is bij een politie-inval in de woning van de moeder binnen handbereik van [minderjarige 1] een tas met drugs en wapens gevonden. Dit heeft ertoe geleid dat kort na de terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de moeder, opnieuw een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is verleend.
5.7
Parlan heeft van de GI de opdracht gekregen om een vooronderzoek te doen naar de haalbaarheid van een TNHO. Op grond van dit vooronderzoek heeft Parlan eind 2022 geconcludeerd dat een TNHO geen kans van slagen had. Parlan concludeert dat is gebleken dat de moeder binnen een klinische setting kan voldoen aan de verwachtingen op het gebied van de dagelijkse verzorging en emotionele aandacht die [minderjarige 1] nodig heeft, maar dat zij dit vervolgens niet in de praktijk kan brengen. Zonder hulpverlening vervalt de moeder in haar (oude) gedragspatronen en brengt zij [minderjarige 1] in gevaar. De thuissituatie van de moeder is dermate onveilig en onstabiel voor [minderjarige 1] , dat het volgens Parlan niet in haar belang is nader te onderzoeken of kan worden toegewerkt naar haar thuisplaatsing. Het risico op mislukken van een thuisplaatsing is volgens Parlan te groot.
5.8
Na het vooronderzoek van Parlan heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord Holland, locatie Alkmaar, aanleiding gezien een bijzondere curator te benoemen met de opdracht om bij wijze van herbeoordeling van het vooronderzoek te onderzoeken of een thuisplaatsing een reële kans van slagen heeft en in het belang van [minderjarige 1] kan worden geacht. De bijzondere curator heeft in haar rapportage van 29 maart 2023 geconcludeerd dat een thuisplaatsing niet langer in het belang van [minderjarige 1] is. Hoewel de moeder hard werkt aan een verbetering van haar situatie is het haar niet gelukt een blijvende stabiele plek voor haarzelf en [minderjarige 1] te organiseren. Hierdoor zal het volgens de bijzondere curator niet lukken om een terug naar huis traject vorm te geven. Tijdens de mondelinge behandeling van 11 mei 2023 heeft de bijzondere curator naar voren gebracht dat er bij de moeder sprake is van een duidelijk patroon waarin de moeder niet consequent blijft in haar voornemens en plannen. Er zijn veel goede intenties bij de moeder, maar deze komen niet structureel van de grond. Hierdoor blijft de leefsituatie van de moeder onzeker en voor [minderjarige 1] onveilig en onstabiel.
5.9
In het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de door de moeder bestreden beslissing is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Zowel uit het vooronderzoek van Parlan als uit de bevindingen van de bijzondere curator volgt naar het oordeel van het hof de noodzaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat de onderzoekresultaten en bevindingen deugdelijk zijn onderbouwd en gemotiveerd. Na de gezinsopname in GGZ [Y] was er sprake van een positieve ontwikkeling, maar eenmaal terug in de thuissituatie lukte het de moeder niet om deze positieve lijn vast te houden. Uit beide (voor)onderzoeken komt naar voren dat de moeder niet in staat is om [minderjarige 1] de gewenste stabiele thuissituatie te bieden. Dit vormt naar het oordeel van het hof een structurele bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Dat de moeder wel in staat is geweest om bijvoorbeeld haar ziektekostenverzekering op orde te brengen is positief. Dit maakt echter niet dat de moeder daardoor nu wel in staat is om [minderjarige 1] te bieden wat zij nodig heeft. De moeder heeft enige tijd in de woning van een vriendin in [plaats A] verbleven. Sinds begin november 2023 verblijft de moeder in Griekenland. Ter zitting heeft de moeder naar voren gebracht dat zij van plan is om langere tijd in Griekenland te blijven, waar zij naar haar verwachting in januari 2024 zal starten met een baan. Deze recente ontwikkeling bevestigt voor het hof het al eerder door de GI geconstateerde en benoemde patroon bij de moeder dat het haar steeds niet lukt om een stabiele en veilige plek te organiseren voor [minderjarige 1] . Daarnaast lijkt de moeder de consequenties van haar beslissingen niet goed te kunnen overzien. Door haar verblijf in Griekenland, is het op dit moment niet mogelijk om fysieke omgang te laten plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige 1] . De fysieke omgangsmomenten zijn momenteel vervangen door contact via videobellen. Ook kan, door het verblijf van de moeder in het buitenland, geen passende hulpverlening worden ingezet in de thuissituatie van de moeder. Naar het oordeel van het hof bevestigt dit alles een gedragspatroon bij de moeder waarin zij de zorgen ten aanzien van [minderjarige 1] ontkent en bagatelliseert.
5.1
Gezien het voorafgaande is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing op juiste gronden is verlengd, waarbij het hof mede overneemt de overwegingen van de rechtbank over het perspectief van [minderjarige 1] . Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. F. Kleefmann en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 16 januari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.