ECLI:NL:GHAMS:2024:1018

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-001144-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en diefstal van elektriciteit. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 13.000,00 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 12.623,00. In hoger beroep heeft de betrokkene zijn veroordeling betwist en gesteld dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor twee eerdere oogsten van hennep, en dat de betrokkene een bedrag van € 13.568,86 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuw bedrag vastgesteld, rekening houdend met de kosten die de betrokkene heeft gemaakt voor de elektriciteit en investeringen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001144-23 (ontneming)
datum uitspraak: 2 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 4 april 2023 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-161240-22 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 13.000,00.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 april 2023 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep op 16 mei 2022 en diefstal met verbreking van elektriciteit in de periode van 5 augustus 2021 tot en met
16 mei 2022 te Enkhuizen.
Daarnaast heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 april 2023 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 12.623,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2024 wederom veroordeeld ter zake van - kort gezegd – het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep en diefstal met verbreking van elektriciteit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 7.860,85. De advocaat-generaal gaat daarbij uit van twee oogsten en baseert zijn vordering op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de verbalisant [verbalisant] van 14 juni 2022 (hierna: het ontnemingsrapport). Tevens heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de € 9.527,52 aan energiekosten die de betrokkene reeds betaald heeft.
De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij naast de aangetroffen oogst twee eerdere, succesvolle oogst heeft gehad en dat één van die oogsten is gestolen bij een inbraak in zijn loods. De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de betrokkene geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om matiging van het door de politierechter vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat op de geschatte opbrengst € 5.000,00 aan investeringskosten en € 9.527,52 aan reeds betaalde energiekosten in mindering moeten worden gebracht.
Oordeel van het hof
Grondslag van de ontneming en de ontnemingsperiode
De betrokkene is op 2 april 2024 door dit hof veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep op 16 mei 2022 en diefstal met verbreking van elektriciteit in de periode van 5 augustus 2021 tot en met 16 mei 2022. Daarbij heeft de betrokkene verklaard dat hij de aangetroffen hennep niet alleen aanwezig heeft gehad, maar dat hij deze ook heeft geteeld.
Het hof is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn voor twee eerdere gerealiseerde oogsten van hennep. Uit het proces-verbaal van [verbalisant] van 16 mei 2022 blijkt dat naast de (natte) henneptakken die in ruimte A te drogen hingen, in ruimte B een zakje met 232 gram gedroogde henneptoppen is aangetroffen. Dit wijst erop dat die gedroogde henneptoppen afkomstig zijn van een eerdere oogst. De betrokkene heeft bevestigd dat de gedroogde henneptoppen afkomstig zijn van een eerdere succesvolle oogst. Die eerdere oogst heeft hij naar eigen zeggen verkocht voor € 10.000,00.
Daarnaast heeft de betrokkene verklaard dat hij voorafgaand aan die verkochte oogst nóg een oogst heeft gehad, maar die oogst zou volgens de betrokkene zijn gestolen bij een inbraak in zijn loods. Het hof acht de verklaring over die inbraak echter niet aannemelijk. De betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de deur van zijn loods is vernield doordat bij de inbraak gebruik zou zijn gemaakt van een koevoet waardoor hij het cilinder heeft moeten vervangen. Hij heeft deze verklaring niet nader willen of kunnen onderbouwen, bijvoorbeeld met een bon voor de nieuwe cilinder of met foto’s van de schade. Ook heeft de verdachte van de beweerde inbraak geen aangifte gedaan, hoewel dat laatste gezien de omstandigheden minder bevreemding wekt.
Het hof neemt uit het ontnemingsrapport over dat de betrokkene in de periode tussen 16 mei 2019 en 16 mei 2022 hennep heeft geteeld waarvan de opbrengst tot wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geleid. Daarbij gaat het hof ervan uit dat
twee eerdere oogstenhebben plaatsgevonden. De verplichting tot betaling van ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gegrond op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel is immers verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan.
In de hierna vermelde berekening wordt uitgegaan van twee eerdere gerealiseerde oogsten. Het hof baseert de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op het ontnemingsrapport, dat mede is gebaseerd op het rapport van het Functioneel Parket/het BOOM van 1 juni 2016, (hierna: het BOOM-rapport). Ook ten aanzien van de opbrengst zal het hof zich baseren op de berekening van het ontnemingsrapport nu de betrokkene zijn stelling dat hij voor zijn eerdere oogst (slechts) € 10.000,00 heeft ontvangen, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd.
Bruto opbrengst
Op 16 mei 2022 werden 87 bloempotten aangetroffen met in elke bloempot een afgeknipte steel van een hennepplant. Takken van de hennepplanten, voorzien van henneptoppen, hingen op dat moment te drogen aan lijnen. Het hof gaat overeenkomstig het ontnemingsrapport uit van vijftien hennepplanten per m2. Dit betekent dat de opbrengst aan hennep per plant volgens de tabel uit het BOOM-rapport minimaal 28,2 gram is.
De totale opbrengst aan hennep per oogst wordt dan geschat op: 87 planten x 28,2 gram = 2.453,40 gram.
In het onderzoek kon niet de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep worden vastgesteld. Volgens het BOOM-rapport bedraagt dit minimaal € 4.070,00 per kilogram ofwel € 4,07 per gram (p. 2). De totale
bruto opbrengst per oogstbedraagt hiermee: 2.453,40 gram x € 4,07 =
€ 9.985,34.
Kosten
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de betrokkene gemaakte investeringskosten ad € 5.000,00 volledig dienen te worden afgetrokken van de opbrengst van de hennepkwekerij, alsmede de door de betrokkene betaalde elektriciteitskosten ad € 9.527,52.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De stelling van de betrokkene dat hij € 5.000,00 aan investeringskosten heeft gemaakt, is op geen enkele wijze nader onderbouwd zodat deze niet kan dienen als uitgangspunt voor de berekening van de (afschrijvings)kosten. Het hof zal daarom uitgaan van de algemene uitgangspunten met betrekking tot de investeringskosten zoals opgenomen in het BOOM-rapport. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Het hof zal daarom niet de totale investeringskosten, doch alleen de aan de twee oogsten toe te rekenen afschrijvingskosten in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van de elektriciteitskosten is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat deze kosten reeds zijn voldaan. Bij de berekening van het totaalbedrag aan elektriciteitskosten (ad € 9.527,52) is Liander echter uitgegaan van vier eerdere oogsten. Nu het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat van twee eerdere oogsten, is het hof met de politierechter van oordeel dat slechts de elektriciteitskosten van twee oogsten voor aftrek in aanmerking komen. Dit betekent dat het hof € 4.763,76 aan elektriciteitskosten in mindering zal brengen op de opbrengst.
Daarmee komt het hof op basis van het BOOM-rapport tot de volgende in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij:
Afschrijvingskosten : € 150,00 (Tabel p. 3 rapport van Functioneel Parket Afpakken 1-06-2016)
Hennepstekken : € 331,47 (€ 3,81 per stek/plant x 87)
Variabele kosten : € 337,56 (€ 3,88 per stek/plant x 87)
Energiekosten : € 2.381,88 (€ 9.527,52 / 4)
Totale kosten per oogst: € 3.200,91.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel voor de twee gerealiseerde oogsten wordt gesteld op:
Bruto opbrengst per oogst : € 9.985,34 x 2 = € 19.970,68.
Totale kosten per oogst : € 3.200,91 x 2 = € 6.401,82.
Het uit de twee oogsten
wederrechtelijk verkregen voordeelwordt aldus geschat op een bedrag van
€ 13.568,86.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.568,86.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 13.568,86 (dertienduizend vijfhonderdachtenzestig euro en zesentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 13.568,86 (dertienduizend vijfhonderdachtenzestig euro en zesentachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 271 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. R.D. van Heffen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2024.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.